ECLI:NL:GHSHE:2023:400

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
200.311.412_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en wijziging achternaam in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige door de vader. De moeder had verzocht om de erkenning door de vader te vernietigen en om wijziging van de achternaam van de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ten tijde van de erkenning in een kwetsbare psychische toestand verkeerde, wat heeft geleid tot de conclusie dat haar toestemming voor de erkenning onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Het hof heeft het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning toegewezen, omdat de vader niet de biologische vader van de minderjarige is en de erkenning niet rechtsgeldig was. Het verzoek tot wijziging van de achternaam is afgewezen, omdat de moeder geen belang meer had bij dit verzoek na de vernietiging van de erkenning. Daarnaast zijn de verzoeken van de vader om gezag en hoofdverblijfplaats bij hem af te wijzen, omdat hij na de vernietiging van de erkenning niet meer als juridische ouder kan worden beschouwd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zoals gebruikelijk in zaken van personen- en familierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 februari 2023
Zaaknummer: 200.311.412/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/292924 / FA RK 21-2119
vervolgbeschikking van de meervoudige kamer van 2 februari 2023
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H.A. Wijen,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. N. Geradts.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
mr. A.J.D.D. Burhenne,
advocaat, kantoorhoudende te [adres] , [postcode] Weert, in de hoedanigheid van bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over de hierna te noemen minderjarige,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als informant wordt aangemerkt:
[de voormalige pleegmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de voormalige pleegmoeder,
advocaat: mr. M.H.A. Wijen.
In het kort:
Deze zaak gaat over het gezag, de hoofdverblijfplaats, de vernietiging van de erkenning door de vader en de wijziging van de achternaam van de minderjarige
[minderjarige](hierna [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021.

5.De beschikking d.d. 11 augustus 2022

Bij die beschikking heeft het hof - voor zover thans van belang - in het principaal en incidenteel appel alvorens verder te beslissen op de voet van artikel 1:212 BW mr. A.J.D.D. Burhenne benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] en voor het overige iedere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het verslag van de bijzondere curator d.d. 3 november 2022;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 6 december 2022 met als bijlage de brief van de advocaat van de moeder van 6 december 2022 (reactie op het verslag van de bijzondere curator);
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 7 december 2022 met als bijlagen de brief van de advocaat van de vader van 7 december 2022 (reactie op het verslag van de bijzondere curator) en productie 5;
- de brief van de GI van 7 december 2022 (reactie op verslag van de bijzondere curator);
- de brief van de advocaat van de vader van 21 december 2022;
- de brief van de GI van 19 december 2022;
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 19 december 2022 met bijlage (reactie);
- het V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 21 december 2022 met bijlage (reactie en productie 6);
- het V6-formulier van de bijzondere curator d.d. 23 december 2022 met als bijlage de brief van de bijzondere curator van 23 december 2022
- de brief van de raad (kennisgeving klacht) van 27 december 2022.
6.2.
Er heeft geen voorgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hof heeft de zaak, zoals ook met partijen besproken, op de stukken afgedaan.

7.De verdere beoordeling in hoger beroep

De (nadere) standpunten
7.1.
De bijzondere curator adviseert het hof om het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning af te wijzen zodat de erkenning door de vader in stand blijft.
De moeder heeft toestemming aan de vader gegeven om [minderjarige] te erkennen en het is niet gebleken dat zij dit onder invloed van een wilsgebrek heeft gedaan of dat er bij de moeder sprake was van een blijvende of tijdelijke geestelijke stoornis. De moeder is pas later, toen er problemen ontstonden, gaan twijfelen over de erkenning door de vader. Er is geen wettelijke grondslag voor de moeder om de erkenning te laten vernietigen.
De bijzondere curator zal ook geen verzoek tot vernietiging van de erkenning namens [minderjarige] zelf indienen. De bijzondere curator is van mening dat instandhouding van de erkenning het meest in het belang van [minderjarige] is. Duidelijk is dat de vader en de voormalige pleegmoeder [minderjarige] liefdevol en met de beste bedoelingen hebben opgevangen. Het is voor [minderjarige] van groot belang dat zij weet dat ze een liefdevolle basis bij hen heeft gehad. Dit maakt dat er niet lichtvaardig tot vernietiging van de erkenning dient te worden overgegaan. Hoewel de zorgen van de GI over de strijd tussen de vader en de moeder begrijpelijk zijn, zou er een juridische grondslag moeten zijn voor de vader om in de toekomst een verzoek tot omgang te kunnen indienen, althans wanneer de houding van de vader en de voormalige pleegmoeder wijzigt. Alle omstandigheden afwegend is de bijzondere curator van mening dat de erkenning van [minderjarige] door de vader in stand dient te blijven. Naar aanleiding van de reactie van de GI en de moeder, laat de bijzondere curator weten dat zij niet vindt dat zij te veel met een juridische blik geadviseerd heeft. Er is een zorgvuldige belangenafweging gemaakt waarbij de belangen van [minderjarige] voorop gestaan hebben.
7.2.
De vader kan zich verenigen met het advies van de bijzondere curator. Hij is bereid te investeren in herstel van de relatie met de moeder, in het belang van [minderjarige] en ook haar broertje [broertje] . Hij betwist dat er bij de moeder ten tijde van de toestemming voor de erkenning sprake was van een wilsgebrek of dwaling of van een tijdelijke dan wel blijvende geestelijke stoornis. Ook betwist de vader dat hij zich negatief uitlaat over de moeder.
7.3.
De moeder kan zich niet verenigen met het advies van de bijzondere curator. Ten tijde van de erkenning was er bij de moeder sprake van een tijdelijke geestelijke stoornis, te weten een labiele psychische toestand waardoor zij niet over een normale wil beschikte. De moeder heeft bij beroepschrift het verslag van een psychiater en van haar huisarts overgelegd waaruit blijkt dat zij kampte met depressieve periodes en PTSS had. De moeder was ten tijde van de toestemming niet in staat rationele afwegingen te maken. Ook was de moeder erg kwetsbaar. De moeder handhaaft haar standpunt dat de erkenning zou moeten worden vernietigd en de achternaam van [minderjarige] zou moeten worden gewijzigd. Zij vindt het onbegrijpelijk dat de bijzondere curator aangeeft dat het in het belang van [minderjarige] is om de erkenning in stand te houden. Zowel de raad als de GI hebben aangegeven de erkenning niet in het belang van [minderjarige] te vinden. De onderlinge verstandhouding tussen de moeder enerzijds en de vader en de voormalige pleegmoeder anderzijds zullen nog meer verharden wanneer de erkenning in stand blijft. De moeder werkt momenteel hard aan zichzelf zodat de omgang tussen haar en [minderjarige] uitgebreid kan worden en er toegewerkt kan worden naar thuisplaatsing. De druk vanuit de vader belemmert de moeder in haar mentale welzijn en dat heeft ook negatieve gevolgen voor [minderjarige] .
7.4.
De GI heeft - samengevat - als volgt op het verslag van de bijzondere curator gereageerd. De bijzondere curator heeft vooral met een juridische blik naar deze zaak gekeken terwijl de GI deze kwestie liever vanuit een gedragswetenschappelijk en pedagogisch perspectief bekijkt. De GI vindt het belangrijk dat er rust rondom [minderjarige] wordt gecreëerd en dat er een einde wordt gemaakt aan de aanhoudende strijd die er wordt geleverd vanuit de vader en de voormalige pleegmoeder. Het hechtingsproces tussen [minderjarige] bij haar nieuwe pleeggezin en het hechtingsproces tussen [minderjarige] en de moeder is belangrijker dan een contact tussen [minderjarige] en de voormalige pleegmoeder en de juridische vader. Het is verbazend dat de bijzondere curator het al dan niet hebben van contact tussen [minderjarige] en de vader doorslaggevend heeft gevonden terwijl het hebben van contact ook mogelijk is zonder de erkenning in stand te laten.
De beoordeling
Vernietiging (toestemming) erkenning
8.1.
In deze zaak gaat het onder meer over het verzoek tot vernietiging van de erkenning door de vader van [minderjarige] . Nu de beslissing over de andere verzoeken hiermee nauw samenhangt, zal het hof beginnen met de beoordeling van dit verzoek.
8.2.
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 sub c BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven. De moeder was meerderjarig ten tijde van de erkenning, zodat een beroep op misbruik van omstandigheden niet aan de orde is.
8.3.
Bij een procedure tot vernietiging van de erkenning gaat het om een rechtsgevolg dat niet ter vrije beschikking van partijen staat. De vernietiging van de erkenning door de moeder wordt gekoppeld aan de door haar gegeven toestemming tot die erkenning. Zij is aan die toestemming gebonden, tenzij de toestemming heeft plaatsgevonden onder invloed van een wilsgebrek.
8.4.
Uit de memorie van toelichting bij artikel 1:205 BW blijkt dat de vernietiging van de erkenning ook kan worden verzocht met een beroep op het feit dat de moeder haar toestemming heeft gegeven op een moment dat zij onder invloed was van een blijvende of tijdelijke geestelijke stoornis. In het licht van de omstandigheden kunnen de artikelen 3:34 en 3:35 BW toepassing vinden. In dat geval is de erkenning wegens het ontbreken van een met de toestemming overeenstemmende wil nietig.
Hevige emoties kunnen ertoe leiden dat de geestelijke vermogens worden gestoord. Als de betrokkene aantoont dat zijn verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan, wordt eveneens zijn wil geacht te hebben ontbroken. Er is een bewijsvermoeden: als de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, wordt de verklaring vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan. Het bewijs treedt echter niet in als het nadeel op het tijdstip van de handeling redelijkerwijze (naar objectieve maatstaven) niet was te voorzien.
8.5.
Vast staat dat de vader niet de verwekker van [minderjarige] is. De vader heeft [minderjarige] bij akte van erkenning van 18 december 2020, met toestemming van de moeder, erkend. Dit was tijdens de zwangerschap van de moeder, [minderjarige] is in [maand] 2021 geboren. Anders dan de rechtbank en de bijzondere curator is het hof van oordeel dat bij de moeder sprake is geweest van een tijdelijke geestelijke stoornis in de periode dat zij haar toestemming tot erkenning aan de vader gaf.
Productie 4 bij het beroepschrift van de moeder, te weten het huisartsenjournaal van 13 oktober 2020, geeft een beeld van de psychische toestand van de moeder op dat moment. De huisarts rapporteert op die datum dat het de moeder door oplopende herbelevingen niet lukt om de rust te vinden die nodig is voor de start van haar EMDR-traumabehandeling. Ook in productie 3 bij het beroepschrift van de moeder, het consult van de moeder bij haar psychiater dat plaatsvond op 19 mei 2021 valt te lezen dat de moeder op dat moment emotioneel overspoeld werd, last had van aanhoudende hevige onrust en herbelevingen. Zij wordt door de psychiater beschreven als een vrouw die enkele jaren ernstig mishandeld en misbruikt is geweest binnen een loverboy-circuit en nadien last heeft gekregen van aanhoudende onrust, hyperalertheid, paniek, herbelevingen en vermijding waarbij diagnostisch uitgegaan wordt van een posttraumatische stresstoornis (PTSS) en dat psychologische behandeling voor PTSS passend wordt geacht. Ook uit het raadsrapport van 22 december 2021, blijkt de psychische kwetsbaarheid van de moeder. De vader bevestigt in het rapport dat de moeder labiel was in de periode van erkenning. Verder is uit de stukken gebleken dat de moeder tijdens de zwangerschap ook twijfels had over de vraag of ze het kind al dan niet wilde behouden. Dit alles in aanmerking nemende is het voor het hof aannemelijk dat deze kwetsbare moeder de vader in december 2020 op zijn aandringen de toestemming tot erkenning heeft gegeven, maar is het anderzijds ook voldoende aannemelijk geworden dat deze toestemming onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen.
Het vorenstaande staat los van het rapport van de bijzondere curator waarin zij getoetst heeft of de vernietiging van de erkenning in het belang van [minderjarige] is. Dit, alsmede de daarop gegeven reacties van partijen, acht het hof niet van doorslaggevend belang bij de beantwoording van de vraag of de erkenning vernietigd kan worden. De bijzondere curator die in deze zaak op grond van artikel 1:212 BW is benoemd, heeft weliswaar terecht gewezen op het belang voor [minderjarige] om twee ouders te hebben, maar dit maakt niet dat het hof anders oordeelt over de totstandkoming van de toestemming voor erkenning.
8.7.
Het verzoek tot vernietiging door de moeder van 3 september 2021 is, rekening houdend met de in lid 3 van artikel 1:205 BW genoemde termijn, tijdig ingediend.
8.8.
Uit het voorgaande blijkt dat de toestemming voor de erkenning naar het oordeel van het hof onder invloed van een wilsgebrek, te weten een tijdelijke geestelijke stoornis van de moeder, tot stand is gekomen zodat het hof het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning zal toewijzen.
Wijziging achternaam
9.1.
Uit artikel 1:206 BW volgt dat de vernietiging van de erkenning – nadat de beschikking tot vernietiging in kracht van gewijsde is gegaan – ertoe leidt dat de erkenning geacht wordt nimmer gevolg te hebben gehad. Dit betekent dat [minderjarige] , met terugwerkende kracht, geacht wordt vanaf de geboorte alleen in familierechtelijke betrekking met de moeder te hebben gestaan en dat betekent dat de geslachtsnaam van rechtswege, ingevolge artikel 1:5 lid 1 BW wijzigt in die van de moeder, te weten: [achternaam moeder] . .De moeder heeft aldus geen belang bij haar verzoek. Het hof zal dit verzoek van de moeder afwijzen.
Gezag en hoofdverblijfplaats
10.1.
Nu het hof het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning zal toewijzen, kan de vader niet beschouwd worden als (juridische) ouder in de zin van artikel 1:253c BW en kan hij niet worden belast met het gezag. Het hof zal dit verzoek van de vader afwijzen.
10.2.
Nu de vader geen juridisch ouder meer is, en geen gezag heeft over [minderjarige] , is de vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader niet aan de orde. Het hof zal dit verzoek van de vader afwijzen.
Conclusie
11.1.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover het betreft het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de vader. Het verzoek van de moeder tot wijziging van de achternaam van [minderjarige] en de verzoeken van de vader om (mede) te worden belast met het gezag en bepaling van de hoofdverblijfplaats bij de vader, afwijzen.
11.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, zoals gebruikelijk is in procedures die zaken van personen- en familierecht betreffen.

12.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 15 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de vader;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
vernietigt de erkenning van
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021
door: [de vader] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973;
bepaalt dat de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking en voor zover daartegen geen cassatie is ingesteld, een afschrift van deze beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] in wiens registers de geboorteakte van [minderjarige] zich bevindt, dit met het oog op het bepaalde in artikel 1:20 lid 1 en onder a BW;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd;
compenseert de proceskosten in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers, en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.