ECLI:NL:GHSHE:2023:399

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
200.311.193_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van bewindvoering over de goederen van een rechthebbende met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de noodzaak van het bewind dat is ingesteld over de goederen van de rechthebbende, die lijdt aan niet aangeboren hersenletsel. De rechthebbende had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2022 te vernietigen, waarin het verzoek om het bewind op te heffen was afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2023 heeft de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren en dat de bewindvoerder niet goed functioneert. De bewindvoerder betwistte deze claims en stelde dat de rechthebbende niet in staat is om zijn financiële zaken zelfstandig te regelen, mede door zijn verstandelijke beperking en eerdere problematiek met schulden.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is, omdat de rechthebbende onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen die aantonen dat hij in staat is om zijn vermogensrechtelijke zaken zelfstandig te beheren. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende nog steeds ondersteuning nodig heeft en dat er risico's zijn op nieuwe schulden of andere problemen als het bewind zou worden opgeheven. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 februari 2023
Zaaknummer: 200.311.193/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9500235 \TF VERZ 21-1259
in de zaak in hoger beroep over het bewind dat is ingesteld over de (toekomstige) goederen van:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de bewindvoerder] , gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
- [moeder] , wonende te [woonplaats] , moeder van de rechthebbende,
- [broer] , wonende te [woonplaats] , broer van de rechthebbende,
- [zus 1] , wonende te [woonplaats] , zus van de rechthebbende,
- [zus 2] , wonende te [woonplaats] , zus van de rechthebbende,
- [zus 3] , wonende te [woonplaats] , zus van de rechthebbende,
- [zus 4] , wonende te [woonplaats] , zus van de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juni 2022, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek tot opheffing van het beschermingsbewind alsnog toe te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Leijser;
  • de bewindvoerder.
2.4.
De moeder, broer en zussen van de rechthebbenden zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 februari 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 26 juli 2022;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de rechthebbende d.d. 11 augustus 2022;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 13 september 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 24 juni 2013 is er over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De rechthebbende voert, samengevat, het volgende aan. Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat niet, dan wel onvoldoende is gebleken dat de rechthebbende in staat is om zijn financiën zelfstandig te beheren. Het gegeven dat de rechthebbende te kampen heeft met niet aangeboren hersenletsel (NAH) betekent niet dat hij niet of nauwelijks kan functioneren. De rechthebbende heeft zijn leven inmiddels op orde. Er is geen sprake meer van een verslaving en er is geen sprake meer van problematische schulden. De rechthebbende heeft een cursus budgetteren afgerond en hij acht zich in staat om zijn financiën zelfstandig te beheren. Van een angststoornis is ook geen sprake meer.
De rechthebbende krijgt, voor zover nodig, hulp van zijn zus [zus 1] . Deze hulpverlening is al afgebouwd van een dagelijks naar een wekelijks contact, waarbij [zus 1] meekijkt of alle zaken goed op orde zijn. Over een paar maanden stopt deze begeleiding. De rechthebbende is recent verhuisd en heeft alle zaken rondom de verhuizing zelf geregeld. De contacten met de bewindvoerder verlopen niet goed. Het systeem, waarmee de rechthebbende inzage in zijn bankrekening zou hebben, is geblokkeerd en het spaargeld van de rechthebbende is volgens de rechthebbende door de bewindvoerder verduisterd. Op vragen van de rechthebbende wordt door de bewindvoerder niet gereageerd. De rechthebbende ervaart veel onrust door het bewind, waardoor hij medicijnen (olanzapine) nodig heeft om rustig te blijven. Een andere bewindvoerder zal niet tot een oplossing leiden.
3.5.
De bewindvoerder voert, samengevat, het volgende aan. Hij, en niet rechthebbende, is degene geweest die alle zaken rondom de verhuizing heeft geregeld, zoals de inschrijving voor een nieuwe woning, de adreswijziging bij de gemeente en het afhandelen van de energiecontracten en overige administratieve zaken. De rechthebbende heeft de beschikking over inloggegevens van het programma Smart FMS, waardoor hij in staat is om mee te kijken in zijn bankgegevens. Het kan wel kloppen dat de rechthebbende geen inzage heeft in zijn spaarrekening. Vermoedelijk is er een paar keer een verkeerd wachtwoord ingevoerd, waardoor het systeem op dit moment is geblokkeerd. Het kan ook komen doordat met twee profielen wordt gewerkt; bij sommige cliënten wordt in het profiel de spaarrekening bewust niet zichtbaar gemaakt. Een deel van het spaargeld is opgegaan aan de verhuizing en het andere deel staat op een aparte rekening. De bewindvoerder betwist dat hij geld zou hebben verduisterd. Wanneer de rechthebbende zaken niet goed begrijpt, dan lijkt er een soort waan te ontstaan en raakt de rechthebbende gefrustreerd. Het komt vaker voor dat de rechthebbende zaken niet goed interpreteert. Het is daarbij voorgekomen dat de rechthebbende een medewerker van de bank heeft bedreigd.
De bewindvoerder vindt het voor de rechthebbende vervelend dat hij zich niet goed geholpen voelt en dat hij onder het bewind lijdt. Hij heeft al veel gedaan om het vertrouwen van de rechthebbende te winnen. Het bewind is nog wel uitvoerbaar en de bewindvoerder acht het niet verstandig om het bewind op te heffen. Die beslissing is echter aan het hof. Mocht de rechthebbende de voorkeur geven aan een andere bewindvoerder, dan zal de bewindvoerder zich hiertegen niet verzetten.
Het wettelijk kader
3.6.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
De overwegingen van het hof
3.7.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard is het hof van oordeel dat de noodzaak van het bewind nog steeds aanwezig is.
3.8.
Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot deze beslissing is gekomen.
3.8.1.
De rechthebbende heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht met betrekking tot de vraag hoe hij in staat denkt te zijn om zijn vermogensrechtelijke zaken zelfstandig en behoorlijk waar te nemen. De bezwaren van de rechthebbende, zoals tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht, zien grotendeels op het functioneren van de bewindvoerder, maar dit functioneren ligt niet aan het hof voor. Voor zover de rechthebbende heeft betoogd dat hij een budgetcursus heeft gevolgd kan dit niet tot de conclusie leiden dat de rechthebbende zijn financiële zaken zelf kan regelen. Voor het zelf regelen van de financiën is namelijk meer nodig. Daar komt bij dat de bewindvoerder heeft onderbouwd waarom hij het onverstandig acht om het bewind op te heffen. Zo heeft de bewindvoerder gemotiveerd betwist dat de rechthebbende zijn verhuizing zelf heeft geregeld en heeft hij aangevoerd en onderbouwd dat de rechthebbende soms moeite heeft om zaken te begrijpen.
De rechthebbende heeft een verstandelijke beperking (CIZ:VG06-indicatie) en krijgt (vooralsnog) hulp van één van zijn zussen, die uit het persoonsgebonden budget van de rechthebbende wordt betaald. Een andere zus is gewaarborgde hulp. Wanneer zaken niet goed verlopen of wanneer hij zaken niet goed begrijpt, raakt de rechthebbende geagiteerd en leidt dit bij hem tot wantrouwen, zoals ook het hof ter zitting heeft kunnen constateren. De rechthebbende is hierdoor niet goed in staat om contact met instanties te onderhouden en zaken te regelen. Het is eerder voorgekomen dat de rechthebbende zich tegenover een bankmedewerker dreigend heeft uitgelaten. De contacten met de gemeente zijn kennelijk ook niet altijd goed verlopen (vgl. brief bewindvoerder d.d. 22 oktober 2021).
De bewindvoerder heeft reeds ingezet op meer zelfredzaamheid door het leefgeld per maand uit te keren en het overschot uit de begroting aan de rechthebbende uit te keren, maar gebleken is dat de rechthebbende dan nog regelmatig om extra geld verzoekt.
Alhoewel het hof de wens van de rechthebbende om het bewind op te heffen begrijpelijk acht, acht het hof het risico dat er nieuwe schulden en/of andere problemen ontstaan, gelet op de problematiek van de rechthebbende, te groot.
3.8.2.
Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de gronden en de noodzaak voor het beschermingsbewind nog steeds aanwezig zijn.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 maart 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.