ECLI:NL:GHSHE:2023:3988

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
20-000869-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 maart 2023. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd in P.I. Sittard, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 2 jaar wegens overtredingen van artikel 5a en artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 6 maanden en handhaving van de ontzegging van de rijbevoegdheid. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een lichtere straf van maximaal 5 weken.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, en handhaafde de ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar. Tevens werden de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor immateriële schade van € 650,00 aan beide benadeelden, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof overwoog dat de verdachte door zijn gevaarlijke rijgedrag niet alleen zijn eigen veiligheid, maar ook die van anderen in gevaar had gebracht, en dat eerdere straffen hem niet hadden weerhouden van dergelijk gedrag. De redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000869-23
Uitspraak : 24 november 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-224566-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Sittard te Sittard,
met als postadres: [adres]
.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1) en ‘overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte ter zake van feit 1 de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Ten slotte heeft de politierechter de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd aan de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen te ontzeggen voor de duur van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994. Ten slotte stelt de advocaat-generaal zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] integraal kunnen worden toegewezen, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd en heeft zij zich ten aanzien van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 augustus 2020, in de gemeente(n) Sittard-Geleen en/of Beekdaelen en/of Echt, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg(en) de Kerenshofweg en/of de Rijksweg Zuid en/of de A76 en/of de A2 en/of de Beekstraat en/of de Geleenstraat en/of de Peterstraat en/of de Sittarderweg en/of de Middenweg en/of de Dr. Nolenslaan en/of de Hasseltsebaan en/of de N300 en/of de N276, in elk geval wegen gelegen in bovengenoemde gemeenten, in elk geval in Nederland,
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door met (zeer) hoge snelheid
-te rijden
en/of
- richting aan te geven en (vervolgens) in tegengestelde richting af te slaan
en/of
-slingerende bewegingen te maken over meerdere rijstroken
en/of
-zich te onttrekken aan een staandehouding
en/of
een stopteken te negeren,
en/of
-in te halen
en/of
-voortdurend zijn knipperlichten te activeren
en/of
-te rijden door wegwerkzaamheden
en/of
-te rijden op afritten en/of op toeritten
en/of
-rotondes op te rijden tegen de richting in
en/of
-te rijden op weghelften bestemd voor het tegemoetkomend verkeer
en/of
-te rijden door dorpskernen
en/of
-abrupt (scherpe) stuurbewegingen te maken
en/of
-abrupt te remmen,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2020, in de gemeente(n) Sittard-Geleen en/of Beekdaelen en/of Echt,
in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (personenauto), op de weg(en) de Kerenshofweg en/of de Rijksweg Zuid en/of de A76 en/of de A2 en/of de Beekstraat en/of de Geleenstraat en/of de Peterstraat en/of de Sittarderweg en/of de Middenweg en/of de Dr. Nolenslaan en/of de Hasseltsebaan en/of de N300 en/of de N276, in elk geval wegen gelegen in bovengenoemde gemeenten, in geval in Nederland, met (zeer) hoge snelheid
-heeft gereden
en/of
-richting heeft aangegeven en (vervolgens) in tegengestelde richting is afgeslagen
en/of
-slingerende bewegingen heeft gemaakt over meerdere rijstroken
en/of
-zich heeft onttrokken aan een staandehouding
en/of
een stopteken heeft genegeerd,
en/of
-heeft ingehaald
en/of
-voortdurend zijn knipperlichten heeft geactiveerd
en/of
-heeft gereden door wegwerkzaamheden
en/of
-heeft gereden op afritten en/of op toeritten
en/of
-heeft gereden op rotondes tegen de richting in
en/of
-heeft gereden op weghelften bestemd voor het tegemoetkomend verkeer
en/of
-heeft gereden door dorpskernen
en/of
-abrupt (scherpe) stuurbewegingen heeft gemaakt
en/of
-abrupt heeft geremd,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 23 augustus 2020, in de gemeente(n) Sittard-Geleen en/of Maastricht, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 23 augustus 2020, in de gemeenten Sittard-Geleen en/of Beekdaelen en/of Echt als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de wegen de Kerenshofweg en/of de Rijksweg Zuid en/of de A76 en/of de A2 en/of de Beekstraat en/of de Geleenstraat en/of de Peterstraat en/of de Sittarderweg en/of de Middenweg en/of de Dr. Nolenslaan en/of de Hasseltsebaan en/of de N300 en/of de N276, gelegen in bovengenoemde gemeenten,
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door met zeer hoge snelheid
-te rijden
en/of
- richting aan te geven en vervolgens in tegengestelde richting af te slaan
en/of
-slingerende bewegingen te maken over meerdere rijstroken
en/of
-zich te onttrekken aan een staandehouding en een stopteken te negeren,
en/of
-in te halen
en/of
-voortdurend zijn knipperlichten te activeren
en/of
-te rijden door wegwerkzaamheden
en/of
-te rijden op afritten en op toeritten
en/of
-rotondes op te rijden tegen de richting in
en/of
-te rijden op weghelften bestemd voor het tegemoetkomend verkeer
en/of
-te rijden door dorpskernen
en/of
-abrupt (scherpe) stuurbewegingen te maken
en/of
-abrupt te remmen,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
2.
hij op 23 augustus 2020 in de gemeente Sittard-Geleen als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Landelijke Eenheid, Dienst Infrastructuur, Geografische Afdeling – Zuid-Oost-Nederland, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid, registratienummer PL2617-2020135452, gesloten d.d. 28 augustus 2020, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met digitale dossierpagina’s 1-83.
Het hof volstaat, gelet op de omstandigheid dat de verdachte beide bewezenverklaarde feiten heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
  • De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 november 2023;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] d.d. 24 augustus 2020, digitale dossierpagina’s 78-80;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] d.d. 22 augustus 2020, digitale dossierpagina’s 81-83;
  • Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2020, digitale dossierpagina’s 39-42, inhoudende het relaas van verbalisanten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ;
  • Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2020, digitale dossierpagina’s 37-38, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
  • Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 augustus 2020, digitale dossierpagina 49, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ;
  • Het proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 23 augustus 2020, digitale dossierpagina’s 6-7, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [benadeelde 2] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden op te leggen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994.
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur niet langer dan 5 weken bedraagt, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 door te handelen zoals bewezen is verklaard. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich in volstrekt onvoldoende mate rekenschap gegeven van de geldende (gedrags-)normen in het verkeer en van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. De verdachte heeft met zijn zeer gevaarzettend rijgedrag niet alleen zijn eigen veiligheid, maar ook de veiligheid van zijn medepassagiers en overige verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. Het is niet aan de verdachte te danken dat de gevolgen van zijn rijgedrag voor andere verkeersdeelnemers beperkt zijn gebleven. Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet meewerken aan een ademonderzoek nadat aan hem is bevolen zijn medewerking daaraan te verlenen. De verplichting om gevolg te geven aan een dergelijk bevel bestaat ter bevordering van de verkeersveiligheid. De verkeersveiligheid wordt immers in gevaar gebracht indien onder invloed van alcohol aan het verkeer wordt deelgenomen. Doordat de verdachte zijn medewerking aan een ademanalyse heeft geweigerd negeert de verdachte een door het bevoegd gezag genomen besluit.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 september 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat aan hem in 2018 een strafbeschikking ter zake van een Wegenverkeerswetfeit is opgelegd. Uit voormeld uittreksel volgt voorts dat aan de verdachte in Spanje, Luxemburg alsmede België onherroepelijk straffen zijn opgelegd ter zake van verkeersfeiten. Deze straffen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leen.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de redelijke termijn is overschreden, te weten een overschrijding van ongeveer 7 maanden. De verdachte is op 23 augustus 2020 door de politie gehoord, zijnde het moment dat hij er mee bekend is geraakt dat tegen hem een strafvervolging zou kunnen worden ingesteld. Het vonnis in eerste aanleg dateert van 2 jaar en 7 maanden later, te weten op 24 maart 2023.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast ziet het hof aanleiding, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, om de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen voor de duur van 2 jaren.
Daarbij zal het hof bepalen dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van deze bijkomende straf in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven. Aangezien de vordering in eerste aanleg integraal is toegewezen, duurt zij van rechtswege voort in hoger beroep.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 650,00 aan immateriële schade, voor welk bedrag de verdachte aansprakelijk is.
Het toe te wijzen bedrag van € 650,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 650,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 650,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft de vordering niet inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 650,00 aan immateriële schade, voor welk bedrag de verdachte aansprakelijk is.
Het toe te wijzen bedrag van € 650,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 650,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Uit de beslaglijst volgt dat er onder de verdachte een personenauto (Mercedez-Benz E 350) in beslag is genomen. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de personenauto reeds is teruggegeven aan de rechthebbende. Gelet daarop zal het hof, bij gebrek aan belang, geen beslissing meer nemen over het beslag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 13 (dertien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente 23 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 13 (dertien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 24 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Muller is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.