ECLI:NL:GHSHE:2023:3987

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
200.312.950_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van bepalingen in een Bouwteamovereenkomst en de afwijzing van vorderingen tot schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X bouwgroep B.V.] tegen [geïntimeerde] over de uitleg van bepalingen in een Bouwteamovereenkomst die op 7 november 2007 is gesloten. [X bouwgroep B.V.] vordert betaling van € 250.000 en € 23.000 van [geïntimeerde], die deze vorderingen betwist. De rechtbank heeft de vorderingen van [X bouwgroep B.V.] afgewezen, wat heeft geleid tot dit hoger beroep. Tijdens de procedure is gebleken dat de in het bestreden vonnis vermelde brief van [geïntimeerde] ontbrak in het procesdossier, maar deze is later nagezonden. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals door de rechtbank gedaan, waartegen geen grieven zijn ingediend.

De kern van de zaak draait om de uitleg van artikel 14.3 van de Bouwteamovereenkomst, waarin staat dat de aannemer bij verkoop van het perceel recht heeft op een schadevergoeding van € 250.000 of het recht behoudt om te bouwen. Het hof oordeelt dat de rechtbank de door [X bouwgroep B.V.] voorgestane uitleg van deze bepaling niet heeft gevolgd. Het hof stelt vast dat de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat het project niet is gerealiseerd en het perceel is verkocht als parkeerterrein, niet in lijn zijn met de door [X bouwgroep B.V.] gewenste uitleg.

Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en wijst de vorderingen van [X bouwgroep B.V.] af. Tevens wordt [X bouwgroep B.V.] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde]. De uitspraak is gedaan op 28 november 2023 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.312.950/01
arrest van 28 november 2023
in de zaak van
[X bouwgroep B.V.],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. H.J.A. Jansen te Helmond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.D. Bosman te Veldhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 augustus 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/367146 / HA ZA 21-63 gewezen vonnis van 19 januari 2022.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 23 augustus 2022 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van die comparitie van 6 september 2022, bij welke gelegenheid partijen geen regeling hebben getroffen;
  • de memorie van grieven met producties 27 tot en met 31;
  • de memorie van antwoord met 1 productie;
  • de mondeling behandeling, waarbij partijen spreeknotities hebben overgelegd;
  • de namens [appellante] bij H-12 formulier toegezonden productie 32, ingekomen ter griffie op 3 juli 2023, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding is gebracht.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is erop gewezen dat de in het bestreden vonnis vermelde brief van [geïntimeerde] van 14 oktober 2021 ontbreekt in het overgelegde procesdossier. Die brief is nagezonden en ter griffie ontvangen op 14 juli 2023 en aan het procesdossier toegevoegd.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
Waar gaat deze zaak over?
[appellante] stelt dat [geïntimeerde] op grond van tussen partijen gemaakte afspraken in een op 7 november 2007 gesloten Bouwteamovereenkomst gehouden is om een bedrag van € 250.000,-- en € 23.000,-- te betalen aan [appellante] . [geïntimeerde] betwist daartoe gehouden te zijn. Het gaat daarbij om de uitleg van enkele contractsbepalingen.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen. Ook het hof zal de vorderingen afwijzen, zoals blijkt uit de onderstaande beoordeling.
6.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende door de rechtbank vastgestelde feiten, waartegen in hoger beroep geen grieven of anderszins bezwaren zijn gericht:
6.2.1.
[appellante] is een bouwonderneming.
6.2.2.
[geïntimeerde] is een ondernemer en is DGA (geweest) van [X projectontwikkeling B.V.] . (hierna: [X projectontwikkeling B.V.] ).
6.2.3.
Tussen [appellante] enerzijds en [X projectontwikkeling B.V.] en/of [geïntimeerde] en/of een nader te noemen meester zijn overeenkomsten gesloten in het kader van verschillende projecten.
6.2.4.
Zo is op 21 november 2007 een 'Bouwteamovereenkomst' gesloten voor de voorbereiding van een project bestaande uit de realisatie van appartementen en commerciële ruimte aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats] (hierna: BTO). In deze overeenkomst staat, onder meer en voor zover hier relevant, het volgende:
"( ... ) De ondergetekenden
[geïntimeerde] en/of [X projectontwikkeling B.V.] en/of nader te noemen meester,(...) hierna te noemen "aanbesteder"
En
(…) [appellante] (...)
overwegende:
o dat aanbesteder de realisatie van appartementen en commerciële ruimte aan de
[straatnaam] te [vestigingsplaats] , hierna te noemen "het project" te doen plaatsvinden;
o dat aanbesteder de voorbereiding van het project wenst te doen plaatsvinden in bouwteamverband;
o dat aanbesteder daartoe aan daarvoor in aanmerking komende ondernemingen heeft verzocht om zitting te nemen in het bouwteam;
o dat de aannemer bij de voorbereiding van het project door het bouwteam zijn specifieke ervaring en deskundigheid op het gebied van uitvoerings- en kostentechnische aspecten van het bouwen ter beschikking zal stellen, teneinde een optimale verhouding van prijs en kwaliteit van het project Ie bereiken;
o dat aanbesteder voornemens is de uitvoering van de bouwteamkundige werkzaamheden in het kader van
het project hierna te noemen: "het werk", op te dragen aan aannemer, mits tevoren tussen aanbesteder en aannemer over de prijs van het op te dragen werk, overeenstemming wordt bereikt, een en ander met inachtneming van deze overeenkomst;
o de aannemer voor het project een aantal kosten in het voortraject voor haar rekening neemt met een
maximum van € 30.000,00 terug te betalen door [geïntimeerde] en/of [X projectontwikkeling B.V.] en/of meester bij beëindiging;
bouwteamovereenkomst;
o dat aannemer verklaart bereid en in staat te zijn een opdracht tot uitvoering van het werk te aanvaarden en naar
behoren uil te voeren.
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen als volgt:
1. Doel van het bouwteam
Het bouwteam is een samenwerkingsverband waarin de deelnemers - met behoud van ieders zelfstandigheid en verantwoordelijkheid - samenwerken aan de voorbereiding van het project. Voor dat doel is ieder der deelnemers gehouden zo goed mogelijk gebruik te maken van zijn specifieke ervaring en deskundigheid.
(...)
4. Taak van het bouwteam
4.1.
Het bouwteam heeft als taak de voorbereiding van het project zodanig te doen verlopen dat dit resulteert in een voor aanbesteder aanvaardbaar ontwerp, neergelegd in een bestek met bijbehorende tekeningen.
(…)
13. Gebruik stukken
13.1
Indien deze overeenkomst niet tot een aannemingsovereenkomst leidt zal door aanbesteder geen vergoeding voor de door aannemer verrichte werkzaamheden verschuldigd zijn.
14. Beëindiging Bouwteamovereenkomst
14.1.
Deze overeenkomst eindigt, zonder dat rechterlijke of arbitrale tussenkomst vereist is, indien:
a, aanbesteder er niet (tijdig) in slaagt de voor de uitvoering van het project benodigde overheidsgoedkeuringen en/of vergunningen te verkrijgen;
b. aanbesteder beslist het project niet uit te voeren,
14.2.
Vóór de totstandkoming van de aannemingsovereenkomst kan deze overeenkomst tevens door ieder der partijen worden beëindigd middels een tot de wederpartij gerichte schriftelijke verklaring, indien deze wederpartij surséance van betaling aanvraagt/failliet wordt verklaard,
14.3
Bij verkoop van het perceel aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats] ontvangt de aannemer meteen bij de verkoop een schadevergoeding van € 250.000,00 of behoud het recht van bouwen conform deze bouwovereenkomst.
Aannemer Aanbesteder
[X projectontwikkeling B.V.] , [X bouwgroep B.V.]
[geïntimeerde] , [appellante] ,
Directie Directie
6.2.5.
Naar aanleiding van de BTO is gezocht naar een invulling van het perceel. Ook de naastgelegen supermarkt (Lidl) was betrokken bij de plannen. Omdat Lidl zich op enig moment terugtrok is de uitvoering van de BTO stil komen te liggen.
6.2.6.
In 2013 is [X projectontwikkeling B.V.] geliquideerd.
6.2.7.
In 2015 is het perceel verkocht aan Lidl en in 2016 is het perceel geleverd. Het is een parkeerterrein geworden. Er zijn geen appartementen of commerciële ruimte gerealiseerd op het perceel.
6.3.
In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
- € 250.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 september 2015;
- € 23.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vervaldata van de in de dagvaarding in eerste aanleg vermelde facturen;
- € 3.400,-- ter zake buitengerechtelijke kosten;
een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure.
6.4.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
6.5.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld.
6.6.
[appellante] heeft in hoger beroep 6 grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen. [geïntimeerde] heeft ook in hoger beroep verweer gevoerd.
6.7.
De grieven 1 tot en met 5 zijn gericht tegen overweging 3.5 in het bestreden vonnis. Het hof zal die grieven hierna gezamenlijk bespreken.
Het gaat daarbij om de uitleg van de volgende contractsbepaling (hierna: de bepaling):
“Bij verkoop van het perceel aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] ontvangt de aannemer meteen bij de verkoop een schadevergoeding van € 250.000,00 of behoud het recht van bouwen conform deze bouwovereenkomst”.
6.8.
De grieven komen erop neer dat de rechtbank de door [appellante] voorgestane uitleg van de bepaling, te weten dat zij recht heeft op de schadevergoeding van € 250.000,--- bij verkoop van het betreffende perceel, van de hand heeft gewezen.
6.9.
De bestreden overweging luidt als volgt:
Volgens [appellante] staat er nu eenmaal in artikel 14.3 van BTO [plaatsnaam] dat zij een
schadevergoeding ter hoogte van voornoemd bedrag krijgt als het perceel wordt verkocht,
zodat dat bedrag nu moet worden betaald. Maar zoals hiervoor onder 3.4 is weergegeven
kan de betekenis van een bepaling van een overeenkomst niet op grond van alleen maar de
taalkundige uitleg van de bewoordingen worden vastgesteld. [appellante] heeft in aanvulling hierop
weliswaar gesteld dat het de bedoeling van partijen was dat zij de betreffende
schadevergoeding zou krijgen als het project niet zou doorgaan, maar zij heeft dat niet
geschraagd met concrete feiten en/of omstandigheden, waaruit die bedoeling van partijen
zou blijken. Gesteld noch gebleken is dat deze bedoeling van partijen volgt uit gesprekken
tussen partijen of uit (andere) correspondentie of anderszins. Voorts gaat [appellante] voorbij aan
de kennelijke, en door [geïntimeerde] ook bepleite, samenhang van artikel 14.3 van BTO
[plaatsnaam] met onder andere artikel 14.1 en artikel 13.1 Artikel 14.1 van BTO [plaatsnaam] rept over
het eindigen van BTO [plaatsnaam] als de aanbesteder beslist om het project niet uit te voeren
(wat in feite is gebeurd) en in 13.1. van BTO [plaatsnaam] staat dat de aanbesteder de aannemer
geen vergoeding verschuldigd is als BTO [plaatsnaam] niet tot een aannemingsovereenkomst
leidt (wat in feite ook is gebeurd). Vast staat tussen partijen dat de werkzaamheden in het
kader van BTO [plaatsnaam] compleet zijn komen stil te liggen en dat er dus geen te realiseren
project is voorbereid. [geïntimeerde] heeft onweersproken gesteld dat de verkochte grond
een parkeerterrein is geworden en dat dus in ieder geval niet een uit BTO [plaatsnaam]
voortvloeiend project is gerealiseerd door een ander. Gelet op die omstandigheden, bezien in
het kader van de volledige overeenkomst tussen partijen en dan met name de hiervoor
genoemde bepalingen, heeft [appellante] onvoldoende onderbouwd dat het de bedoeling van
partijen is dat zij door de verkoop van het perceel, in de onderhavige omstandigheden,
aanspraak kan maken op de schadevergoeding als bedoeld in artikel 14.3 van BTO [plaatsnaam] .
Deze vordering zal dus worden afgewezen.
6.10.
[appellante] voert in de kern aan dat de bepaling volstrekt duidelijk is en dat samenhang van de artikelen in de BTO juist niet leidt tot een andere uitleg dan de door haar voorgestane uitleg, die uit de tekst van de bepaling voortvloeit.
6.11.
Het hof stelt het volgende voorop.
De betekenis van een bepaling in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
Op [appellante] , die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar voorgestane uitleg, ligt de stelplicht en -bij gemotiveerde betwisting daarvan- de bewijslast van die uitleg.
6.12.
Vaststaat dat de overeenkomst is opgemaakt door [appellante] en dat het daarbij gaat om een standaard Bouw(team)overeenkomst, waarin deze bepaling of een soortgelijke bepaling telkens is vervat. Over de vraag of en op welke wijze deze bepaling voorafgaand aan de ondertekening is besproken verklaren partijen verschillend. [appellante] voert aan dat alle bepalingen zijn doorgesproken. Bepaling 14.3 is vrijwel gelijk aan een bepaling in eerdere soortgelijke tussen partijen gesloten bouwteamovereenkomst (Hapert). De bedoeling van de bepaling was daarmee bekend, aldus [appellante] .
[geïntimeerde] verklaart dat besproken is dat hij niets hoefde te betalen als het project niet zou doorgaan. Als het project wel zou doorgaan en hij zou kiezen voor een verkoop of andere aannemer dan zou hij € 250.000,-- moeten betalen. Het was juist een gunst dat [appellante] kon toetreden tot de Bouwteamovereenkomst. [geïntimeerde] zou ook nooit hebben getekend als het de bedoeling was dat hij ook € 250.000,-- zou moeten betalen bij een verkoop zonder dat er een project gerealiseerd kon worden.
6.13.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet kan worden uitgegaan van de door [appellante] voorgestane uitleg. Het hof overweegt daartoe het volgende. De samenhang tussen de diverse (schade)vergoedingsartikelen noopt niet tot die uitleg. Zo voorziet art. 14.1 in een einde van de BTO indien de aanbesteder ( [geïntimeerde] of [X projectontwikkeling B.V.] ) er niet in slaagt de voor de uitvoering van het project benodigde overheidsgoedkeuringen of vergunningen te krijgen. Art. 13.1 bepaalt dat indien de overeenkomst niet tot een aannemingsovereenkomst leidt door de aanbesteder geen vergoeding voor de door aannemer verrichte werkzaamheden verschuldigd is. [appellante] betoogt nog dat de bepaling een ander karakter heeft omdat zij voorziet in een schadevergoeding en omdat zij pas aan de orde komt indien het project niet zou doorgaan en het perceel verkocht zou worden. Dit overtuigt het hof echter niet. Indien geen sprake is van een uiteindelijk levensvatbare uitvoering van de overeenkomst in de vorm van een aanneemovereenkomst, lijkt zich veeleer de situatie als bedoeld in 14.1 en 13.1 voor te doen, te weten een einde van de BTO zonder een verplichting van [geïntimeerde] / [X projectontwikkeling B.V.] om een vergoeding te voldoen aan [appellante] .
Het is ook niet aannemelijk dat [geïntimeerde] ooit een dergelijk rechtsgevolg heeft beoogd, te weten het betalen van een bedrag van € 250.000,-- bij verkoop van het perceel zonder uitzicht op een project als voorzien in de BTO.
Pas indien sprake is van verkoop van het perceel in het zicht van een aanneemovereenkomst zoals voorzien in de BTO, lijdt [appellante] als betrokken aannemer in het Bouwteam schade die de bepaling beoogt te vergoeden. Met het oog op die schade lijkt de bepaling geredigeerd te zijn, althans zo mocht [geïntimeerde] en/of [X projectontwikkeling B.V.] die bepaling opvatten. Dat lijkt ook tot uitdrukking te komen in de in art. 14.3 besloten liggende twee alternatieven bij verkoop van het perceel:
- ofwel ontvangst van € 250.000,-- ofwel behoud van het recht om te bouwen conform de bouwovereenkomst.
[geïntimeerde] heeft voldoende aangetoond dat geen sprake was van een levensvatbaar project en een aanneemovereenkomst als in de BTO voorzien. In deze zaak is in een relatief vroeg stadium gebleken dat Lidl afhaakte en dat er geen financiering was voor het oorspronkelijke voorziene project (appartementen en commerciële ruimte). De voorziene ontwikkeling bleek daardoor niet mogelijk en het perceel is verkocht. Dat er aanvankelijk bouwtekeningen zijn gemaakt en enige voorbereidingshandelingen zijn verricht zoals [appellante] met grief 3 betoogt, doet aan een en ander niet af. [appellante] heeft niet (althans onvoldoende gemotiveerd) bestreden dat Lidl in een vroeg stadium afhaakte, dat er geen financiële ruimte was om het voorziene project te realiseren en dat er uiteindelijk parkeerplaatsen zijn aangelegd op het door [geïntimeerde] verkochte perceel. Met grief 4 bestrijdt [appellante] nog dat het niet relevant is dat op het perceel parkeerplaatsen zijn aangelegd. Het hof acht dit wel relevant omdat dit steun geeft aan het standpunt van [geïntimeerde] dat ten tijde van de verkoop geen sprake meer was van een reëel uitzicht op totstandkoming van een aanneemovereenkomst als in de BTO voorzien (de ontwikkeling van appartementen en commerciële ruimte). Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis.
Door [appellante] is evenmin bewijs aangeboden van feiten of gedragingen die -indien zij komen vast te staan- leiden tot een andere uitleg van de bepaling.
6.14.
Gelet op het vorenstaande falen de grieven 1 tot en met 5 van [appellante] en zal het hof de beslissing van de rechtbank, te weten de afwijzing van de vordering van [appellante] tot betaling van € 250.000,--, bekrachtigen.
6.15.
Met grief 6 komt [appellante] op tegen de afwijzing van haar vordering tot betaling van € 23.000,--.
[appellante] grondt deze vordering op deze bepaling in de BTO:
“de aannemer voor het project een aantal kosten in het voortraject voor haar rekening neemt met een
maximum van € 30.000,00 terug te betalen door [geïntimeerde] en/of [X projectontwikkeling B.V.] en/of meester bij beëindiging;
bouwteamovereenkomst;”
[appellante] voerde verder het volgende aan. Bij aanvang van het project heeft [appellante] ook aanzienlijke kosten van [het architectenbureau] , de architect die bij
het project betrokken was, voor haar rekening genomen. [appellante] heeft in dat kader de volgende
facturen van [het architectenbureau] voldaan (bedragen ex BTW):
Factuur d.d. 31 oktober 2006 € 2.500,00
Factuur d.d. 24 juni 2007 € 4.500,00
Factuur d.d. 14 maart 2008 € 2.500,00
Factuur d.d. 28 maart 2008
€ 13.500.00
Totaal: € 23.000,00
6.16.
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen met de volgende motivering:
[appellante] heeft, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , niet deugdelijk (nader) toegelicht welke werkzaamheden zijn opgedragen en uitgevoerd door [het architectenbureau] en waarom de gestelde kosten door [appellante] zouden zijn
gemaakt in het kader van de BTO. [appellante] heeft ook geen facturen of betaalbewijzen
overgelegd, maar slechts interne overzichten van haarzelf. De vordering wordt bij gebreke
van een deugdelijk onderbouwing afgewezen.
6.17.
In hoger beroep heeft [appellante] aangevoerd dat zij niet meer beschikt over de facturen aangezien de werkzaamheden zijn verricht in de periode van 2006 t/m 2008. Zij heeft verwezen naar de overgelegde betaalbatches van de bank waaruit blijkt dat een bedrag van € 23.000,-- exclusief btw is betaald aan [het architectenbureau] .
Dat [X bouwgroep B.V.] daadwerkelijk een bedrag van € 23.000,-- aan [persoon A]
Architecten heeft betaald in het kader van het voortraject van project BTO
volgt, aldus [appellante] , ook uit de verklaring die [appellante] heeft verkregen van [persoon A] . [persoon A] verklaart immers dat [het architectenbureau] en [X bouwgroep B.V.] betrokken zijn geweest bij het project van [geïntimeerde] aan de [straatnaam] in
[plaatsnaam] , dat dit de eerste en enige samenwerking is geweest tussen [X bouwgroep B.V.]
en [het architectenbureau] en dat hiervoor door [X bouwgroep B.V.] in vier termijn
een bedrag van (ca.) € 23.000,- (exclusief BTW) is betaald.
6.18.
[geïntimeerde] heeft onder meer als verweer gevoerd dat niet is gebleken dat [appellante] de facturen heeft voldaan en dat ook uit de verklaring van [persoon A] volgt dat diens facturen niet zijn betaald door [appellante] maar door [X Bouwmanagement B.V.]
6.19.
Het hof overweegt het volgende. Ter zitting is zijdens [appellante] erkend dat de facturen niet door [appellante] zijn betaald, maar door een andere entiteit, maar dat zij onderdeel uitmaken van dezelfde holdingstructuur. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, is daarmee niet gebleken dat de kosten daadwerkelijk door [appellante] voor haar rekening zijn gekomen, zodat deze vordering reeds om die reden wordt afgewezen.
6.20.
De slotsom is dat alle grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellante] veroordelen in de proceskosten van [geïntimeerde] .

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep tot op heden begroot op € 12.948,--, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na deze uitspraak;
verklaart de veroordeling tot betaling van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, Z.D. van Heesen-Laclé en C.B.M. Scholten van Aschat en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 november 2023.
griffier rolraadsheer