Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/297461 / HA ZA 15-585)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met producties (de vonnissen waarvan beroep);
- de memorie van grieven met producties;
- de verleende akte niet-dienen ten aanzien van de memorie van antwoord;
- de ambtshalve doorhaling van de zaak met nummer 200.297.542/01;
- de hervatting van de zaak, onder zaaknummer 200.297.542/02 op de rol van 28 december 2021 op welke rol de akte niet-dienen is komen te vervallen;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met een productie;
- de bij brieven van 4 november 2022, 31 mei 2023 en 9 juni 2023 door mr. Boelens toegezonden producties 22 tot en met 34 respectievelijk 35 tot en met 60 en 61, die mr. Boelens bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht en waartegen mr. Kuijken geen bezwaar heeft gemaakt;
- de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De beoordeling
de boerderij met verdere opstallen, erf en bouw- en weiland te [plaats 1] , [adres] , (…) het perceel weiland te [plaats 2] , (…) de percelen weiland te [plaats 3] , (…) de percelen bouwland te [plaats 3] , (…) De als onroerend goed aan te merken bedrijfsinventaris, (…) de tot het bedrijf behorende mestproduktierechten (…); (…) de tot het bedrijf behorende aanspraak op een referentiehoeveelheid melk (…) op jaarbasis; (…) de veestapel (…); (…) de voorraden en inventaris (…).”, waarbij ten behoeve van de ouders “
de beperkte rechten van gebruik en bewoning van het woongedeelte van de boerderij te [plaats 1] , [adres]” zijn gevestigd.
Primair:
- € 66.837,24 wegens vergoeding van schade als gevolg van onrechtvaardigde verrijking;
- € 165.862,04 uit hoofde van de schuldig gebleven koopprijs van de boerderij, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 1996;
- € 10.123,00 uit hoofde van de schuldig gebleven overnameprijs voor de Campinaledenbewijzen en
- € 8.699,00 de verkoopopbrengst van de Campinaobligaties;
- aan [geïntimeerden] worden toegedeeld de in dat vonnis onder punt 2.20 genoemde inboedelgoederen onder de nummers 1 tot en met 15, de overige inboedelgoederen zijn toegedeeld aan de [zussen] ;
- het saldo van de nalatenschap van de ouders bedraagt € 250.328,54, te vermeerderen met de wettelijke rente die verschuldigd is over de schuldig gebleven koopsom, te rekenen vanaf 26 mei 1996;
- aan ieder van partijen komt één vijfde deel van dit saldo toe, zijnde € 50.065,60 en
- één vijfde deel van de over het onbetaalde gebleven deel van de koopprijs verschuldigde rente.
De comparanten verklaren dat zij terzake van deze geldlening het volgende zijn overeengekomen:
zijn, behoudens het hierna bepaalde, niet verplicht tot het betalen van rente.
“behoudens het hierna bepaalde” leidt het hof af dat er wel rente verschuldigd is indien partijen de rente jaarlijks hebben vastgesteld.
f00,00’). Hoewel in het door [naam 1] opgestelde rapport van 19 januari 1996 als taxatiewaarde voor de melk- en mestreferentie ‘p.m.’ is opgenomen, is het hof van oordeel dat in dit geval uitgegaan moet worden van een waarde nihil. Immers, omdat de [zussen] de boerderij hebben overgenomen en voortgezet, is het melk- en mestquotum onlosmakelijk verbonden met de bedrijfsvoering van de boerderij. In de notariële akte van levering is ook onder “Produktierechten/vergunningen” opgenomen dat het een overdracht van een geheel bedrijf betreft dat als een zelfstandige eenheid door de [zussen] zal worden voortgezet, zodat onder de overdracht tevens zijn begrepen de tot het bedrijf behorende mestproductierechten en aanspraak op een bepaalde referentiehoeveelheid melk. De omstandigheden dat de boerderij in verpachte staat is gewaardeerd, dat een winstdelingsregeling in de notariële akte is opgenomen en het feit dat de ouders het recht van gebruik en bewoning behielden, bleven meewerken in het bedrijf en bleven mee eten uit de ‘gezinspot’, dragen bij aan het oordeel dat een lonende voortzetting het gezamenlijke doel was. De continuïteit van het agrarisch bedrijf stond voorop.
Nalatenschap moeder: het saldo van beide nalatenschappen bedroeg € 183.491,00 (zie hiervoor onder 3.17), waarvan de helft aan moeder wordt toegedeeld aangezien vader en moeder in gemeenschap van goederen waren gehuwd, ofwel een bedrag van € 91.745,50. Dit bedrag moet worden vermeerderd met € 14.148,00 (zijnde de helft van de kwijtschelding aan de [zussen] ad € 28.316,00 (fl. 62.400,00) zoals vermeld in de notariële akte van levering van 30 mei 1996). De legitimaire massa bedraagt dan € 105.893,50.
Nalatenschap vader: de helft van het saldo van beide nalatenschappen, zijnde € 91.745,50 te vermeerderen met:
4.De uitspraak
- € 165.862,00 uit hoofde van de schuldig gebleven koopprijs van de boerderij;
- € 10.123,00 uit hoofde van de schuldig gebleven overnameprijs voor de Campinaledenbewijzen;
- € 8.699,00, uit hoofde van de schuldig gebleven verkoopopbrengst van de Campinaobligaties;