ECLI:NL:GHSHE:2023:398

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
200.311.109_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bewind vanwege gebrek aan noodzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de instelling van een bewind ten behoeve van [rechthebbende]. De zaak betreft de vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2022, waarin bewind was ingesteld over de goederen van [rechthebbende]. De verzoekster, [rechthebbende], heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen noodzaak voor het bewind bestond, aangezien zij in staat was haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 december 2022 heeft [rechthebbende] toegelicht dat zij altijd haar financiën goed op orde heeft gehad en dat er geen concrete zorgen waren over haar situatie. De zus van [rechthebbende] heeft ook verklaard dat de opstart van het bewind problematisch was en dat dit veel stress heeft veroorzaakt.

Het hof heeft de argumenten van [rechthebbende] en haar zus in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor de onderbewindstelling. Het hof heeft vastgesteld dat [rechthebbende] in staat is om haar eigen vermogensrechtelijke belangen te behartigen, ondanks haar persoonlijke omstandigheden. De beslissing van de kantonrechter om bewind in te stellen is vernietigd, en het hof heeft bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan [rechthebbende]. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 februari 2023
Zaaknummer: 200.311.109/01
Zaaknummers eerste aanleg: 9607601 TD VERZ 21-1909, 9720508 TD VERZ 22-469 en 9720543 TD VERZ 22-470
in de zaak in hoger beroep van:
[rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [rechthebbende] ,
advocaat: mr. A.M.J.C. Janssen,
tegen
Stichting [verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder] .
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[bewindvoerder respectievelijk mentor] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder respectievelijk mentor,
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
[de zus],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de zus.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 mei 2022, heeft [rechthebbende] primair verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de instelling van het bewind ten behoeve van [rechthebbende] en de benoeming van [bewindvoerder respectievelijk mentor] B.V. tot bewindvoerder en subsidiair verzocht te bepalen dat het bewind kan worden opgeheven omdat de noodzaak van het bewind niet meer bestaat dan wel voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 december 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • [rechthebbende] , bijgestaan door haar advocaat;
  • de zus;
  • [vertrouwenspersoon rechthebbende] , die als vertrouwenspersoon van [rechthebbende] bijzondere toestemming heeft gekregen tot het bijwonen van de mondelinge behandeling.
2.4.
[verweerder] en de bewindvoerder zijn
,met bericht van verhindering, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.

3.3. De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de door [verweerder] verzochte ondercuratelestelling afgewezen en een mentorschap ingesteld ten behoeve van [rechthebbende] alsmede bewind over de goederen die haar toebehoren of zullen toebehoren, met benoeming van [bewindvoerder respectievelijk mentor] B.V. tot bewindvoerder en mentor.
3.2.
[rechthebbende] kan zich met de beslissing omtrent de instelling van het bewind niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[rechthebbende] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Ten tijde van de bestreden beschikking waren er geen gronden aanwezig voor een onderbewindstelling. [rechthebbende] begrijpt dat er in de periode rondom de indiening van het verzoek tot ondercuratelestelling door Stichting [verweerder] zorgen waren over haar situatie en dat de kantonrechter misschien de indruk heeft gekregen dat zij onvoldoende in staat zou zijn haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Deze indruk is echter onjuist. Er zijn in eerste aanleg ook geen concrete zorgen geuit over de wijze waarop [rechthebbende] in staat zal zijn om haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De noodzaak voor bewind ontbreekt. [rechthebbende] is bekend met persoonlijkheidsproblematiek (een stoornis in het autismespectrum en zij functioneert op een zwakbegaafd niveau), maar haar vermogensrechtelijke belangen heeft zij zelf altijd goed kunnen waarnemen, ook in de periode dat het mentaal minder goed met haar ging. Dat blijkt uit het feit dat [rechthebbende] haar financiën goed op orde heeft en dat zij een duidelijk en realistisch beeld heeft van haar toekomstplannen. Toen er sprake was van een mogelijke verhuizing omdat [rechthebbende] begeleid zou gaan wonen, heeft zij samen met haar vader uitgezocht wat haar woonkosten zouden zijn en daar een proefberekening bij laten maken. Uiteindelijk is ze zelfstandig blijven wonen. [rechthebbende] schakelt hulp in als dat nodig is. Bij praktische zaken kan ze terecht bij haar vertrouwenspersoon en bij haar zus. Verder staat ze op de wachtlijst voor begeleiding van stichting [stichting] , een organisatie die gespecialiseerd is in hulp aan mensen met autisme. [rechthebbende] heeft altijd haar eigen financiën gedaan en haar financiële situatie is stabiel. Ze ontvangt een Wajong-uitkering en heeft inkomsten uit een bijbaan bij Albert Heijn. Ze woont zelfstandig en heeft een auto. Ze heeft geen schulden en had bij aanvang van het bewind een spaarvermogen van ongeveer € 5.000,-. Ze komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand om de kosten van haar bewind te betalen. Daarom wordt haar spaarvermogen daar nu voor aangesproken, dat vindt ze heel erg. Ze is bang dat ze straks haar auto niet meer kan betalen, als al haar spaargeld naar het bewind gaat. Nu [rechthebbende] geen schulden heeft, beschikt over spaarvermogen en alle vaste lasten via een automatische incasso worden afgeschreven, zal bewindvoering in haar optiek niets wezenlijks bijdragen. [rechthebbende] wil zelf beslissen waaraan zij haar geld uitgeeft en wil niet om haar geld te hoeven vragen.
3.4.
De zus van [rechthebbende] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het opstarten van de bewindvoering dramatisch is verlopen. De rekeningen van [rechthebbende] werden geblokkeerd, waardoor de huur niet afgeschreven kon worden en [rechthebbende] aanmaningen ontving. De bewindvoerder was in deze periode niet goed bereikbaar. Dit heeft veel stress bij [rechthebbende] veroorzaakt. Vervolgens werd er een groot bedrag van de rekening van [rechthebbende] afgeschreven voor de opstartkosten van het bewind en mentorschap. [rechthebbende] heeft zelf goed financieel overzicht en verwerkt dat zelf in een Exceloverzicht. Het bewind is uitgesproken als achtervang voor als [rechthebbende] begeleid zou gaan wonen, omdat het destijds niet goed met haar ging. Het begeleid wonen is uiteindelijk niet doorgegaan en het gaat inmiddels een stuk beter met [rechthebbende] . De familie van [rechthebbende] is heel trots op wat zij bereikt heeft en hoe zij altijd zelfstandig haar financiën heeft weten regelen. Zij zijn van mening dat het bewind door de kantonrechter onterecht is uitgesproken.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.5.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.5.3.
Van verkwisting of het hebben van problematische schulden is geen sprake. Het hof dient te beoordelen of er sprake is van een geestelijke of lichamelijke toestand die een onderbewindstelling over de goederen van [rechthebbende] rechtvaardigt. Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen besproken is op de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat dit niet het geval is. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat zowel [rechthebbende] als haar zus onbetwist hebben gesteld dat [rechthebbende] altijd in staat is geweest zelfstandig haar financiën op orde te houden. De kantonrechter heeft er bij het instellen van het bewind rekening mee gehouden dat [rechthebbende] zou gaan verhuizen en heeft het bewind ingesteld omdat hij er niet van overtuigd was dat [rechthebbende] de (financiële) veranderingen die op haar afkwamen zelfstandig zou kunnen overzien. Het hof is echter van oordeel dat niet gebleken is dat [rechthebbende] gedurende de periode dat het niet goed met haar ging, haar vermogensrechtelijke belangen niet kon behartigen. Sterker nog, zij had zelf onderzocht en op een rij gezet hoeveel het begeleid wonen zou gaan kosten en wat dit zou betekenen voor haar financiële situatie.
3.5.4.
Op grond van het voorgaande acht het hof [rechthebbende] in staat om haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking, voor zover betreft de instelling van het bewind, vernietigen.
3.5.5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW neemt, indien een beschikking, waarbij bewind is uitgesproken, in hoger beroep of cassatie wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen, de taak van de bewindvoerder daags na deze uitspraak een einde. De inmiddels door de bewindvoerder of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven voor de onder bewind gestelde verbindend.
3.5.6.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2022, voor zover het betreft de instelling van het bewind over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [rechthebbende] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan [rechthebbende] en een - zo mogelijk door haar voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Oost-Brabant, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.