ECLI:NL:GHSHE:2023:3975

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
20-001932-21 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging betalingsverplichting ter ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in cocaïneversnijdingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de betrokkenheid van de verdachte bij een cocaïneversnijdingslaboratorium. De rechtbank had eerder een bedrag van € 35.379,54 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel en een betalingsverplichting opgelegd. De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarbij de officier van justitie zijn hoger beroep introk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een nieuw bedrag van € 245.844,00 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft daarbij de concrete berekeningsmethode gehanteerd in plaats van de abstracte kasopstelling die de rechtbank had gebruikt. De verdediging had verzocht om de vader van de verdachte als getuige te horen, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het hof de abstracte berekeningsmethode niet zou hanteren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met andere medeverdachten, betrokken was bij het versnijden van cocaïne en heeft de rolverdeling en toerekening van het voordeel onder de betrokkenen vastgesteld. De redelijke termijn van het proces is overschreden, maar het hof verbindt hieraan geen verdere consequenties. De duur van de gijzeling is vastgesteld op 1080 dagen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001932-21OWV
Uitspraak : 23 november 2023
TEGENSPRAAK
(Art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats te Breda, van 22 juli 2021 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-122941-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 35.379,54 en heeft een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag. Het aantal dagen gijzeling dat bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd is bepaald op 707 dagen.
De betrokkene en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De officier van justitie heeft bij akte van 18 augustus 2021 het hoger beroep ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft primair verzocht overeenkomstig de rechtbank de berekeningsmethodiek van de kasopstelling te hanteren en heeft in dat verband verzocht de vader van betrokkene als getuige te horen en daartoe de zaak aan te houden. Subsidiair heeft de verdediging verweren gevoerd betreffende de hoogte van het geschatte voordeel en van de opgelegde betalingsverplichting.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
Betrokkene is bij vonnis van de rechtbank van 22 juli 2021 onder parketnummer 02-122941-20 onder meer veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne in de periode van 18 november 2019 tot en met 8 februari 2020.
De wettelijke grondslag
Anders dan de rechtbank baseert het hof het voordeel niet op de wettelijke grondslag van artikel 36e lid 3 Sr. maar op die van artikel 36e lid 2 Sr.
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de betrokkene door middel van het begaan van voormelde feiten en andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door betrokkene zijn begaan te weten – kort gezegd – het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne in de periode voorafgaande aan 18 november 2019 een voordeel als bedoeld in artikel 36 e Sr heeft behaald. Het hof overweegt daarbij dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat alle cocaïne in de bewezenverklaarde periode is bewerkt en verwerkt en dat niet valt uit te sluiten dat ook en deel is bewerkt en verwerkt in de periode voorafgaande aan 18 november 2019.
Berekeningsmethodiek
Standpunt verdediging
De rechtbank heeft overeenkomstig de ontnemingsrapportage het voordeel geschat aan de hand van een abstracte berekeningsmethode (kasopstelling). Kort gezegd is vastgesteld dat is gebleken van onverklaarbare contante stortingen op rekeningen van betrokkene en van onverklaarbare contante uitgaven van betrokkenen waarop het voordeel is vastgesteld.
De verdediging heeft zich op standpunt gesteld dat deze abstracte berekeningsmethode eveneens door het hof gehanteerd dient te worden en heeft bankafschriften overgelegd waaruit van de herkomst van de contante stortingen en contante uitgaven zou blijken. Verder is verzocht de zaak aan te houden teneinde de vader van betrokkene als getuige te horen omtrent de herkomst van de contante gelden.
De advocaat-generaal heeft gesteld dat voor het geval het hof de berekeningsmethodiek van de kasopstelling zou hanteren, de beslissing van de rechtbank gevolgd dient te worden. Voor het geval het hof een concrete berekeningsmethodiek zou hanteren heeft de advocaat-generaal gevorderd van het in het ontnemingsrapport berekende voordeel uit het versnijdingslaboratorium 5% aan betrokkene toe te rekenen.
Het hof zal hierna – anders dan de rechtbank en de ontnemingsrapportage – de concrete berekeningsmethode gebruiken en niet de abstracte berekeningsmethode. Omtrent de toelaatbaarheid van de keuze voor een andere berekeningsmethode overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt het volgende voorop.
Op grond van art. 511e, eerste lid, aanhef en onder a, en art. 511g, tweede lid, Sv beraadslaagt de ontnemingsrechter naar aanleiding van de vordering en het onderzoek ter terechtzitting over de vraag of de in art. 36e Sr bedoelde maatregel moet worden opgelegd en, zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten. Anders dan bij de berechting van de hoofdzaak, waarin op de grondslag van de tenlastelegging wordt beraadslaagd en beslist (vgl. de artikelen 348 en 350 Sv), vormt de ontnemingsvordering in ontnemingszaken dus niet de grondslag waarop de rechter heeft te beslissen, maar slechts de aanleiding voor zijn beslissing over het opleggen van een ontnemingsmaatregel. De in art. 6 EVRM belichaamde beginselen van een eerlijk proces kunnen evenwel meebrengen dat het de ontnemingsrechter pas vrijstaat bepaalde feiten en omstandigheden te betrekken in zijn beraadslaging over de ontnemingsvordering nadat hij de partijen in de gelegenheid heeft gesteld zich daarover uit te laten. Daarvan zal volgens de Hoge Raad met name sprake zijn ‘indien het gaat om feiten en omstandigheden die, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder het verhandelde ter terechtzitting, het financieel rapport, de vordering en de inhoud van overige stukken van het geding, zodanig nieuw zijn dat partijen met het in aanmerking nemen daarvan geen rekening behoefden te houden en zulks een ontoelaatbare verrassingsbeslissing zou opleveren
In het licht van deze vooropstelling stelt het hof het navolgende vast.
[verdachte] (
hof: betrokkene) is samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] veroordeeld voor betrokkenheid bij een laboratorium waarin cocaïne werd versneden. In het ontnemingsrapport dat over het voordeel uit dat laboratorium is opgesteld, wordt als uitgangspunt de concrete berekeningsmethode gehanteerd. Eerst is het concrete voordeel uit het laboratorium is geschat waarna aan de hand van een zogenaamd “Cokeboek” de rol van voormelde personen vastgesteld en aan de hand daarvan een vergoeding aan deze personen toegekend. De positie van [verdachte] is daarbij een bijzondere omdat zijn rol die van transporteur is geweest en over die rol en de daarbij behorende vergoeding niets in het “Cokeboek” is opgenomen. Daarom is in de ontnemingsrapportage ten aanzien van [verdachte] afgeweken van de concrete berekeningsmethodiek en is aan de hand van de abstracte berekeningsmethodiek van een kasopstelling zijn voordeel geschat. Ter terechtzitting in hoger beroep op 12 oktober 2023 is expliciet aan de orde gekomen dat het de ontnemingsrechter vrijstaat om in plaats van een abstracte berekeningsmethodiek een concrete berekeningsmethode te hanteren en hebben de advocaat-generaal en de verdediging zich daarover uit kunnen laten.
Gelet op de omstandigheid dat in de ontnemingsrapportage aanvankelijk ook als uitgangspunt de concrete berekeningsmethodiek is gebruikt en deze methodiek ook ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is geweest en partijen zich daarover hebben kunnen uitlaten is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing wanneer het hof in plaats van de abstracte berekeningsmethodiek het voordeel schat aan de hand van de concrete berekeningsmethodiek.
Getuigenverzoek
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht de vader van betrokkene als getuige te horen en daartoe het onderzoek ter zitting aan te houden. De getuige zou kunnen verklaren omtrent de herkomst van de contante stortingen en contante uitgaven. Nu het hof de abstracte berekeningsmethode niet zal hanteren en het verzoek in het kader van deze berekeningsmethodiek is gedaan, is de noodzaak om deze getuige te horen komen te ontvallen en wordt het getuigenverzoek afgewezen.
Schatting van het voordeel
Algemeen
De ontnemingsrapportage bestaat uit een algemeen ontnemingsrapport van 9 september 2020 en afzonderlijke ontnemingsrapportages ten aanzien van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Bij het algemene ontnemingsrapport zijn als bijlagen gevoegd:
- een rapport (proces-verbaal van bevindingen) van het Landelijk Faciliteit Ontmantelen [naam] ; (
hof: hierna het rapport LFO)
-een schriftelijk bescheid betreffende de prijzen van drugs&precursoren in 2018,
Deze bijlagen worden in de afzonderlijke ontnemingsrapportages aangeduid met respectievelijk “A” en “B”.
Daarnaast is er nog in een aanvullend proces-verbaal van bevindingen (p. 79) inhoudende een onderzoeksrapport van het NFI betreffende het drugsonderzoek aan de aangetroffen materialen van 17 juli 2020. Dit proces-verbaal is als “C” aangeduid in de afzonderlijke ontnemingsrapportages.
Introductie
In het algemeen ontnemingsrapport van 9 september 2020 is omtrent het bewerken en verwerken van de cocaïne ondermeer – zakelijk weergegeven – het navolgende gerelateerd
Op 8 februari 2020 is in de woning aan [adres 2] een cocainebewerkingsruimte aangetroffen waarbij op grote schaal cocaine werd versneden met tetramisol.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] staan geregistreerd als bewoners van de woning aan [adres 2] . Hun zoon, [medeverdachte 2] , en [medeverdachte 4] zijn tijdens de doorzoeking in en bij de woning op 8 februari 2020 aangehouden.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn later aangehouden.
Het LFO heeft bij het onderzoek onder meer het navolgende vastgesteld
- in de woning werden lege verpakkingen van Tetramisole (versnijdingsmiddel) aangetroffen;
- aan de hand van deze verpakkingen kon worden vastgesteld dat minimaal 150 kg Tetramisole is verwerkt;
- in de ruimte zijn op papiertjes mengverhoudingen aangetroffen voor het versnijden van cocaïne. Aan de hand van deze mengverhoudingen en de aangetroffen lege verpakkingen Tetramisole is het zeer waarschijnlijk dat op deze locatie minimaal 150 kg 'onversneden' cocaïne is verwerkt tot circa 300 kg versneden cocaïne;
- in de woning werden 29 blokken geperst wit materiaal aangetroffen waarvan zeker 37,99 kilo positief is getest op cocaïne;
- verder werd in de woning nog minimaal 3,7 kilo aan poeders en brokken positief getest op cocaïne.
Verder is in het NFI rapport van 17 juli 2020 opgenomen dat er in het versnijdingslaboratorium negen met bruine tape gesealde blokken(AAJC6840NL/V4) werden aangetroffen. Deze blokken leken afkomstig uit Zuid-Amerika en hierin zat 80% cocaïne. In de 11 aangetroffen versneden en opnieuw gesealde blokken (AAJC6892NL/VI) zat 37% cocaïne.
Het laboratorium aangetroffen op [adres 2] voldoet aan de omschrijving cocaïne versnijdingslocatie. Hierdoor kan er vanuit gegaan worden dat de versneden blokken met cocaïne opnieuw werden geperst en verpakt zodat ze afkomstig leken uit Zuid-Amerika. Dit gebeurde omdat zo meer geld gevraagd kon worden per verkocht blok cocaïne.
Aangezien het een cocaïne versnijdingsplaats betrof waarbij pure cocaïne uit Zuid Amerika werd versneden om het vervolgens weer door te verkopen als “pure" cocaïne wordt er vanuit gegaan dat:
-per kilo cocaïne € 28.300, -(Groothandel) is betaald. (Bron: Synthetische drugs & precursoren prijzen 2018)
-deze kilo cocaïne versneden werd en daarna verkocht voor € 28.300(Groothandel);
Door het LFO werd in de woning 37,99 kilo cocaïne aangetroffen. Er wordt vanuit gegaan dat dit versneden cocaïne betrof dat eerder uit 18,995 kilo zuivere cocaïne bestond. Deze kilo’s hebben de woning niet verlaten en hebben daarom geen opbrengst opgeleverd. De inkoopkosten verband houdende met deze aangetroffen cocaïne kunnen derhalve evenmin in aanmerking worden genomen.
Samenvattend
Opbrengst
Versneden in laboratorium volgens rapport LFO: 300kg
Aangetroffen in laboratorium:
37.99kg -/-
Opbrengst gegenereerd 262,01kg
Verkoopprijs per kg
€28 300 x
Opbrengst laboratorium € 7.414.833,-
Kosten
Voor dit proces zijn aftrekbare kosten gemaakt die hieronder worden opgesomd;
Uit het rapport van het LFO volgt dat er van 1 blok onversneden cocaïne, 2 blokken versneden cocaïne werd gemaakt.
Aangetroffen versneden cocaïne in laboratorium: 37,99kg
Mengverhouding 1 op 2:
:2
Aangetroffen onversneden cocaïne 18,995 kg
Aantal kg bij 300kg versneden cocaïne: 150kg
Aan getroffen onversneden cocaïne:
18,995kg -/-
Aantal kg onversneden cocaïne inkoop: 131.005 kg
Inkoopprijs cocaïne:
€ 28.300. -x
Inkoopkosten: € 3.707.441,50
Daarnaast worden nog de navolgende kosten in mindering gebracht.
Afschrijvingskosten
Afschrijvingskosten van de hardware zoals aangetroffen magnetrons, warmtelampen, 2 metalen persframes, potkrikken, persmallen en cocaïne logo’s.
Deze kosten worden geschat op € 10.000,-.
Inkoopkosten Tetramisole
Voor het voorbereiden en vermengen van de cocaïne is gebruik gemaakt van Aceton en Tetramisole. Er zijn vaten met aceton aangetroffen.
Volgens het LFO is er 150 kg Tetramisole gebruikt om 300 kg versneden cocaïne te maken.
Volgens de website: “ [website 1] ” liggen de kosten voor Tetramisole per kg tussen de € 25,- en € 100,-. In het cocaïne laboratorium zijn lege verpakkingen aangetroffen van 25 kg Tetramisole. De gemiddelde prijs voor 1 kg Tetramisole is € 62,50,-. 150 kg x € 62,50,- = € 9.375,- kosten voor de aanschaf van de 150 kg Tetramisole.
Inkoopkosten Aceton
Volgens de website: [website 2] kan je 20 liter Aceton bestellen voor € 75,-. Uit rapporten van LFO blijkt dat aceton bij het versnijden van cocaïne 3 a 4 keer kan worden gebruikt. De hoeveelheid benodigde aceton voor 300 kilo versneden cocaïne wordt geschat op 100 liter. Dit maakt 5 x € 75,- = € 375,- kosten voor de aceton
Samenvattend
Opbrengst laboratorium: € 7.414.833,-
Inkoopkosten: € 3.707.441,50 -/-
Afschrijvingskosten hardware € 10.000,- -/-
Tetramisol: € 9.375,- -/-
Aceton
€ 375,- -/-
Netto-voordeel: € 3.687.665,- (afgerond)
Het hof heeft geen reden anders te oordelen en neemt vorenstaande schatting van het voordeel over en maakt deze tot de zijne.
Toerekening
Vervolgens is in de afzonderlijke ontnemingsrapportages gerelateerd dat alle aangehouden betrokkenen een aanzienlijk kleinere rol hebben gehad dan een onbekend gebleven betrokkene genaamd “ [naam] . Hierdoor wordt er in deze rapportages vanuit gegaan dat de betrokkenen een vergoeding hebben ontvangen voor hun diensten. De hoogte van de vergoeding is vervolgens bepaald aan de hand van hun “rol” binnen de organisatie, welke kennis ze hierbij nodig hebben gehad en hoeveel risico ze hebben genomen. Dit is vervolgens ingevuld aan de hand van een zogenaamd “cokeboek” waarin de verschillende rollen worden onderscheiden en van een vergoeding worden voorzien. Gedurende de procedure in eerste aanleg is dit “cokeboek” door het openbaar ministerie niet ingebracht omdat het slechts is bedoeld voor intern gebruik. Reden waarom de rechtbank in de zaken van de betrokkenen, de ontnemingsvordering van het openbaar ministerie heeft afgewezen
Nadat door het openbaar ministerie hoger beroep had ingesteld is het betreffende “cokeboek” (
hof: “cokeboek, kennisdocument over het wassen van cocaïne, uitgave april 2011”) bij proces-verbaal van 6 juli 2022 alsnog aan het dossier toegevoegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wanneer de kasopstelling (abstracte berekeningsmethode) niet wordt gebruikt het schatten van het voordeel gokwerk wordt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds zal kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen, moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. Dat betekent niet dat de rechter, in het geval er verscheidene daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, ingeval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in deze beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene
In het licht van deze vooropstelling overweegt het hof het navolgende.
Het hof is van oordeel dat het cokeboek zoals dat door het openbaar ministerie in hoger beroep is ingebracht in het kader van de toerekening in deze zaak niet bruikbaar is. Het “cokeboek” is toegesneden op cocaïnewasserijen waarbij kort gezegd cocaïne middels bewerkingen wordt teruggewonnen uit een andere stof en niet op versnijdingslaboratoria. Verder blijkt uit het “cokeboek” dat het wassen van cocaïne veel ingewikkelder is dan het versnijden van cocaïne wat als een eenvoudige procedure wordt gezien. Daardoor is denkbaar dat de rolverdelingen en de daarbij behorende vergoedingen van een andere orde zijn dan bij laboratoria waarbij cocaïne wordt versneden zoals in de onderhavige zaak. Daar komt nog bij dat het “cokeboek” gedateerd (2011) is.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om tot een wijze van toerekening te komen. Zo heeft de rechtbank in het onderliggende strafvonnis nauwkeurig de rol van betrokkenen bij het versnijdingslaboratorium beschreven. De rechtbank heeft het navolgende vastgesteld ten aanzien van de afzonderlijke rollen.
Rol [medeverdachte 1] (p.5 onderliggend strafvonnis)
De versnijdingsruimte is in de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen. Uit camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 1] meermalen cocaine zijn woning in en uit heeft gebracht. Een aantal keren was hij thuis terwijl er een overdracht plaatsvond. Ook blijkt uit camerabeelden en het onderzoek naar de Vsmart telefoon van [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 1] werkers, waaronder [medeverdachte 4] heeft opgehaald en weggebracht.
Rol [medeverdachte 2] (p. 5 onderliggend strafvonnis)
[medeverdachte 2] heeft meermalen cocaïne de woning in en uitgebracht en een aantal keren was hij thuis, terwijl er een overdracht plaatsvond. Verder is op camerabeelden te zien dat hij op 1 februari 2020 een ton de woning binnenbracht die gelijkend is op tonnen die in de versnijdingsruimte zijn aangetroffen. Daarnaast heeft hij werkers opgehaald en weggebracht. Uit de inhoud van chatgesprekken heeft de rechtbank afgeleid dat [medeverdachte 2] zich onder meer heeft beziggehouden met de verpakking van cocaïneblokken en dat hij op de hoogte was van wanneer er werd gewerkt en welke spullen er werden gebracht en in de woning lagen.
Rol [verdachte] (p.5 onderliggend strafvonnis)
[verdachte] is bestuurder van de taxi geweest en is vanaf 18 november 2019 bijna dagelijks bij de woning aan [adres 2] geweest om cocaine te brengen of op te halen.
Rol [medeverdachte 4] (p. 5 onderliggend strafvonnis)
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij op 1 en 8 februari 2020 blokken heeft gemaakt.
Verder blijkt uit het dossier ten aanzien van de rol van
[medeverdachte 3] het volgende.
[medeverdachte 3] heeft met haar man [medeverdachte 1] in de woning aan [adres 2] gewoond. Dit wordt bevestigd door [medeverdachte 2] die eveneens heeft verklaard dat zijn ouders op [adres 2] wonen. Verder is uit camerabeelden gebleken dat [medeverdachte 3] in de periode van 17 december 2019 tot en met 8 februari 2020 tenminste 66 keer bij de woning aanwezig is geweest. Verder was zij op meerdere momenten aanwezig als er een overdracht plaatsvond en er mensen - onder wie [medeverdachte 4] - in de versnijdingsruimte aan het werk waren.
De belangrijkste rol was blijkens de ontnemingsrapportage weggelegd voor “ [naam] ” waaromtrent verder niets bekend is geworden.
Oordeel hof
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 4] een gelijkwaardige rol hebben vervuld bij het versnijdingslaboratorium. Allen zijn ook door de strafrechter aangemerkt als medepleger bij het bewerken en verwerken van cocaïne. [medeverdachte 3] heeft een andere, kleinere, rol vervuld. De strafrechter heeft haar ook niet als medepleger maar als medeplichtige aangemerkt.
Het hof komt op basis van ieders rol tot een verdeling waarbij aan de onbekend gebleven “ [naam] ” van het voordeel 70% wordt toegerekend. Van het totale voordeel is dat dan een bedrag van (€ 3.687.665,- x 70%=) € 2.581.365,50. Het restant (€ 3.687.665 -/- € 2.581.365,50=) € 1.106.299,-(afgerond) is aan de overige 5 betrokkenen toegekomen waarbij het hof aan [medeverdachte 3] 1/9 deel van dit bedrag zal toerekenen en aan de overige betrokken telkens 2/9 deel van voormeld bedrag.
Dit betekent dat aan [medeverdachte 3] wordt toegerekend een bedrag van (1/9 x € 1.106.299-=) € 122.922,- (afgerond) en aan de overige betrokkenen telkens een bedrag van (2/9 x € 1.106,299=)
€ 245.844,- (afgerond).
Het hof betrekt bij deze wijze van toerekening eveneens de procesopstelling van betrokkene dat hij op geen enkel moment heeft verklaard over zijn rol bij het laboratorium en het voordeel dat aan hem daarbij is toegekomen. De verklaring dat hij niets heeft verdiend, komt het hof hoogst onaannemelijk voor.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de fase van het hoger beroep is overschreden. Het hof stelt de aanvang op 27 juli 2021 zijnde het moment dat door de betrokkene hoger beroep is ingesteld. De einddatum van deze termijn stelt het hof op de datum van dit arrest zijnde 23 november 2023. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaren met ruim drie maanden is overschreden. Het hof volstaat met de enkele constatering van deze overschrijding maar verbindt daaraan geen verdere consequenties gelet op de geringe mate van overschrijding van de termijn mede gelet op de omvang en complexiteit van deze zaak.
Gijzeling
Het hof zal tevens de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 245.844,00 (tweehonderdvijfenveertigduizend achthonderdvierenveertig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 245.844,00 (tweehonderdvijfenveertigduizend achthonderdvierenveertig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. J. Nederlof en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 23 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.