In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 maart 2015. De zaak betreft een ontnemingsprocedure waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte is vastgesteld op € 369.506,41, met een opgelegde betalingsverplichting van € 332.500. Zowel de officier van justitie als de verdachte hebben hoger beroep ingesteld. Het hof heeft in een eerder arrest van 24 juli 2017 het wederrechtelijk verkregen voordeel verhoogd naar € 538.175,80 en de betalingsverplichting vastgesteld op € 533.175,80. Na cassatie door de Hoge Raad op 31 mei 2022, waarbij de betalingsverplichting werd vernietigd, is de zaak terugverwezen naar het hof voor herbeoordeling.
Tijdens de zitting op 12 oktober 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een matiging van de betalingsverplichting met € 10.000 heeft gevorderd. De verdediging heeft verzocht om de betalingsverplichting op nihil vast te stellen of in ieder geval met 20% te matigen. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft besloten de betalingsverplichting met 10% te verlagen. Dit resulteert in een nieuwe betalingsverplichting van € 484.358,22. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen, conform de wettelijke voorschriften.
De beslissing van het hof is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd ten aanzien van de opgelegde betalingsverplichting. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.