ECLI:NL:GHSHE:2023:3968

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
20-001267-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake mishandeling, belaging en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 21 april 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van mishandeling, belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank had de verdachte schuldig bevonden en een schadevergoeding van € 1.663,63 aan de benadeelde partij toegewezen, maar had de vordering in andere delen niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De advocaat-generaal stelde ook bijzondere voorwaarden voor, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.

De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat de verdachte geen opzet had op de mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzet had op de mishandeling en dat de bewijsvoering voldoende was. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank enkel ten aanzien van de opgelegde straf en legde een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met bijzondere voorwaarden. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat de eerdere straf onvoldoende recht deed aan de gepleegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001267-23
Uitspraak : 24 november 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 april 2023 in de strafzaak met parketnummer 01-090237-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘mishandeling’ (feit 1);
  • ‘belaging’ (feit 2) en
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ (feit 3),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft aan deze voorwaardelijke straf, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit, bijzondere voorwaarden verbonden in de vorm van een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 1.663,63, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en deze begroot op nihil. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ten behoeve van het slachtoffer is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen volgens de advocaat-generaal bijzondere voorwaarden te worden verbonden, te weten een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie en een contactverbod en een locatieverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] . Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering toewijsbaar is voor een bedrag van € 1.663,63 en dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten slotte is gevorderd ten behoeve van het slachtoffer hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsman – onder verwijzing naar wat hij daaromtrent in eerste aanleg heeft betoogd – primair bepleit dat de immateriële schade dient te worden afgewezen, subsidiair dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en meer subsidiair is bepleit dat de immateriële schade gematigd dient te worden. Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding is bepleit de vordering af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de strafoverwegingen van de rechtbank te vervallen en zullen deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
Aanvulling en verbetering van de bewijsvoering
Aanvulling bewijsmiddelen feit 1
De bewijsvoering met betrekking tot feit 1 behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, de navolgende aanvulling.
De rechtbank heeft in het vonnis volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder feit 1 bewezenverklaarde. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van dit feit bepleit. Het hof zal daarom de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen uitwerken in dit arrest.
Ten aanzien van feit 1:
1.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting bij de rechtbank d.d. 7 april 2023, voor zover inhoudende:
[slachtoffer] is linkshandig en had [kind] vast. Ze deed de deur open en ik ging naar binnen. Ik duwde haar vervolgens en daardoor kwam zij met haar hoofd tegen het glas in de deur aan waarna het glas brak. Ze begon te bloeden en ik hielp haar om het bloed te stelpen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 april 2022 met fotobijlagen, dossierpagina’s 30-38, voor zover inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Op 7 april 2022 kwam ik thuis aan [adres 2] . Ik zag voordat ik mijn voordeur naar binnen ging een zwarte Audi. Ik ben vervolgens snel naar binnen gegaan, omdat ik wist dat dit mijn ex, [verdachte] , zou zijn. Ik was binnen en hoorde de bel van mijn voordeur gaan. Ik heb vervolgens de voordeur geopend en mijn ex, [verdachte] , binnen gelaten. [verdachte] , mijn ex, kwam binnen en nam mijn zoon [kind] van mij over. Ik en mijn ex stonden in de woonkamer op dit moment. Vervolgens ben ik met mijn zoon, [kind] , in mijn armen naar de voordeur gelopen. Ik zag dat mijn ex hierdoor heel boos werd. Ik zag dat hij intimiderend naar mij toe gelopen kwam, op dit moment had ik mijn zoon nog in mijn armen. Mijn ex duwde mij vervolgens tegen een tussendeur van de hal naar de keuken. Bovenin de deur zit een ruit. Ik kwam door de duw die mijn ex gaf met de linkerkant van mijn hoofd tegen het glas van het raam. Het glas van de ruit is hierdoor gebroken. Ik heb hierdoor letsel aan mijn hoofd. Dit bestaat uit een flinke bult. Ik heb pijn aan mijn hoofd en tevens is deze wond gehecht bij de spoedeisende hulp.
3.
Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 12 juli 2022, dossierpagina’s 51-52, voor zover inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel: kleine hechtsnijwond achterhoofd links
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 07-04-2022.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 april 2022, dossierpagina’s 12-13, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 7 april 2022 ontvingen wij van het operationeel centrum de volgende melding:
“Ex is in de woning, met de baby. Auto van [verdachte] staat voor de deur. [verdachte] duwde meldster tegen een deur. Meldster is gewond aan haar hoofd.”Ter plaatse op [adres 2] verbraken wij de onderste ruit van de voordeur om toegang tot de woning te verschaffen. Wij zagen dat wij binnen kwamen in de hal. Wij zagen in het verlengde van de hal een deur welke toegang verschafte tot de keuken. Wij zagen dat de ruit in deze deur was gebroken. Wij zagen dat in de hal en in de keuken glas op de grond lag.
Verbetering bewijsoverweging feit 1
Omwille van de leesbaarheid zal het hof de bewijsoverweging van de rechtbank ten aanzien van feit 1 in het geheel vervangen in het navolgende.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van de duw op de begane grond heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad om aangeefster [slachtoffer] pijn of letsel toe te brengen door haar te duwen. Er is over en weer geduwd en getrokken waardoor aangeefster achterover is geraakt. De verdachte heeft vervolgens zijn hulp aangeboden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte op 7 april 2022 onverwachts bij haar woning in [plaats] stond en dat hij haar in de woning tegen de tussendeur van de hal naar de keuken heeft geduwd. Zij is daarbij met haar hoofd tegen de glazen ruit van de deur gevallen en heeft daarbij letsel aan haar hoofd opgelopen. De verdachte heeft erkend dat hij aangeefster [slachtoffer] tegen een deur heeft geduwd en dat zij daarbij met haar hoofd tegen de glazen ruit is gevallen, waardoor zij letsel heeft opgelopen. Het letsel dat aangeefster [slachtoffer] heeft opgelopen vindt ondersteuning in de geneeskundige verklaring. De verbalisanten die naar aanleiding van een melding ter plaatse komen in de woning van aangeefster [slachtoffer] zien daar dat de ruit van de deur die toegang verschaft tot de keuken was gebroken en dat in de hal en in de keuken glas op de grond lag.
Het hof overweegt dat voor de bewezenverklaring van een mishandeling is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op die mishandeling. Het hof is niet gebleken dat de verdachte ‘vol opzet’ heeft gehad op het veroorzaken van pijn of letsel door aangeefster te duwen en heeft in dat kader onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op de mishandeling van aangeefster [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat door het duwen van aangeefster, onder voornoemde omstandigheden – waarbij de verdachte ongevraagd naar de woning van aangeefster is gegaan en haar in de hal van die woning (een kleine ruimte) een krachtige duw heeft gegeven – de aanmerkelijke kans bestaat dat aangeefster ten val komt en als gevolg van die val pijn en/of lichamelijk letsel kan oplopen. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden om aangeefster [slachtoffer] te duwen. De gedraging van de verdachte moet onder de gegeven omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op verwezenlijking van het gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het hof overweegt voorts dat aangeefster [slachtoffer] en de verdachte tegenstrijdig hebben verklaard over hetgeen op de eerste verdieping in de woning zou zijn gebeurd. Wat zich daar heeft afgespeeld, heeft het hof daarom niet kunnen vaststellen. Gelet op het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor hetgeen onder het tweede en derde gedachtestreepje van feit 1 ten laste is gelegd, zal het hof ook op deze punten het vonnis van de rechtbank bevestigen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – net als de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Aanvulling bewijsmiddelen feit 2
Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen aan met het bewijsmiddel
‘het geschrift, te weten de berichtenwisseling tussen de verdachte en aangeefster [slachtoffer] d.d. 23 december 2021, dossierpagina 151’voor zover inhoudende:
(A = aangeefster, V = verdachte)
A: Ophouden nu weer
V: Maar goed Ik ben een zeur
A: Met je dagelijkse gedoe
(..)
A: Wat snap je niet, kzeg net kan niet bellen
A: Blijf nou niet aan de gang [verdachte]
Aanvulling bewijsoverweging feit 2
Het hof voegt aan de overweging van de rechtbank onder ‘Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2’ op pagina 3 van het vonnis ná “Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde belaging van [slachtoffer] overweegt de rechtbank als volgt.” het volgende toe:
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat aangeefster [slachtoffer] in ieder geval op 23 december 2021 middels berichtgeving aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij wilde dat de verdachte ophield met het contact.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren zal opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen volgens de advocaat-generaal bijzondere voorwaarden te worden verbonden, te weten een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie en een contactverbod en een locatieverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] .
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht de op te leggen straf te matigen. Daartoe heeft de raadsman het hof verzocht de taakstraf te matigen en aan de verdachte een groter deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De raadsman heeft tevens verzocht aan het voorwaardelijk strafdeel geen bijzondere voorwaarden te verbinden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, belaging over een periode van vier maanden en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Al deze feiten heeft de verdachte gepleegd ten aanzien van zijn ex-partner, die tevens de moeder van zijn jongste kind is. De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en heeft bovendien haar lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en hindert hen in hun dagelijks bestaan. De bedreiging, belaging en mishandeling hebben dan ook een grote indruk gemaakt op het slachtoffer, zoals tevens blijkt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg voorgedragen slachtofferverklaring. De verdachte heeft zich niets aangetrokken van de mogelijke (psychische) gevolgen voor het slachtoffer en heeft enkel zijn eigen belang voor ogen gehad. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 september 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, doch niet recent. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, waaronder voor de overtreding van een in de onderhavige zaak opgelegde gedragsaanwijzing.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van het door de Reclassering Nederland te Eindhoven opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 22 maart 2023. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte veel lijdensdruk kent als gevolg van het verbreken van de relatie met zijn ex-partner, mede door ervaringen uit het verleden. De relatiebreuk kon de verdachte niet verwerken en hij heeft er alles aan gedaan om dit om te draaien. Dit is averechts gaan werken, met de onderhavige incidenten als gevolg. Frustraties en krenking vormen factoren die van invloed zijn geweest op de tenlastegelegde feiten. Ten tijde van het opmaken van het reclasseringsrapport wilde de verdachte vechten voor een omgangsregeling met zijn jongste zoon. De verdachte heeft contact met een GGZ-psycholoog die hem helpt met het opnieuw inrichten van zijn leven. Hij lijkt redelijk goed ingebed in de hulpverlening. Het recidiverisico wordt gemiddeld ingeschat en de reclassering adviseert bij een veroordeling aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing (BORG) en een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer] .
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat de frustraties en krenkingen verleden tijd zijn. Hij heeft een tijd begeleid contact gehad met zijn jongste zoontje en dat contact verloopt inmiddels onbegeleid. De verdachte heeft ook een omgangsregeling voor zijn oudste zoontje. De verdachte werkt als zzp’er en heeft een partner. Hij heeft geen verslavingen en heeft geen schulden.
Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie verbinden.
Het hof ziet in de actuele ontwikkelingen omtrent de omgang van de verdachte met zijn jongste zoontje, anders dan de advocaat-generaal, geen reden als bijzondere voorwaarde een contactverbod en een locatieverbod op te leggen ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] .
In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof tevens geen aanleiding de op te leggen straf te matigen, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] of op telefoonnummer [telefoonnummer] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie BORG of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, waarbij de reclassering bepaalt welke training het precies wordt en waarbij de verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. M.A.A. van Capelle, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 24 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.