ECLI:NL:GHSHE:2023:3963

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
20-002742-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep inzake medeplichtigheid aan diefstal en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1979, was eerder door de rechtbank veroordeeld voor medeplichtigheid aan diefstal en andere strafbare feiten. De rechtbank had de dagvaarding voor een deel nietig verklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar dit was beperkt tot het onder feit 2 tenlastegelegde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de partiële vrijspraken van feit 2, omdat deze als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen gevolgd en heeft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit 2 verbeterd. De rechtbank had eerder schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen, maar het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] beoordeeld en de raadsman van de verdachte heeft betoogd dat deze vorderingen verjaard zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vorderingen niet verjaard zijn en heeft de verdachte in zijn strafbaarheid bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002742-22
Uitspraak : 24 november 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 november 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-284334-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de dagvaarding nietig verklaard voor zover deze betrekking heeft op het onder feit 3 tenlastegelegde.
De rechtbank heeft het onder feit 1, feit 2 en feit 4 tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (feit 1);
  • ‘medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd’ (feit 2) en
  • ‘medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’ (feit 4),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] hoofdelijk toegewezen voor een bedrag € 38.506,83, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en deze begroot op nihil. De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde 1] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] is hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De rechtbank heeft voorts de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] hoofdelijk toegewezen voor een bedrag van € 3.137,50, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en deze begroot op nihil. De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde 2] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] is hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Tevens heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] integraal en hoofdelijk toegewezen voor het bedrag van € 2.000,60, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij en deze begroot op nihil. Ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] is hoofdelijk de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] afgewezen en de benadeelde partij veroordeeld in de kosten van de verdachte, welke kosten zijn begroot op nihil.
Ten slotte heeft de rechtbank de inbeslaggenomen telefoons verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Beperkt hoger beroep
Bij appelakte van 29 november 2022 is namens de verdachte beperkt hoger beroep ingesteld tegen de eindbeslissing met betrekking tot feit 2. Daarmee is het namens de verdachte ingestelde hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot het onder feit 2 tenlastegelegde.
Beslag
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk afstand gedaan van de onder hem inbeslaggenomen mobiele telefoons. Gelet daarop zal het hof geen beslissing nemen over het beslag.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] heeft de raadsman gesteld dat de vorderingen zijn verjaard.
De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten van de medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit in de woningen aan [adres 2] en [adres 3] . Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat deze partiële vrijspraken als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd.
Het hoger beroep is beperkt ingesteld tegen het onder feit 2 tenlastegelegde en is derhalve mede gericht tegen deze partiële vrijspraken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat tegen deze beschermde partiële vrijspraken is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met verbetering van de kwalificatie van het onder feit 2 bewezenverklaarde.
Het hof stelt voorts vast dat in de strafoverweging van de rechtbank onder ‘persoon van de verdachte’ op pagina 8 van het vonnis is opgenomen dat de rechtbank in het bijzonder rekening houdt met de veroordeling door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 1 oktober 2014, waarbij aan de verdachte een gevangenisstraf van 3 jaar (waarvan 1 jaar voorwaardelijk) is opgelegd voor vergelijkbare feiten. Het hof constateert dat hierbij sprake is van een kennelijke misslag, nu blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 september 2023 de verdachte door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 1 oktober 2014 is veroordeeld voor een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk.
Daarnaast merkt het hof op dat – zoals reeds door de rechtbank in het vonnis is overwogen – het standpunt van de raadsman met betrekking tot de verjaring van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen onjuist is. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij zijn pleitnota een kopie van de oude wettekst van artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek gevoegd. De actuele wettekst (m.i.v. 1 april 2013) van artikel 3:310, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt:
Indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, een strafbaar feit oplevert waarop de Nederlandse strafwet toepasselijk is, verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade tegen de persoon die het strafbaar feit heeft begaan niet zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen.
Aanvulling van de bewijsvoering
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, de navolgende aanvulling. Naast de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring van feit 2 mede te berusten op het navolgende bewijsmiddel:
-
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 november 2023, voor zover inhoudende:
“Ik heb meegeholpen met het verkrijgen van de woningen en de huurcontracten. Ik weet wel dat ze uiteindelijk de elektriciteit nodig hebben om de hennepkwekerij te runnen. Ik weet dat de mensen in die kringen dat
(het hof begrijpt: de diefstal van elektriciteit)waarschijnlijk wel moeten doen. Het een kan niet zonder het ander. Ik wist wel dat er met de elektriciteit werd gesjoemeld.”
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het hof constateert dat de kwalificatie door de rechtbank van het onder feit 2 bewezenverklaarde onvolledig is gelet op de bewezenverklaring van feit 2. Het hof zal die kwalificatie derhalve verbeterd lezen als hierna te melden. De verdachte ondervindt van verbetering van deze misslag geen nadeel.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de partiële vrijspraken van feit 2;
bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. M.A.A. van Capelle, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 24 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.