ECLI:NL:GHSHE:2023:3955

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
20-000501-22 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 januari 2022. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt. De politierechter had vastgesteld dat de betrokkene, geboren in 1980, een bedrag van € 44.838,59 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had en hem de verplichting opgelegd tot betaling van € 44.838,00 aan de Staat. Tevens was de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Tegen dit vonnis is door de betrokkene hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 22.419,00. Het hof heeft het vonnis van de politierechter echter bevestigd, met verbetering en aanvulling van de motivering. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van de advocaat-generaal dat er sprake was van een mededader.

Het hof heeft de motivering van de politierechter bevestigd en de vordering van de advocaat-generaal afgewezen. De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt bevestigd, met inachtneming van de verbeterde motivering.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000501-22 (ontneming)
Uitspraak : 24 november 2023
VERSTEK (ONIP)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 januari 2022 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-212920-21 (OWV) tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 44.838,59 en is aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 44.838,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 1080 dagen.
Namens de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat zal vaststellen op een bedrag van € 22.419,00 en aan de betrokkene de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis en met de redengeving waarop dit berust, met verbetering en aanvulling van de motivering.
Verbetering en aanvulling van de motivering
De inleidende tekst van de motivering, zoals opgenomen onder 3.2.1 op pagina 2 van het vonnis, luidt als volgt:
Bij voormeld vonnis d.d. 24 januari 2022 is [verdachte] onder andere veroordeeld wegens
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
gepleegd op 3 november 2020.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden
onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit
de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
Het hof verbetert dit inleidende onderdeel als volgt:
Bij voormeld vonnis d.d. 24 januari 2022 is [verdachte] onder andere veroordeeld wegens
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3,
onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 3 november 2020.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden
onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit
de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan,
zoals het telen van hennep en het vervolgens verkopen van de geoogste hennep.
Het hof bevestigt de motivering van de politierechter voor het overige.
Gelet op de vordering van de advocaat-generaal, vult het hof de (verbeterde) motivering van de politierechter nog aan met het navolgende.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat sprake is geweest van een mededader en dat het te ontnemen voordeel derhalve pondsgewijs verdeeld – en dus gehalveerd – dient te worden. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene heeft samengewerkt met een ander of anderen en dat – als dat al het geval was – niet duidelijk is of die ander of anderen enig wederrechtelijk verkregen voordeel heeft/hebben genoten en, zo ja, in welke verhouding dat genoten voordeel zou moeten worden verdeeld. Het hof gaat derhalve voorbij aan de vordering van de advocaat-generaal en bevestigt het oordeel van de politierechter in dezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 24 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.