ECLI:NL:GHSHE:2023:3951

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
20-002919-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1993, was eerder vrijgesproken van diefstal, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een woninginbraak die plaatsvond op 9 september 2018 in Koudekerke, gemeente Veere, waarbij de verdachte en mededaders zich toegang tot de woning verschaften door middel van braak. De verdachte is beschuldigd van het wegnemen van geld, een handtas en sieraden van de benadeelde partij, [slachtoffer]. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden, alsook tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden. De herkenning van de verdachte door opsporingsambtenaren werd als betrouwbaar beschouwd, ondanks de verdediging die twijfels uitte over de herkenning. Het hof oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde inbraak. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en moest een schadevergoeding van € 4.200,00 aan de benadeelde partij betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk gevorderd. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, aangezien de schade direct voortvloeide uit het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002919-19
Uitspraak : 22 september 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 4 september 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-082591-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedag verdachte] 1993,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Voorts is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 4.400,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte vrijspreekt.
Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 september 2018 te Koudekerke, gemeente Veere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld en/of een handtas en/of sieraden, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan de verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar de doorgenummerde dossierpagina’s van het procesdossier van de Politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Zeeland, Districtsrecherche Zeeland, onderzoek Confucius ZB1R019002, BVH 2018213306, sluitingsdatum 4 april 2019, pagina’s 1 tot en met 201.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 12 september 2018, dossierpagina’s 18-20, voor zover inhoudende als
verklaring van aangever [slachtoffer]:
Op 9 september 2018, omstreeks 19:40 uur, is mijn vrouw bij onze woning aangekomen. Onze woning is gelegen aan [adres slachtoffer] .
Mijn vrouw hoorde stemmen afkomstig vanuit de woning. Mijn vrouw zag plotseling drie mannen op haar af komen lopen en mijn vrouw is uit angst de woning uitgerend.
Mijn woning is voorzien van vier camera's in de woning. Deze camera's nemen beelden op welke ook opgeslagen worden. Deze beelden kunt u gebruiken voor uw onderzoek. Op de beelden is te zien dat er vandaag rond 19:09 uur drie mannen de woning betreden via de voordeur. Op de camerabeelden zie ik dat de voorste persoon een lange schroevendraaier vast heeft in zijn rechterhand. Op de camerabeelden zie ik dat de mannen mijn gehele woning doorzoeken. Op de camerabeelden zie ik vervolgens omstreeks 19:40 uur mijn vrouw de voordeur van onze woning opendoen en in de voordeur blijft staan. Ik zie op de camerabeelden dat de drie mannen in de richting van de voordeur en mijn vrouw rennen en de woning verlaten.
Mijn vrouw zag dat de mannen in een grijze personenauto wegreden.
Uit de woning is weggenomen een bedrag van 1950 euro.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 8 januari 2019, dossierpagina’s 22-23, voor zover inhoudende als
verklaring van aangever [slachtoffer]:
Enkele dagen na de inbraak ontdekte mijn vrouw dat er een Gucci tas vanuit onze woning was weggenomen bij de inbraak.
Ik heb toen de bewakingsbeelden nog eens goed bekeken, omdat ik in eerste instantie niet had gezien dat er een tas was meegenomen door één van de drie verdachten. Ik heb toen beeldje voor beeldje nog eens gekeken en toen zag ik dat de 3 mannen twee keer in mijn woning waren geweest. De eerste keer slechts een minuut of 2. Toen de mannen naar buiten liepen zag ik op de beelden dat de voorste man een handtas van mijn vrouw in zijn handen had. Nadat de mannen waren vertrokken zag ik op de beelden dat dezelfde mannen iets later wederom mijn woning betraden. In de handtas zaten enkele sieraden.
Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 september 2018, dossierpagina’s 126-127, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 10 september 2018, werd door mij als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een gekwalificeerde diefstal in/uit woning, gepleegd op 9 september 2018 tussen 19:40 uur en 20:45 uur.
Het onderzoek is verricht in een woning bij [slachtoffer] aan [adres slachtoffer] , binnen de gemeente Veere.
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen.
Via de openbare weg werd de voorgevel en voordeur van de woning bereikt. Hier werd met behulp van een schroevendraaier gewrikt in de sluitnaad van de voordeur ter hoogte van het slot waarbij de voordeur geforceerd werd geopend. Via de voordeur werd de woning binnengedrongen.
Het proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 10 april 2019, dossierpagina 70, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 10 april 2019 zag ik een aandachtvestiging van Districtsrecherche Zeeland, waarin afbeeldingen werden getoond van personen.
De jongen bij de voordeur, met een zwart petje achterstevoren op zijn hoofd en kijkend in de camera herken ik als [verdachte] , geboren op [geboortedag verdachte] 1993.
Ik ken de bovengenoemde persoon ambtshalve.
Ik herkende hem aan zijn gezicht, zijn opvallende dikke wenkbrauwen en zijn ingevallen neuslijn. Ik ken de persoon vanuit mijn werkzaamheden in [woonplaats verdachte] . Jaren geleden was hij vaak in beeld bij verdachte situaties, diefstallen en tevens stond hij regelmatig op de briefing.
Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeeldingen zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Het proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 11 april 2019, dossierpagina 73, voor zover inhoudende als
relaas van verbalisant [verbalisant 3]:
Op 11 april 2019 zag ik een aandachtvestiging van Politie Zeeland, waarin afbeeldingen werden getoond van personen.
De persoon die bij de deur staat en recht in de camera kijkt, herken ik als [verdachte] , geboren op [geboortedag verdachte] 1993.
Ik ken de bovengenoemde persoon ambtshalve.
Ik heb [verdachte] afgelopen 6 april aangehouden. Ik herken hem aan zijn snorretje, dikke wenkbrauwen en oogopslag. Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeeldingen zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van de raadsheer-commissaris d.d. 24 november 2022, voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [verbalisant 2]:
Ik weet van mezelf dat als ik een herkenning opmaak, ik het op dat moment 100% zeker weet.
Het gezicht van de verdachte was voor mij een hele bekende.
De camerabeelden worden getoond.
Ik herken hem weer als [verdachte] . Zijn wenkbrauwen zijn heel opvallend. Dat sikje ken ik ook zo. Hij heeft gewoon een heel kenmerkend gezicht.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van de raadsheer-commissaris d.d. 24 november 2022, voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [verbalisant 3]:
Ik kan mij herinneren dat ik de verdachte heb moeten aanhouden, volgens mij was dat kort voor de herkenning. Ik heb zijn foto wel regelmatig op de briefing zien staan, dus zijn foto heb ik wel vaker gezien.
De camerabeelden worden getoond.
De achterste persoon is [verdachte] . Ik herken hem aan zijn gezicht, de baardgroei en het snorretje.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van de raadsheer-commissaris d.d. 22 september 2022, voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [getuige 1]:
U vraagt mij of ik enige twijfel had toen ik de beelden zag. Nee.
De camerabeelden worden getoond.
Ik herken de verdachte [medeverdachte 2] direct.
9.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van de raadsheer-commissaris d.d. 22 september 2022, voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [getuige 2]:
De camerabeelden worden getoond.
De getuige merkt bij 19:09:55 op dat de persoon links onder in beeld met het witte poloshirt de verdachte is.
U, advocaat-generaal, zegt mij dat ik destijds heb verklaard dat ik [medeverdachte 2] herken en u zegt mij dat ik nu weer de beelden heb gezien en u vraagt mij of ik tot dezelfde conclusie kom. Ja. U vraagt mij of daar een zekere mate van twijfel bij zit. Nee.
10.
Het proces-verbaal Relaas onderzoek Confucius d.d. 19 mei 2019, dossierpagina 9-10, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Tip 4 referentie 181122-107268108520 (s)
De eerste verdachte met de witte shirtje van lacoste die halfnaakt rond loopt is [medeverdachte 2] adres [adres 1] de grijze voertuig is een [automerk] uit de jaar 2000 tot met 2003 die stond op een kattenvangers naam de auto is in beslag genomen door de politie met als bestuurder [medeverdachte 2] . De tweede persoon de dunste van de groep is [verdachte] wonend in [woonplaats verdachte] . De andere is [medeverdachte 1] die woont in [woonplaats medeverdachte 1] . Deze groep zijn bekende van de politie en landelijke inbrekers ze deinsen niet terug om andere pijn te doen ofte stoppen voor politie. Deze groep zijn criminele organisatie.
Uit de bevraagde politiesystemen blijkt dat met [medeverdachte 1] wordt bedoelt:
[medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag medeverdachte 1] 1993, wonende te [adres 2] .
11.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2019, dossierpagina 81, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Uit mutatierapportages van de politie Landelijke Eenheid blijkt dat op 21 augustus 2018 en op 24 augustus 2018 een controle heeft plaatsgevonden van een grijze personenauto. In beide gevallen bleken er drie inzittenden in de auto aanwezig, te weten
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag medeverdachte 2] 1994 te [geboorteplaats medeverdachte 2] ;
- [verdachte] , geboren op [geboortedag verdachte] 1993, en
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag medeverdachte 1] 1993.
Hieruit blijkt dat vermelde personen omgang met elkaar hebben.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte vrijspreekt. Daartoe heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de nodige kanttekeningen te plaatsen zijn bij de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten en dat deze herkenningen dientengevolge niet kunnen bijdragen aan het bewijs dat de verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde inbraak.
Het hof overweegt allereerst dat het niet gaat om de vraag of het hof zelf de verdachte op de beelden of stills herkent, maar dat het vooral aankomt op het beantwoorden van de vraag of de positieve herkenningen van de verdachte door de opsporingsambtenaren voldoende betrouwbaar zijn te achten om voor het bewijs te worden gebruikt. Het hof immers heeft, anders dan de opsporingsambtenaren die de verdachte hebben herkend, de verdachte niet zelf in persoon gezien.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Factoren zoals intensiteit en frequentie van eerdere contacten met de verdachte, de vraag hoe recent die contacten zijn geweest, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, de kwaliteit van de beelden en wat daarop van de verdachte is te zien en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen (in onderling overleg of onafhankelijk van elkaar en met of zonder voorinformatie) zijn in dit verband van belang.
Daarnaast overweegt het hof dat herkenning van een persoon op beeld plaatsvindt op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld en niet slechts op basis van een gezicht, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, lengte, postuur, houding, kleding en accessoires en – wanneer het bewegend beeld betreft – de manier van bewegen. Aldus spelen verschillende elementen daarbij een rol, waarbij steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen en niet altijd onder woorden is te brengen. Dat moeilijk te rationaliseren holistische karakter maakt ook dat het enkele feit dat de kwaliteit van de camerabeelden te wensen overlaat of dat de verdachte daar maar ten dele op valt te zien, niet hoeft te betekenen dat de herkenning onbetrouwbaar is. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon. Hoe meer men van de betrokken persoon een beeld heeft/hoe beter men de betrokken persoon kent, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Wie iemand goed kent, heeft immers maar weinig nodig om hem of haar te herkennen. Het is niet zo dat een opsporingsambtenaar beter in staat is om personen te herkennen dan een rechter, het is wel zo dat een opsporingsambtenaar die de verdachte goed kent, een completer herinneringsbeeld heeft van de verdachte dan de rechter die de verdachte niet of alleen op de zitting heeft gezien.
Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de ter zake opgemaakte en tot het bewijs gebezigde processen-verbaal van herkenning van de politieambtenaren, alsook aan hun herkenning van de verdachte gedaan tijdens hun verhoor bij de raadsheer-commissaris waar zij de bewegende beelden hebben bekeken. De camerabeelden zijn van zeer goede kwaliteit en de daarop afgebeelde door hen herkende persoon is duidelijk waarneembaar. De stelling dat de beelden onvoldoende duidelijk zouden zijn om daarop een betrouwbare herkenning te kunnen baseren, volgt het hof dus niet. De verbalisanten zijn in hun verklaringen ook duidelijk op grond waarvan zij de verdachte herkennen.
Daarnaast is het hof op grond van de processen-verbaal van getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris d.d. 24 november 2022 gebleken dat de betreffende verbalisanten voorafgaand aan hun herkenningen niet beschikte over voorinformatie en dat de verdachte een bekende van hen was. Weliswaar heeft de verbalisant [verbalisant 3] de verdachte kort voor zijn herkenning aangehouden ten aanzien van de verdenking van het thans tenlastegelegde feit, doch het hof is niet gebleken dat de verbalisant wist dat de beelden zagen op dat feit. Het enkele feit dat de verbalisanten andere kenmerken noemen waaraan zij verdachte herkennen, rechtvaardigt naar ’s hofs oordeel niet de gevolgtrekking dat de herkenning daardoor niet betrouwbaar is, nu er sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen en niet altijd onder woorden is te brengen.
Het hof acht derhalve de herkenningen van de verbalisanten betrouwbaar en bruikbaar tot het bewijs. Het hof wordt in zijn overtuiging dat de verdachte één van de daders van deze woninginbraak is nog gesterkt door het volgende.
De bewoonster van de woning waarbij de woninginbraak heeft plaatsgevonden, heeft de drie inbrekers zien wegvluchten in een grijze personenauto. Enkele weken voor deze woninginbraak zijn de verdachte en zijn medeverdachte bij gelegenheid van een tweetal controles gecontroleerd terwijl zij in een grijze personenauto zaten. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte en zijn medeverdachte korte tijd voor de woninginbraak gebruikt maakte van een grijze personenauto alsook dat zij in die tijd kennelijk regelmatig met elkaar optrokken.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof boven redelijke twijfel verheven dat de verdachte de persoon betreft die zich samen met twee anderen schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde inbraak, voor zover dat hieronder bewezen is verklaard.
Ook voor het overige is het hof niet van andere feiten en/of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 9 september 2018 te Koudekerke, gemeente Veere, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid geld en een handtas en sieraden, die aan een ander dan aan de verdachte en/of zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
De verdediging heeft het hof verzocht, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de gevolgen van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met twee andere personen schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Tijdens deze woninginbraak zijn de verdachte en zijn mededaders overlopen door de bewoonster van de woning. Het kan niet anders zijn dan dat de bewoonster zich rot is geschrokken toen zij haar woning binnenkwam en er achter kwam dat er onbekende personen in haar woning aanwezig waren. Dit is overigens ook zichtbaar op de camerabeelden, immers hierop is te zien dat zij binnen komt, blijft staan en vervolgens verschrikt haar woning weer uitrent, kort daarop gevolgd door de inbrekers.
Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat woninginbraken vaak bij de bewoners heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg kunnen brengen. Immers, een woning is bij uitstek de plaats waar ben zich veilig moet kunnen voelen en door de inbraak is dit gevoel geweld aan gedaan.
Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zich enkel heeft laten leiden door zijn honger naar financieel gewin en op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met de belangen van de bewoner of bewoners.
Daarnaast neemt het hof bij de straftoemeting ten bezware van de verdachte in aanmerking dat hij, blijkens zijn strafblad d.d. 7 juli 2023, voorafgaand het begaan van het thans bewezenverklaarde reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten (vermogensdelicten). Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte kennelijk niet het laakbare van zijn handelen doen inzien en hem er evenmin van kunnen weerhouden zich opnieuw aan een soortgelijk strafbaar feit schuldig te maken.
Het hof is van oordeel dat in het algemeen bij de straftoemeting aansluiting kan worden gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Volgens deze oriëntatiepunten zou voor een woninginbraak, wanneer sprake is van eerdere veroordelingen ter zake van soortgelijke strafbare feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden als passend kunnen worden beschouwd. Nu er tevens sprake is van een strafverzwarende omstandigheid, is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, zij het dat het hof hierbij de aftrek van het reeds ondergane voorarrest door de verdachte zal bevelen.
Tot slot heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn in hoger beroep te gelden 2 jaren na het instellen van appel. Het hof stelt allereerst vast dat de officier van justitie op 18 september 2019 appel heeft ingesteld. Voorts stelt het hof vast dat het hof naar aanleiding van het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot horen van de getuigen op 23 augustus 2021 in plaats van een eindarrest een tussenarrest heeft gewezen. Vervolgens zijn de getuigen eerst op 24 november 2022 door de raadsheer-commissaris gehoord en na deze verhoren is de zaak pas weer op 8 september 2023 ter terechtzitting behandeld en wijst het hof op 22 september 2023 arrest. De reden voor deze vertragingen is het hof niet gebleken.
Nu slechts een beperkt deel van de vertraging in hoger beroep te wijten is aan verzoeken zijdens de verdediging, is het hof van oordeel dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden.
Zoals hiervoor overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in hoger beroep is fors geschonden, zal het hof volstaan met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van (
hof: na correct de bedragen bij elkaar op te hebben geteld) € 4.200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is opgebouwd uit de volgende posten:
1. Diefstal kassageld € 1.950,00
2. Diverse sieraden € 6.650,00
3. Diverse merktassen € 800,00
4. Bewakingscamera € 100,00
Totaal schade € 9.500,00
Minus reeds vergoedde schade
1. Kassageld – 200 euro € 1.750,00
2. Juwelen etc. € 3.550,00
(40% van de waarde)
Totaal vergoedde schade € 5.300,00

Totale vordering € 4.200,00

Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. De benadeelde partij heeft zich opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering, zodat deze in hoger beroep in volle omvang aan het oordeel van het hof is onderworpen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering hoofdelijk zal toewijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt allereerst vast dat het hof het tenlastegelegde waardoor de gestelde schade is veroorzaakt, bewezen heeft verklaard, waardoor de benadeelde partij in zoverre kan worden ontvangen in de vordering.
Voorts is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks de gevorderde schade is toegebracht. Ook is het hof van oordeel dat de schadeposten voldoende aannemelijk zijn geworden, met name gelet op het feit dat deze schade ook door de verzekering is vastgesteld en deze tot uitkering is overgegaan. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot het bedrag van € 4.200,00 toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Tot slot stelt het hof vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit waardoor de gevorderde schade is ontstaan samen met twee anderen heeft gepleegd. Nu de verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 4.200,00, te vermeerderen met de wettelijk rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk met zijn mededaders aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.200,00 (vierduizend tweehonderd euro)ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.200,00 (vierduizend tweehonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 52 (tweeënvijftig) dagen.

Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 september 2018.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 22 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.C. Bos en mr. M.M. Tatters zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.