ECLI:NL:GHSHE:2023:3904

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
200.324.662_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige onder toezichtstelling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind, dat onder toezicht is gesteld. De vader heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, waarin werd bepaald dat de Gecertificeerde Instelling (GI) de regie over de omgangsregeling voor de duur van de ondertoezichtstelling zou krijgen. De vader, die sinds december 2022 geen contact meer heeft gehad met zijn kind, verzoekt om de omgangsregeling te hervatten zoals deze was vastgesteld in een eerdere beschikking van maart 2022. Hij stelt dat er geen zorgen waren over de omgang en dat de stopzetting van de omgang onbegrijpelijk is.

De GI daarentegen betoogt dat de regie bij hen moet blijven, gezien de zorgen over de opvoedsituatie en eerdere geweldsincidenten waarbij de vader betrokken was. De moeder en de stiefvader steunen het standpunt van de GI, waarbij zij aangeven dat het momenteel goed gaat met de minderjarige, die hulp krijgt voor zijn autisme. De Raad voor de Kinderbescherming sluit zich aan bij de zorgen van de GI en benadrukt het belang van rust en voorspelbaarheid voor de minderjarige.

Het hof overweegt dat de regie over de omgangsregeling bij de GI moet blijven, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de complexiteit van de situatie. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof op 23 november 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 23 november 2023
Zaaknummer : 200.324.662/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/388206 / JE RK 22-1704
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Lamsallak,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd in [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
en
[de stiefvader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de stiefvader,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie]
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de vraag of de GI de regie dient te hebben over de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 21 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 21 maart 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen dan wel te wijzigen in dier voege dat de omgangsregeling van de beschikking van 7 maart 2022 leidend is, kosten rechtens.
2.2.
De GI heeft op 22 mei 2023 een verweerschrift, met bijlagen, ingediend en verzocht de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de brief van de advocaat van de vader, met bijlage, van 23 maart 2023, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 31 mei 2023 van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder,
- de stiefvader,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] ,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] .
2.5.
De behandeling van de verzoeken is tijdens de zitting op 1 juni 2023 meteen aangehouden, omdat de vader alsnog nadere stukken in het geding wilde brengen (usb-sticks). De vader is door het hof in de gelegenheid gesteld alsnog over te leggen usb-sticks voorzien van een korte toelichting over de relevantie met betrekking tot deze procedure en uitgetypte transcripties van hetgeen op usb-sticks staat, waarbij alle belanghebbenden de mogelijkheid hebben gekregen hierop te reageren.
2.6.
Het hof heeft na de mondelinge behandeling van 1 juni 2023 ontvangen:
- usb-sticks, overgelegd door de vader, ingekomen bij het hof op 16 juni 2023;
- het V6-formulier van 7 juli 2023, met bijlagen, van de advocaat van de vader;
- de brief van de raad van 13 juli 2023, ingekomen op 14 juli 2023;
- de brief van de moeder, met bijlagen, ingekomen op 18 juli 2023;
- de brief van de GI van 21 juli 2023, met bijlage, ingekomen bij het hof op 2 augustus 2023.
2.7.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder,
- de stiefvader,
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 1] ,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 2] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.
3.3.
Bij beschikking van 17 februari 2022 van de rechtbank Oost-Brabant en de daarop volgende verbeterde beschikking van 7 maart 2022 is de volgende omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vastgesteld:
- in maart 2022: om de twee weken van vrijdag uit school tot zaterdag 18.30 uur;
- in april 2022: om de twee weken van vrijdag uit school tot zondag 12.00 uur;
- in mei en juni 2022: om de twee weken van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur;
- in juli en augustus 2022: om de twee weken van donderdag uit school tot zondag 18.00 uur;
- vanaf september 2022: de ene week van donderdag uit school tot zondag 18.00 uur en de andere week van donderdag uit school tot vrijdagochtend naar school, en de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen.
3.4.
[minderjarige] is met ingang van 30 september 2022 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 30 september 2024.
3.5.
Bij beschikking van 7 december 2022, op schrift gesteld op 8 december 2022, heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat de GI de regie krijgt over de omgang tussen de vader en [minderjarige] voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de GI de regie krijgt over de omgang tussen de vader en [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.1.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader wil dat de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] wordt hervat conform de regeling die is opgenomen in de beschikking van 7 maart 2022. Aan die beschikking lag een langdurig raadsonderzoek ten grondslag en er waren geen zorgen over de omgang tussen [minderjarige] en de vader. Hierna hebben zich geen incidenten voorgedaan tussen de vader en [minderjarige] . Het is daarom onbegrijpelijk dat de omgang is stopgezet. De vader heeft [minderjarige] hierdoor al niet meer gezien sinds december 2022. De wijziging van de omgangsregeling is niet noodzakelijk in het belang van [minderjarige] en er is geen causaal verband tussen omgang met de vader en het gedrag van [minderjarige] . Ook bij de moeder laat [minderjarige] dezelfde kindeigen problematiek zien. De vader is een belangrijk hechtingsfiguur en dus een essentieel onderdeel in het leven van [minderjarige] . Er is nu een grote kans dat [minderjarige] van de vader gaat vervreemden. Hoewel de vader eigen ideeën heeft over de maatschappij, opvoeding, leefstijl en voeding, betekent dit niet dat er geen contact tussen de vader en [minderjarige] mag zijn. Niets wat de vader doet druist in tegen de belangen van [minderjarige] . De vader betreurt het dat er nog altijd geen hulpverlening is opgestart om te kunnen werken aan de hervatting van de omgangsregeling.
3.8.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. De regie voor de omgang tussen de vader en [minderjarige] moet bij de GI blijven liggen. De omgang is eerder stopgezet omdat er sprake is geweest van geweldsincidenten waar de vader bij betrokken was. [minderjarige] is hiervan getuige geweest en is daarna bang geworden voor de vader. Ook heeft de vader [minderjarige] in die tijd belast met zijn gedachtengoed en dat is niet in het belang van [minderjarige] . De transcripties van de usb-sticks benadrukken en illustreren de zorgen van de GI hierover nog meer. De vader kan niet aansluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] en handelt zonder overleg met de moeder (en de GI), bijvoorbeeld ten aanzien van het toedienen van medicatie bij [minderjarige] . Het handelen van de vader heeft het voor [minderjarige] heel erg moeilijk gemaakt, terwijl [minderjarige] al kampt met een flinke rugzak ten gevolge van zijn autisme.
De samenwerking met de vader is de afgelopen periode zeer moeilijk verlopen. De vader heeft een heel eigen beeld over het functioneren van de maatschappij en accepteert geen gezag. De GI heeft vanwege de complexiteit van de problematiek van alle tien door haar aangeschreven hulpverlenende instanties te horen gekregen dat zij de kwestie niet op kunnen pakken. Bij een aantal organisaties had dit te maken met de manier van reageren en de houding van de vader. De GI heeft daarom de vader verzocht zelf een instantie te benaderen. De GI wil met de vader onderzoeken welke vormen er zijn voor het kunnen hebben van laagdrempelig contact met [minderjarige] , zoals het versturen van een kaartje. De GI maakt zich zorgen over [minderjarige] als er contact met de vader gaat komen, zonder een goed plan en goede begeleiding.
3.9.
De moeder en de stiefvader hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van de GI. De moeder heeft daar aan toegevoegd dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] is van school gewisseld en is in zijn zelfvertrouwen gegroeid. Nu er meer rust is gekomen, krijgt [minderjarige] inmiddels hulpverlening van een psycholoog om te leren omgaan met zijn autisme.
3.10.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. De omstandigheden zijn nu heel anders dan ten tijde van het raadsadvies in 2021. De raad betwist overigens dat er geen zorgen waren over de opvoedsituatie rondom [minderjarige] ten tijde van het raadsrapport in 2021. Het plan dat de raad aanvankelijk voor ogen had heeft niet gewerkt. De rechtbank heeft volgens de raad in de bestreden beslissing de juiste beslissing genomen. Het is belangrijk dat de GI zich blijft inspannen om te kijken wat er mogelijk is in het contact tussen [minderjarige] en de vader. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat het rustig is en blijft, omdat hij dan het beste gedijt. Dat [minderjarige] eerder agressief gedrag heeft laten zien wil niet zeggen dat dat komt door het contact met de vader, maar omdat [minderjarige] gebaat is bij structuur en duidelijkheid kan hij wel fors reageren op onduidelijke en spannende situaties. De vader is nu aan zet om een hulpverlenende instantie te vinden om de situatie vlot te trekken.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Op grond van artikel 1:265g BW kan de rechter gedurende de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.11.2.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging tot de zijne maakt en overneemt, is het hof van oordeel dat de regie voor de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] bij de GI dient te liggen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.11.3.
Gebleken is dat er al lange tijd zorgen zijn over de opvoedsituatie rondom [minderjarige] . Zo worden er tussen de ouders al sinds 2019 diverse procedures gevoerd, bijvoorbeeld over de erkenning, de omgang en het gezag. Ook zijn er in de afgelopen jaren diverse vormen van hulpverlening betrokken geweest, zoals een STOP-traject bij [instantie 1], begeleide omgang bij [instantie 2]/[instantie 3] en hulpverlening vanuit het wijkteam van [instantie 4]. Dit heeft niet tot verbetering van de situatie geleid en [minderjarige] is met ingang van 30 september 2022 onder toezicht gesteld van de GI. De GI heeft vervolgens op 7 december 2022 bij de rechtbank een mondeling verzoek ingediend tot stopzetting van de omgangsregeling zoals die door de rechtbank was vastgesteld in de (herstel)beschikking van 7 maart 2022. De rechtbank heeft hierop besloten de regie voor de omgang tussen [minderjarige] en de vader voor de duur van vier weken bij de GI te leggen. De rechtbank heeft vervolgens in de bestreden beschikking bepaald dat de regie voor de omgang voor de duur van de ondertoezichtstelling bij de GI komt te liggen. Gebleken is dat er sinds december 2022 geen contact meer is tussen [minderjarige] en de vader. Hoewel de vader wil dat er weer uitvoering wordt gegeven aan de omgangsregeling zoals die is opgenomen in de beschikking van 7 maart 2022, acht het hof dit niet in het belang van [minderjarige] en is een wijziging van die regeling noodzakelijk.
[minderjarige] is een kwetsbaar kind en heeft meer dan gemiddeld behoefte aan voorspelbaarheid, structuur en duidelijkheid. [minderjarige] heeft een autismespectrumstoornis, een mogelijke taalontwikkelingsstoornis en er zijn zorgen over [minderjarige] op cognitief gebied. Ook op sociaal-emotioneel gebied en het kunnen reguleren van emoties zijn er zorgen over [minderjarige] . De basisschool en het gespecialiseerde dagverblijf hebben aangegeven dat er sprake was van een negatieve gedragsverandering van [minderjarige] in de loop van 2022. Uit de stukken is gebleken dat de ontwikkeling van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking stagneerde.
Wat het voor [minderjarige] extra moeilijk maakt zijn de onoverbrugbare visieverschillen tussen de ouders over bijvoorbeeld de opvoeding, medische kwesties en de voeding van [minderjarige] . De visie van de vader wijkt, volgens de raad en de GI, af van de algemene maatschappelijke visie en richtlijnen van de overheid/RIVM. [minderjarige] heeft zich hierdoor in twee heel verschillende leefwerelden staande moeten houden. Ook de wijze waarop de contacten tussen de vader en [minderjarige] door de vader zijn vormgegeven (waarbij ook gesprekken tussen de vader en [minderjarige] door de vader zijn opgenomen) zijn belastend geweest voor [minderjarige] . De vader geeft er geen blijk van te beseffen wat dit eigenlijk voor [minderjarige] betekent. Daar komt bij - hoewel de visies van partijen hierover verschillen - dat de vader betrokken zou zijn geweest bij twee geweldsincidenten waarbij opa (vz) en de stiefvader van [minderjarige] betrokken zouden zijn geweest. De GI heeft hierover aangegeven dat [minderjarige] getuige is geweest van deze incidenten en daarna bang is geworden van de vader.
De raad heeft bij het hof aangegeven dat de onduidelijkheden en de spanningen in het verleden de oorzaak kunnen zijn geweest voor de gedragsproblematiek van [minderjarige] en dat het voor [minderjarige] heel erg belangrijk is dat er rust en voorspelbaarheid is. Op dit moment gaat het goed met [minderjarige] . Hij is van school gewisseld en de moeder heeft betoogd dat hij rustiger is geworden. Vanwege de rust die er is ontstaan kan [minderjarige] nu bovendien toekomen aan de hulpverlening voor hemzelf om te leren omgaan met zijn autismespectrumstoornis.
Het hof acht het van belang dat er vanuit deze rust door de GI gekeken gaat worden op welke wijze de vader kan leren aansluiten bij [minderjarige] op een manier die voor [minderjarige] geen spanning oplevert. De GI heeft aangegeven te willen blijven onderzoeken wat er mogelijk is om te komen tot een (laagdrempelig) contactherstel. Het hof deelt daarbij de visie van de GI en de raad dat de vader nu aan zet is bij het benaderen van een geschikte hulpverlenende instantie, gelet op de moeizame aanloop naar het kunnen vinden van passende hulpverlening. Alles overziende, is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is om tijdelijk, voor de duur van de ondertoezichtstelling, de regie aan de GI laten voor de verdere invulling van de omgangsregeling. Gelet op de complexiteit en het feit dat [minderjarige] zeer kwetsbaar is, zijn de belangen van [minderjarige] het beste gewaarborgd door hier geen ondergrens aan omgang bij op te leggen.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt, vanwege de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2022;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.D.M. Lamers en
H. van Winkel en is op 23 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.