In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een incident in hoger beroep, waarbij de appellant, wonende in Duitsland, een vordering heeft ingediend om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis te schorsen op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De appellant was in eerste aanleg veroordeeld om een koopovereenkomst na te komen, maar stelde dat hij in financiële problemen verkeerde en dat de tenuitvoerlegging van het vonnis onherstelbare schade zou veroorzaken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de koopovereenkomst uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, en de appellant voerde aan dat er nieuwe feiten waren die een herbeoordeling rechtvaardigden.
Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder het feit dat hij in Duitsland woont en dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zou leiden tot onomkeerbare gevolgen voor hem en zijn zus. De geïntimeerden, eigenaren van het landgoed, stelden echter dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moest verklaren omdat er al een procedure in Duitsland liep. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was, omdat de zaken niet hetzelfde onderwerp betroffen.
Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de appellant afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er nieuwe feiten waren die een herbeoordeling van de uitvoerbaarheid bij voorraad rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat de eerdere beslissing van de rechtbank om de koopovereenkomst uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, niet op een kennelijke misslag berustte. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak, waarbij de appellant de gelegenheid heeft om zijn standpunt verder toe te lichten.