Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat zij ten aanzien van het onderhanden werk geen onjuiste en of onvolledige informatie aan SCAB heeft verschaft, en de deskundige dat niet heeft geconstateerd, oordeelt het hof als volgt.
[appellanten] betoogt dat SCAB haar bij het aangaan van de controle opdracht betreffende 2016 niet heeft laten weten dat [appellanten] niet (meer) kon volstaan met de onderbouwing van de onderhanden projecten zoals [appellanten] dat voor de controles van 2014 en 2015 deed en haar evenmin heeft laten weten wat SCAB van haar verwachtte ter onderbouwing van de onderhanden projecten, terwijl SCAB al in 2014 en 2015 had onderkend dat de projectbeheersing dan wel de interne beheersing bij [appellanten] verbeterd moest worden om een efficiënte controle te kunnen verrichten. Dat betoog is evenwel geen voldoende onderbouwde betwisting van de gemotiveerde stelling van SCAB dat sprake is van onjuist opgegeven waardes van het onderhanden werk. SCAB betoogt dat de onderhanden projecten door [appellanten] gedurende de looptijd van geschatte waardes zijn voorzien en als zodanig zijn opgenomen in de administratie. SCAB kan slechts controleren of de door [appellanten] geschatte waardes reëel voorkwamen. Bij steekproefsgewijze controle in 2017, waarbij 70% van alle onderhandenwerken/projecten van [appellanten] ter zake het boekjaar 2016 werd gecontroleerd en waarbij op dat moment de waardes van de afgeronde projecten bekend waren, bleek dat de door [appellanten] opgegeven onderhandse waardes aanzienlijk verschilden van de gerealiseerde onderhandse waardes.
Bij akte overlegging producties vermeerdering van eis heeft SCAB een verklaring van [persoon E] d.d. 24 januari 2019 overgelegd. [persoon E] schrijft daarin: “(…)
Naast andere werkzaamheden bestond een belangrijk deel van onze werkzaamheden uit het 70% contoleren van de onderhanden projecten. De controle vindt plaats aan de hand van de informatie die door [persoon F] is aangeleverd en aan de hand van ander informatie die mij bekend is geworden. Bij uitvoering van onze controle over 2016 in 2017 kwamen een groot aantal projecten tot (nagenoeg) afronding die in 2015 nog ‘onderhanden’ waren. Daarbij bleek dat eerdere inschattingen van [persoon F] sterk afweken van de realisatie. (…) Dit was voor ons ook een signaal om nog kritischer te zijn omtrent de waardering van de onderhanden projecten eind 2016, zoals opgenomen in de concept jaarrekening.
(…)
Vanuit de eerste controlebevindingen heb ik reeds vragen gesteld (e-mail SCAB 12 juni 2017, productie 6) omdat er grote onzekerheden waren omtrent de waardering van onderhanden projecten. Deze onzekerheden bestonden vooral uit hogere gerealiseerde kosten op geselecteerde projecten dan in de door [persoon F] oorspronkelijk afgegeven prognoses onderhanden werken.
(…)”.
Bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg is van de zijde van SCAB verklaard
“(…)
Het klopt dat wij dieper zijn gaan graven. Dit komt omdat er bij de eerste waarderingen al afwijkingen waren. Wij moeten proberen om zoveel mogelijk informatie te verzamelen om te kijken of de inschattingen juist zijn.(…)
Het meerwerk had betrekking op het aflopen van projecten en de inschatting van overige projecten. De stand van de projecten maakt dat beter gecontroleerd kon worden of inschatting over de afronding van de projecten juist was. Er wordt 70% van de waarde van de projecten gecontroleerd.(…)”.
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep is van de zijde van SCAB nader toegelicht dat in 2016 bij het eerste project uit de steekproefsgewijze controle bleek dat de gemaakte prognose anders was dan de werkelijke kosten, die beduidend hoger uitkwamen en dat je dan vragen gaat stellen hoe dat kan. Dat kwam SCAB in 2014 en 2015 niet tegen. In het licht van het voorgaande had het op de weg van [appellanten] gelegen om haar betwisting van de stelling dat sprake is van onjuist opgegeven waardes van het onderhanden werk nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Bewijslevering is dan niet aan de orde. Niet voldoende is het betoog van [appellanten] dat haar informatie niet onjuist/onvolledig was omdat voor de controle van 2016 nagenoeg dezelfde overeenkomst van opdracht als voor de controle betreffende 2014 en 2015 tot stand was gekomen, in 2016 dezelfde uitvraag als in 2015 was gedaan en in 2016 dezelfde controle systematiek was gevolgd als in 2014 en 2015, terwijl SCAB bij het aangaan van de controle opdracht betreffende 2016 [appellanten] niet heeft laten weten dat [appellanten] niet (meer) kon volstaan met de onderbouwing van de onderhanden projecten zoals [appellanten] dat voor de controles van 2014 en 2015 heeft gedaan. Dat SCAB [appellanten] evenmin heeft laten weten wat SCAB - die in 2014 en 2015 al had onderkend dat de projectbeheersing dan wel de interne beheersing bij [appellanten] verbeterd moest worden om een efficiënte controle te kunnen verrichten - van [appellanten] verwachtte ter onderbouwing van de onderhanden projecten volstaat evenmin. Het betoog van SCAB komt er immers op neer dat zij eerst in de loop van de controle betreffende het boekjaar 2016 werd geconfronteerd met afwijkende resultaten.
Zo betoogt SCAB ook in haar conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte wijziging eis onder nummer 2.10. [appellanten] heeft dat niet (voldoende) betwist.
Bij het voorgaande komt dat in de passage van het deskundigenbericht onder 6.2.2 “
Eigen beschouwing” punt 15, waarnaar ook de rechtbank in het eindvonnis van 15 december 2015 in rechtsoverweging 2.8 verwijst, staat: “
Initiële controle informatie en nadere vraagstellingen lieten zien dat er in potentie sprake was van waarderingsissues en vraagstukken over 2015 van circa € 1,6 miljoen (afgerond). Daarnaast waren er ook de nodige andere vraagstukken die de materialiteit te boven gaan in 2016. Hierbij kan gedacht worden aan het BTW vraagstuk en ook waarderingsvraagstukken (potentiële fouten en onzekerheden) die terecht aandacht hebben gevraagd ten behoeve van nader onderzoek.(…)”
-en onder punt 36 pagina 15 “
Kern van het vraagstuk zoals dat ook in de besprekingen tijdens het onderzoek aan de orde is gekomen waren onder meer verschillen van inzicht over noodzaak van aanvullende vragen en controlewerkzaamheden in het kader van:
o Tegenstrijdige informatie omdat de exploitatieberekeningen inclusief kosten einde
werk een lagere stand lieten zien dan de reeds geregistreerde kosten van de
projecten tot en met controledatum. Dat roept terechte vraagstukken op rondom
de waardering van de projecten. Immers kostenomvang lijkt daarmee niet
betrouwbaar te kunnen zijn
o
Twijfel over kwaliteit van het schattingsproces bij [appellanten] gelet
op de ‘nagekomen’ kosten – afloop van eerdere schatting – tot het eerder
genoemde bedrag van € 1,6 miljoen(…)”.
-en voorts in de passage, betreffende het antwoord op vraag 1, van het deskundigenbericht onder 6.2.3 onder A punt 15, pagina 20 “
Resumerend moet ik concluderen dat ik geen onredelijke eisen en werkzaamheden heb geconstateerd in de aanpak en uitwerking van SCAB. Ergo dat de uitgevoerde werkzaamheden over het boekjaar 2016 noodzakelijk waren ten behoeve van een vaktechnische toereikende controle, het vervullen van een professioneel kritische instelling en het komen tot de ingrediënten voor een afgewogen oordeel rondom de verantwoording.(…)’.
In het licht van het voorgaande was het aan [appellanten] om in het kader van haar betwisting dat sprake was van onjuiste/onvolledige gegevens verschaffing door haar nader te onderbouwen dat de door haar verstrekte informatie juist en volledig was. Waarbij het hof oordeelt dat het binnen de afspraken tussen partijen niet aan SCAB is om onbeperkt te moeten blijven vragen tot dat de juiste en volledige informatie is verkregen, maar dat het aan [appellanten] is om informatie te verstrekken op grond waarvan SCAB kon beoordelen of de jaarrekening het inzicht geeft als bedoeld in artikel 2:362 lid 1 BW.
In dat licht passeert het hof het betoog van [appellanten] met grief 9 dat de deskundige heeft aangegeven dat op 5 juli 2017 de controle nog niet was afgerond,
omdat wat daar ook van zij het aan [appellanten] is de juiste /volledige informatie aan te leveren.
Gelet op het voorgaande gaat ook niet op het betoog van [appellanten] dat niet kan worden bepaald vanaf welk moment sprake is van meerwerk, omdat niet is vast te stellen op welk moment sprake is van onjuiste of onvolledige informatie, daar SCAB met [appellanten] geen duidelijke afspraken over aan te leveren informatie heeft gemaakt.
In het licht van het betoog van SCAB dat zij eerst in de loop van de controle betreffende het boekjaar 2016 werd geconfronteerd met afwijkende resultaten, is het standpunt van [appellanten] dat SCAB geen duidelijke afspraken met haar heeft gemaakt over aan te leveren informatie onvoldoende om te oordelen dat geen sprake is van onjuiste/onvolledige informatie verschaffing. Daarbij komt dat SCAB [persoon F] bij e-mail van 12 juni 2017 uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd voor meerwerk (zie 3.1.11 hiervoor) en bij e-mail van 5 juli 2017 uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat meerwerk daadwerkelijk aan de orde is (zie 3.1.13 hiervoor).
Evenmin gaat op het betoog van [appellanten] dat niet kan worden bepaald welke werkzaamheden voortvloeien uit de verzwaring van de eisen zodat niet kan worden bepaald op welk moment sprake zou zijn van onjuist of onvolledig aanleveren. In het licht van het betoog van SCAB dat zij eerst in de loop van de controle betreffende het boekjaar 2016 werd geconfronteerd met afwijkende resultaten heeft [appellanten] niet (voldoende) onderbouwd dat van verzwaring van eisen, ten opzichte van wat op basis van informatie betreffende 2014 en/of 2015 al kenbaar was voor SCAB, sprake was.
Dat de POC methode, die naar [appellanten] ter mondelinge behandeling in hoger beroep nader heeft toegelicht wel is gebruikt, onderwerp van discussie is geweest, maakt gezien al het voorgaande niet dat zwaardere eisen zijn gesteld aan de kwaliteit en robuustheid van de waarderingen van de onderhanden projecten.
Ook het betoog van [appellanten] dat SCAB geen causaal verband heeft aangetoond tussen onjuist/onvolledige informatie en meerwerk gaat niet op.
Hiervoor is geoordeeld dat [appellanten] onvoldoende onderbouwd heeft betwist dat sprake is van onvolledige/onjuiste informatie verschaffing door haar. Daarmee heeft zij tevens onvoldoende onderbouwd betwist dat haar informatieverschaffing tot gevolg had dat extra werkzaamheden dienden te worden verricht en evenmin, nu tussen partijen niet in geschil is dat het overeengekomen budget is gebaseerd op tijdig, juist en compleet door [appellanten] aan te leveren informatie, dat die werkzaamheden meerwerk betreffen welk meerwerk niet onder het overeengekomen budget valt. Voor zover [appellanten] betoogt (grief 8) dat het aan SCAB was om te bewijzen welke informatie onjuist onvolledig of ontijdig is aangeleverd en of dat tot meerwerk heeft geleid gaat dat betoog niet op. Onvoldoende betwist en daarmee voldoende is komen vast te staan dat het de informatie in zake de schikking met de Belastingdienst, de zeggenschap en het aanzienlijk verschillen van de opgegeven onderhandse waardes met de gerealiseerde onderhandse waardes betreft. In zoverre faalt grief 1 en faalt ook grief 8 op dat punt.
Het hof beoordeelt het betoog van [appellanten] dat SCAB geen toestemming aan [appellanten] heeft gevraagd of van [appellanten] heeft gekregen om meerwerk te verrichten, bij de beoordeling van grief 12.