ECLI:NL:GHSHE:2023:3825

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.331.414_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van een ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een 15-jarige minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, die de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder is van mening dat de verlenging van de machtiging niet in het belang van [minderjarige] is, omdat hij sinds 28 mei 2021 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en sinds april 2022 bij zijn oma verblijft. De moeder heeft ernstige zorgen over de opvoedvaardigheden van de oma, die kampt met een alcoholverslaving, en vreest dat [minderjarige] hierdoor niet de zorg en ondersteuning krijgt die hij nodig heeft. De GI heeft in haar verweerschrift aangegeven dat [minderjarige] momenteel niet goed functioneert, veel gamet en suïcidale gedachten heeft. De raad heeft geadviseerd om de uithuisplaatsing in stand te houden, omdat [minderjarige] momenteel een veilige plek bij zijn oma heeft en de noodzakelijke hulpverlening opstart. Het hof heeft overwogen dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om de hulpverlening aan [minderjarige] te waarborgen en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd. Het hof heeft geen aanleiding gezien voor een raadsonderzoek naar het perspectief van [minderjarige] op dit moment, omdat de focus moet liggen op het opstarten van de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 november 2023
Zaaknummer : 200.331.414/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/316485 / JE RK 23-637
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.W. van Rooij,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader], wonende te [woonplaats] (hierna: de vader);
  • [de oma], wonende te [woonplaats] (hierna: de oma).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio],
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank de machtiging om de 15-jarige [minderjarige] bij de oma uit huis te plaatsen, heeft verlengd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 26 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2023, en zoals verduidelijkt op de mondelinge behandeling, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft en, opnieuw rechtdoende, het navolgende te bepalen:
  • primair: het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing (voor wat betreft de resterende termijn) van [minderjarige] alsnog af te wijzen en de (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing met onmiddellijke ingang op te heffen of te beëindigen;
  • subsidiair: te bepalen dat door de raad een onderzoek wordt gestart inzake het perspectief van [minderjarige].
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder (via een digitale verbinding) bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2];
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad].
De oma is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De vader is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Het hof heeft [minderjarige] uitgenodigd om met het hof te komen praten om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 26 mei 2023;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 12 september 2023;
  • de brief van de oma van 26 september 2023;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 13 oktober 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige].
3.2.
[minderjarige] staat sinds 28 mei 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 28 mei 2024. Sinds april 2022 verblijft [minderjarige] bij de oma (moederszijde). Vanaf 2 juni 2022 is dit op basis van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot uiterlijk 28 mei 2024.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert ze – kort samengevat – het volgende aan.
Er is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een uithuisplaatsing. Nadat in 2022 de thuissituatie is geëscaleerd, is in overleg besloten dat [minderjarige] tijdelijk bij de oma zou verblijven. De moeder staat niet achter een langdurige plaatsing, omdat de oma kampt met een alcoholverslaving die ook al speelde tijdens de jeugd van de moeder. Sinds [minderjarige] bij de oma verblijft is er nauwelijks contact meer tussen [minderjarige] en de moeder en is [minderjarige] geruime tijd niet naar school gegaan. De moeder heeft ernstige twijfels over de opvoedvaardigheden van de oma en grote zorgen over de thuissituatie. De moeder acht de oma, gezien de hoge leeftijd (78 jaar) en de belaste jeugd van de moeder, niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen, mede gelet op zijn problematiek. De gameverslaving van [minderjarige] is de oorzaak van het onderliggende probleem en om die reden heeft de moeder in april 2022 zelf aan de bel getrokken. [minderjarige] had dringend hulp nodig. De hulpverlening is tot op de dag van vandaag nog niet gestart. De moeder probeert het beste te doen voor [minderjarige] en onderhoudt contact met de school, de GI en (potentiële) hulpverleners. [minderjarige] woont inmiddels al anderhalf jaar niet meer thuis en er is nog steeds geen plan van aanpak om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen. Ook is hij dit schooljaar nog maar zes keer naar school geweest. De GI luistert alleen naar de wensen van [minderjarige] terwijl het voor hem op de lange termijn zeer schadelijk kan zijn om lange tijd geen contact met de moeder te hebben. De uithuisplaatsing kan meteen worden beëindigd. Als [minderjarige] weer thuis bij de moeder woont, zorgt de moeder ervoor dat hij meteen weer naar school zal gaan. De moeder heeft veel vertrouwen in de hulp van [instantie]. In de GI heeft ze geen vertrouwen, omdat zij voelt dat de contactpersoon van de GI een persoonlijke vete tegen haar heeft. De moeder wil daarom alleen nog maar via de e-mail met de GI in gesprek. Het is belangrijk dat [instantie] gaat starten en dat [minderjarige] weer naar school gaat. Als het noodzakelijk is dat hij daarvoor langer uithuisgeplaatst blijft, begrijpt de moeder dat, haar voornaamste bezwaar zit in de persoon bij wie [minderjarige] nu uithuisgeplaatst is. Dan dient [minderjarige] op een neutrale plek te worden geplaatst.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Het gaat niet goed met [minderjarige] nu. Het lukt hem niet een dagstructuur vast te houden en hij verliest zichzelf dan in het gamen. Verder geeft hij zelf aan last te hebben van demonen in zijn hoofd en doet hij suïcidale uitspraken als: “als ik niet bij oma kan blijven, weet ik het niet meer zo goed.” [minderjarige] gamet nu een behoorlijk deel van de dag. Daar verdwijnt hij in. Er zijn periodes waarin hij hele dag in bed ligt en slaapt. De GI weet niet wat de reden is van het vele gamen en vraagt zich of [minderjarige] depressief is of dat het ‘alleen maar’ is dat zijn dag- en nachtritme is verstoord door het gamen. Doorgaans is het vele gamen een symptoom, een coping mechanisme, van iemand die niet lekker in zijn vel zit. Er was een lange wachtlijst, maar binnenkort kan de hulp van [instantie] starten. De GI heeft diagnostiek aangevraagd en traumaverwerking. Er hebben gebeurtenissen in [minderjarige] leven plaatsgevonden waar hij antwoorden op wil. [instantie] zal eind oktober / half november starten. [instantie] zal eerst een kortdurend intensief traject van vier weken inzetten voor onderzoek en observaties. Bij de oma thuis zal een IHT (intensieve home treatment) worden ingezet. Na die vier weken wordt besloten welke hulp eerst wordt ingezet: traumaverwerking of eerst meer diagnostiek als dat nodig is.
[minderjarige] gaat af en toe naar school. Hij volgt niet het reguliere lesschema, maar er is een aangepast programma voor hem gemaakt. Dat is vooral gericht op ritme en regelmaat en niet zozeer op de lesstof. [minderjarige] zit dan niet in een reguliere klas maar komt bij een vrouw die speciaal tijd voor hem vrijmaakt. Zo wordt hij toch, zij het op een andere manier, meegenomen in de lessen. [minderjarige] kan hier iedere dag naartoe, maar dat doet hij niet.
Hij neemt het de moeder kwalijk dat het lang duurt voordat er gestart kan worden met onderzoek en behandeling. Het onbegrip richting de moeder zorgt ervoor dat hij steeds meer afstand van haar neemt. Het werken naar contactherstel is nu dan ook niet aan de orde voor [minderjarige]. De GI bevraagt [minderjarige] regelmatig of er ruimte is voor contact met de moeder maar hij blijft zelf aangeven dit nu niet te willen. Hij heeft een hechte warme band met de oma en voelt zich veilig en gesteund bij haar. Voor nu zit [minderjarige] goed bij de oma. Er is intensieve begeleiding en ondersteuning vanuit [pleegzorg] pleegzorg, alsmede van het informeel betrokken netwerk.
3.6.
De raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd om de uithuisplaatsing in te stand te houden. [minderjarige] ervaart veel problemen en hij heeft een belast verleden waaraan gewerkt moet worden. De weg naar de juiste hulpverlening kende veel hobbels en het heeft lang geduurd voordat de noodzakelijke hulp kon starten. De moeder en de GI hebben vertrouwen in [instantie]. Het is belangrijk dat die hulp er nu komt. Aan de hand van de uitkomst van de onderzoeken van [instantie], zal de noodzakelijke behandeling aan [minderjarige] vormgegeven moeten worden. Daarvoor is de uithuisplaatsing langer noodzakelijk. [minderjarige] geeft aan dat hij het goed heeft bij zijn oma die hem rust en stabiliteit biedt. Door de zittingen over de uithuisplaatsing krijgt [minderjarige] stress, omdat hij bang is dat hij terug moet naar de moeder. De raad mist in het verhaal van de GI welke concrete stappen er in de afgelopen anderhalf jaar zijn gezet richting een thuisplaatsing bij de moeder. Er lijkt geen stip op de horizon te zijn. De raad geeft de GI mee om in het plan van aanpak te werken aan het realiseren van een gezond contact tussen [minderjarige] en de moeder. Dat dient een doel te zijn waaraan binnen de ondertoezichtstelling gewerkt wordt.
Het hof overweegt het volgende.
Uithuisplaatsing
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.2.
[minderjarige] kent een belast verleden uit de tijd dat hij nog thuis bij de moeder woonde. Zijn moeder gaf in april 2022 aan dat [minderjarige] per direct uit huis moest, omdat zij niet meer bij machte was om hem te begrenzen rondom zijn gamegedrag en schoolverzuim. [minderjarige] verkeerde in een situatie van acute (emotionele) onveiligheid. De oma was voor [minderjarige] op dat moment een veilige plek om te kunnen verblijven en tot rust te kunnen komen. Door alles wat [minderjarige] heeft meegemaakt, is hij getraumatiseerd geraakt. [minderjarige] had hier veel last van en dat is nog steeds zo. Iedereen is het erover eens dat het nu niet goed gaat met [minderjarige]. Hij gaat nauwelijks naar school en zijn dag- of nachtbesteding bestaat voornamelijk uit gamen. Hij gamet veel en ligt soms hele dagen in bed. Het hof deelt de zorg van de moeder of de oma de beste plek is voor [minderjarige] om te verblijven op de langere termijn. De afgelopen anderhalf jaar zijn de problemen rondom de schoolgang van [minderjarige] en zijn game gedrag zeker niet minder geworden. Integendeel, de problemen nemen toe. [minderjarige] doet suïcidale uitlatingen en spreekt over ‘demonen in zijn hoofd’. [minderjarige] heeft lang moeten wachten op professionele hulp, aanvankelijk omdat de moeder het niet eens was met de in te zetten hulpverlening en later, toen de moeder en de GI het wel eens waren, vanwege de wachtlijst bij [instantie]. Op dit moment bevindt de hulpverlening van [instantie] aan [minderjarige] zich nog in een opstartende fase. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de trajecten bij [instantie] worden ingezet en de hulpverlening zijn beslag gaan krijgen. Het hof acht het positief dat de moeder meewerkt en enthousiast is over [instantie], een instantie waar zij, naar eigen zeggen, ‘1000% vertrouwen’ in heeft. Hoewel het hof de zorg van de moeder deelt of de netwerkplaatsing bij de oma de beste plek is voor [minderjarige], staat daar tegenover dat deze plaatsing op dit moment het meest tegemoet komt aan de behoeftes die [minderjarige] nu heeft. [minderjarige] komt hier tot rust, voelt geen stress en komt tot nadenken. De hulpverlening van [instantie] heeft de meeste kans van slagen als [minderjarige] op een plek verblijft waar hij zich veilig voelt en waar hij het liefst is. Dat is momenteel bij de oma. Vanuit deze rustige en veilige omgeving kan diagnostiek plaatsvinden en kan [minderjarige] toekomen aan traumaverwerking waar hij al zo lang op wacht. De machtiging tot uithuisplaatsing op dit moment beëindigen en [minderjarige] terug plaatsen bij de moeder (met wie [minderjarige] momenteel al geruime tijd geen contact heeft, omdat hij dat niet wil) zou teveel onrust creëren bij [minderjarige] en een adequate behandeling in de weg staan.
3.7.3.
In de gegeven omstandigheden acht het hof de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk om de plaatsing van [minderjarige] bij de oma in ieder geval tot 28 mei 2024 te waarborgen en – vanuit deze setting – zeker te stellen dat [minderjarige] de hulp krijgt die hij nodig heeft. Alleen met de verleende machtiging tot uithuisplaatsing kan de hulpverlening aan [minderjarige] vanuit de plaatsing bij de oma worden veiliggesteld. In het algehele procesdossier laat de moeder een patroon zien waarbij zij regelmatig door haar houding een (onnodige) stagnatie in de hulpverlening aan [minderjarige] veroorzaakt. De moeder is nu enthousiast over [instantie], Tegelijkertijd wordt niet uitgesloten dat dit anders wordt als [instantie] een bepaalde richting in wil slaan waar de moeder het niet mee eens is. Zonder de machtiging bestaat bij het hof de overtuiging dat de moeder een plaatsing bij de oma op vrijwillige basis niet zal ondersteunen en [minderjarige] bij de moeder thuis, alle goede intenties daargelaten, niet de zorg, rust en stabiliteit krijgt die hij nodig heeft en waardoor hij onvoldoende toekomt aan de behandeling van zijn problematiek.
3.7.4.
De moeder heeft subsidiair verzocht om een raadsonderzoek te gelasten naar het perspectief van [minderjarige]. Het hof ziet op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek, omdat het nu prioriteit heeft dat de hulpverlening door [instantie] van de grond komt. Na het onderzoek bij [instantie] zal duidelijk worden waar eerst op moet worden ingezet: meer diagnostiek of traumabehandeling. Het hof geeft de GI in overweging om, als de hulpverlening van [instantie] zijn vruchten begint af te werpen bij [minderjarige], kritisch te blijven kijken of de netwerkplaatsing bij de oma dan nog steeds het meest in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Het hof vraagt de GI ook om actief aandacht te blijven houden voor het contact tussen de moeder en [minderjarige]. De GI zet nu niet in op contactherstel. Dat er echter inmiddels alweer anderhalf jaar helemaal geen contact meer is geweest tussen de moeder en [minderjarige], acht het hof niet wenselijk voor [minderjarige]. Het hof is het met de raad eens dat dit binnen de ondertoezichtstelling een belangrijk aandachtspunt dient te zijn.
3.7.5.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en A.C. van den Boogaard en is op 16 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, de griffier.