ECLI:NL:GHSHE:2023:3823

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.327.637_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering en opheffing van bewind over goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechthebbende tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 maart 2023, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind over haar goederen werd afgewezen. De rechthebbende, die op een geheim adres woont, heeft in hoger beroep verzocht om het bewind op te heffen, stellende dat zij haar schulden heeft afgelost en in staat is om haar financiën zelf te beheren. De bewindvoerders hebben echter verweer gevoerd, stellende dat de rechthebbende nog steeds niet in staat is om haar financiële belangen zelfstandig waar te nemen en dat het bewind noodzakelijk blijft ter bescherming van haar belangen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2023 is de rechthebbende niet verschenen, terwijl de bewindvoerders en de advocaat van de rechthebbende wel aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van beide partijen en de relevante stukken. De rechthebbende heeft aangevoerd dat zij vooruitgang heeft geboekt en dat haar situatie is verbeterd, maar de bewindvoerders hebben betoogd dat zij nog steeds kwetsbaar is en onvoldoende inzicht heeft in haar financiën.

Het hof heeft de wettelijke bepalingen omtrent bewindvoering in overweging genomen en geconcludeerd dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat. De rechthebbende is niet in staat om haar vermogensrechtelijke belangen adequaat te behartigen, en het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Tevens is besloten om de proceskosten in hoger beroep te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 november 2023
Zaaknummer: 200.327.637/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10168388 OV VERZ 22-6548
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer,
en
[de bewindvoerder 1] en [de bewindvoerder 2], vennoten van [v.o.f.] v.o.f.,
adres houdend te [kantoorplaats],
verweerders in hoger beroep
hierna te noemen: de bewindvoerders.
Als overige belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder van de rechthebbende,
en
[de zus 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de zus van de rechthebbende,
en
[de zus 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de zus van de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 31 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- haar verzoek tot opheffing van het bewind over haar goederen toe te wijzen;
- de proceskosten tussen partijen te compenseren.
2.2.
Bij brief van 21 juli 2023 met producties, ingekomen ter griffie op 26 juli 2023, hebben de bewindvoerders verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Kouijzer namens de rechthebbende;
- [de bewindvoerder 2] namens de bewindvoerders.
De rechthebbende is niet verschenen. De moeder en de zussen zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met een brief en producties van de advocaat van de rechthebbende van 14 juni 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 27 juli 2015, zoals hersteld bij beschikking van 27 augustus 2015,
heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld op grond van het hebben van problematische schulden. Bij die beschikking zijn [de bewindvoerder 1] en [de bewindvoerder 2], vennoten van [v.o.f.] v.o.f., tot bewindvoerders van de rechthebbende benoemd.
3.2.
Bij beschikking van 24 oktober 2019 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de grond van het bewind gewijzigd in die zin dat de (toekomstige) goederen van de rechthebbende met ingang van 24 oktober 2019 onder bewind zijn gesteld wegens de lichamelijke en/of geestelijke toestand van de rechthebbende.
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 31 maart 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.4.
De rechthebbende kan zich met laatstgenoemde beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De rechthebbende stelt dat haar verzoek tot opheffing van het bewind ten onrechte is afgewezen en zij voert ter onderbouwing, samengevat, het volgende aan.
De rechthebbende heeft hard aan zichzelf gewerkt om de problemen die zij had op te lossen. Haar schulden zijn afgelost en het gaat op veel vlakken beter met haar. Dit blijkt onder andere uit de omstandigheid dat zij haar derde kind zelf mag opvoeden (haar twee andere kinderen zijn uit huis geplaatst en wonen bij de moeder van de rechthebbende).
De rechthebbende wil een kans krijgen om volledig op eigen benen te staan en haar financiën zelf te behartigen. Zij is daartoe in staat en haar moeder, met wie zij een goede band heeft, is bereid haar waar nodig te ondersteunen. De rechthebbende zal geen grote uitgaven doen. Voor een rijlespakket zal zij sparen. Het klopt dat zij wel eens geld heeft geleend van derden, zoals in de bestreden beschikking is overwogen, maar dit ging nooit om grote bedragen en dit geld is terugbetaald.
Op grond van het voorgaande kan de bestreden beschikking niet in stand blijven en dient haar verzoek tot opheffing van het bewind alsnog worden toegewezen, aldus de rechthebbende.
3.6.
De bewindvoerders voeren als verweer, samengevat, het volgende aan.
De rechthebbende is niet in staat haar financiën zelf te behartigen. Op initiatief van de bewindvoerders is in juni 2023 (opnieuw) een aanvang gemaakt met het bevorderen van de zelfredzaamheid van de rechthebbende. Het lukt de rechthebbende niet om zelfstandig een aanvraag voor bijzondere bijstand te doen en om een maandbegroting te maken. Zij heeft geen inzicht in haar inkomsten en uitgaven en hierdoor geen zicht op haar beschikbare budget.
De rechthebbende heeft het overleg met de bewindvoerders over extra uitgaven, die zij niet met haar maandelijkse leefgeld kan voldoen, nodig. Zij neemt hiervoor ongeveer drie a vier keer per maand contact op met de bewindvoerders. Na overleg komt de rechthebbende regelmatig tot de conclusie dat de betreffende uitgave toch niet gedaan moet worden. Een recent voorbeeld hiervan is de aanschaf van een hond van € 1.850,-, die de rechthebbende bij een fokker al had gereserveerd.
De rechthebbende heeft ook de bescherming die de inschrijving van het bewind in het curatele- en bewindregister biedt, nodig. De bewindvoerders hebben in 2023 meerdere keren de ongeldigheid moeten inroepen van overeenkomsten, die door de rechthebbende zonder overleg met de bewindvoerders waren afgesloten. Dit betreft de aanvraag van gastouderopvang voor de zoon van de rechthebbende (terwijl zij niet voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt), de inschrijving van de zoon bij een modellenbureau en de aankoop van een (te dure) boxspring.
Beëindiging van het bewind is daarom niet verantwoord. Een minder ingrijpende maatregel, zoals budgetbeheer of een budgetcoach, biedt niet de bescherming die de rechthebbende nodig heeft.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, dan wel ambtshalve.
3.7.3.
Vaststaat dat in 2019 de grondslag van het bewind over de goederen van de rechthebbende is gewijzigd naar ‘lichamelijke en/of geestelijke toestand’. De grondslag ‘problematische schulden’ is niet meer aan de orde.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat de noodzaak van het bewind nog steeds bestaat, omdat de rechthebbende als gevolg van haar geestelijke en/of lichamelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Daarbij heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
Gebleken is dat de rechthebbende kwetsbaar is, onvoldoende overzicht over haar financiën heeft en de gevolgen van haar financiële keuzes niet kan overzien. Zij wil regelmatig aankopen doen die niet passen binnen haar financiële mogelijkheden. Dit blijkt uit de voorbeelden die de bewindvoerders in de processtukken hebben aangevoerd en uit de recente voorbeelden die tijdens de mondelinge behandeling zijn genoemd, waaronder de (wens tot) aanschaf van een dure boxspring en een hond door de rechthebbende.
Voorts is gebleken dat de rechthebbende, ondanks dat de bewindvoerder (opnieuw) heeft ingezet op het bevorderen van de zelfredzaamheid van de rechthebbende, geen stappen heeft gezet in het zelfstandig leren beheren van haar financiën.
De bescherming en de ondersteuning die het bewind aan de rechthebbende biedt bij het maken van verantwoorde financiële keuzes en bij het voorkomen van nieuwe schulden acht het hof onverminderd noodzakelijk.
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.9.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 31 maart 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.