ECLI:NL:GHSHE:2023:3820

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.324.925_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opheffing van meerderjarigenbewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een meerderjarigenbewind. De rechthebbende, die in eerste aanleg verzocht had om het bewind op te heffen, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 februari 2023, waarin het verzoek was afgewezen. De rechthebbende stelde dat zij in staat was haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat er geen reden was om het bewind voort te zetten. De bewindvoerder daarentegen voerde aan dat het bewind noodzakelijk was vanwege de problematische schulden en het gedrag van de rechthebbende tijdens het zelfredzaamheidstraject.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2023 zijn de betrokken partijen gehoord, maar de rechthebbende en andere belanghebbenden waren niet verschenen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en kwam tot de conclusie dat de zorgen die de rechtbank had geuit over de financiële situatie van de rechthebbende nog steeds bestonden. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de rechthebbende in staat was om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de rechthebbende om de bewindvoerder in de proceskosten te veroordelen afgewezen. De beslissing houdt in dat het meerderjarigenbewind over de goederen van de rechthebbende in stand blijft, omdat de noodzaak daartoe nog steeds aanwezig is. De rechthebbende kan in de toekomst opnieuw om opheffing van het bewind verzoeken als de omstandigheden veranderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 november 2023
Zaaknummer: 200.324.925/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10126726 OV VERZ 22-6004 en 10252006 OV VERZ 22-7416
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx,
tegen
[de bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in de persoon van [de bewindvoerder] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. L. de Groot,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[belanghebbende 1] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,
[belanghebbende 2] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: [belanghebbende 2] ,
[belanghebbende 3] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 3] ,
[belanghebbende 4] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [belanghebbende 4] ,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de
rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 februari 2023, uitgesproken
onder voornoemd zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 28 maart 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 29 maart 2023, heeft de rechthebbende verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het meerderjarigenbewind over de goederen van [de rechthebbende] wordt opgeheven, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van de procedure.
2.2.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van de advocaat van de rechthebbende van 13 april 2023, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 17 april 2023;
- de brief van de advocaat van de bewindvoerder van 30 mei 2023, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 30 mei 2023, van de advocaat van de rechthebbende, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de rechthebbende;
- de bewindvoerder, bijgestaan door haar advocaat;
- [belanghebbende 2] .
2.3.1.
De rechthebbende en de overige belanghebbenden zijn, zonder kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 12 oktober 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Bergen op Zoom de goederen van de rechthebbende onder bewind gesteld met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder. Het bewind is ingesteld wegens het hebben van problematische schulden.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter ambtshalve de grond van het bewind gewijzigd met ingang van de dag na verzending van de bestreden beschikking in die zin dat de goederen onder bewind zijn gesteld wegens lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen. De rechthebbende is volledig in staat om haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen, en kan daar waar nodig ondersteuning krijgen van haar dochter [belanghebbende 2] . De rechthebbende is lichamelijk en geestelijk gezond. Er is geen enkele indicatie op grond waarvan het bewind niet zou kunnen worden opgeheven en ieder bewijs, op grond waarvan het bewind in stand zou moeten blijven, ontbreekt. De rechthebbende betwist bovendien dat het zelfredzaamheidstraject niet goed zou zijn verlopen. Zij is voorts het vertrouwen in de bewindvoerder verloren. De communicatie verloopt moeizaam en de bewindvoerder is vaak niet bereikbaar. Ook krijgt de rechthebbende te weinig leefgeld. De rechthebbende verzoekt het hof tenslotte vast te stellen
dat de bewindvoerder in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.
3.5.
De bewindvoerder voert - samengevat - het volgende aan. Het traject zelfredzaamheid is niet goed verlopen en eind augustus 2022 stopgezet. Nadat de rechthebbende toegang kreeg tot internetbankeren (de beheer- en leefgeldrekening) ging het mis. Zo zijn er incasso’s teruggedraaid van de energierekeningen, waardoor er schulden zijn ontstaan bij de energiemaatschappij. De bewindvoerder heeft kunnen voorkomen dat de rechthebbende werd afgesloten van het gas. Ook heeft de rechthebbende diverse overboekingen gedaan van de beheerrekening naar haar leefgeldrekening waardoor er betalingsproblemen zijn ontstaan. Daarnaast heeft de rechthebbende zonder overleg met de bewindvoerder voertuigen op haar naam laten zetten en is een familielid ingeschreven op het adres van de rechthebbende waardoor zij geen huurtoeslag meer ontving. Het bewind is nodig zodat de rechthebbende beschermd blijft. De bewindvoerder geeft tenslotte aan dat er geen enkele reden is voor de door de rechthebbende verzochte proceskostenveroordeling.
3.6.
[belanghebbende 2] voert - samengevat - het volgende aan. Haar moeder kan zelf haar financiële belangen behartigen. [belanghebbende 2] is bovendien bereid om haar moeder daarbij te ondersteunen. [belanghebbende 2] heeft dat in het verleden ook al voor haar moeder gedaan. Het bewind zorgt op dit moment alleen maar voor stress. [belanghebbende 2] geeft tenslotte aan dat haar moeder er niets aan kon doen dat er voertuigen op haar naam werden gezet, maar dat anderen dit hebben gedaan. Ook kan haar moeder er niets aan doen dat haar zoon bij haar kwam wonen en niet wilde vertrekken.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve. Op grond van artikel 1:432 BW kan de rechthebbende om opheffing van het bewind verzoeken.
3.7.3.
Evenals de rechtbank, en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind moet worden afgewezen. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.7.4.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking reeds overwogen dat er zorgen bestonden over het intrekken van de huurtoeslag, het ontstaan van nieuwe schulden en het gedrag van de rechthebbende tijdens het zelfredzaamheidstraject. De rechtbank heeft naar aanleiding van deze zorgen geen grond gezien om het bewind op te heffen. De rechtbank heeft vervolgens de grond van het bewind ambtshalve gewijzigd, omdat gebleken was dat de rechthebbende ten gevolge van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat werd geacht om haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen.
In de procedure in hoger beroep is naar het oordeel van het hof geen informatie naar voren gekomen op grond waarvan vastgesteld kan worden dat de noodzaak tot voortzetting van het bewind niet meer bestaat, of voortzetting van het bewind niet meer zinvol is. Dat betekent dat de door de rechtbank genoemde zorgen nog altijd bestaan. De enkele, niet nader met stukken onderbouwde, stelling dat de rechthebbende lichamelijk en geestelijk gezond is en in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen is hiervoor onvoldoende. Daar komt bij dat de rechthebbende niet in persoon is verschenen tijdens de mondelinge behandeling, zodat het hof de rechthebbende hierover ook niet zelf heeft kunnen bevragen.
Hoewel over het verloop van het zelfredzaamheidstraject discussie bestaat, stelt het hof voorts vast dat niet betwist is dat dit traject eind augustus 2022 is stopgezet en nadien niet is hervat. Het hof betrekt voorts bij de beoordeling dat onbetwist vast is komen te staan dat er de afgelopen periode zonder toestemming van de bewindvoerder diverse voertuigen op naam van de rechthebbende zijn gezet. De rechthebbende stelt weliswaar dat dit zonder haar medeweten is gebeurd en dat haar identiteit hiervoor is misbruikt, maar deze enkele stelling is evenmin nader onderbouwd.
Alles overziende is niet gebleken van een zodanige zelfredzaamheid van de rechthebbende dat voldaan is aan de gronden van artikel 1:449 BW om te komen tot opheffing van het bewind. Dat [belanghebbende 2] heeft aangeboden om haar moeder te ondersteunen bij het behartigen van haar vermogensrechtelijke belangen doet daar niet aan af.
Het hof merkt ten overvloede op dat de bezwaren die de rechthebbende heeft geuit ten aanzien van de communicatie met de bewindvoerder en de hoogte van het leefgeld geen omstandigheden zijn die betrokken worden bij de beoordeling om al dan niet te komen tot opheffing van het bewind. Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afwijzen.
3.7.5.
Ook het verzoek van de rechthebbende om de bewindvoerder in de proceskosten te veroordelen zal worden afgewezen gelet op de aard van de procedure.
Conclusie
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, van 14 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en M.I. Peereboom-van Drunick en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.