In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2017 en 2020, die in het kader van een hoger beroep door de vader is aangevochten. De vader, die de kinderen erkend heeft en met de moeder gezamenlijk het gezag uitoefent, woont sinds augustus 2022 met de kinderen. De ondertoezichtstelling werd door de rechtbank Zeeland-West-Brabant opgelegd op 22 mei 2023, omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie bij zowel de vader als de moeder. De vader verzocht in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen, stellende dat de kinderen goed bij hem opgroeien en dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. De Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optreedt, pleit voor handhaving van de ondertoezichtstelling, wijzend op de problematiek van de moeder en de samenwerking tussen de ouders die niet zonder hulpverlening tot stand lijkt te komen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2023 zijn zowel de vader als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling gehoord. Het hof concludeert dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de samenwerking tussen de ouders niet zonder een gedwongen kader kan worden gerealiseerd. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de ondertoezichtstelling is opgelegd.