ECLI:NL:GHSHE:2023:3817

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.331.278_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2017 en 2020, die in het kader van een hoger beroep door de vader is aangevochten. De vader, die de kinderen erkend heeft en met de moeder gezamenlijk het gezag uitoefent, woont sinds augustus 2022 met de kinderen. De ondertoezichtstelling werd door de rechtbank Zeeland-West-Brabant opgelegd op 22 mei 2023, omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie bij zowel de vader als de moeder. De vader verzocht in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen, stellende dat de kinderen goed bij hem opgroeien en dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. De Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optreedt, pleit voor handhaving van de ondertoezichtstelling, wijzend op de problematiek van de moeder en de samenwerking tussen de ouders die niet zonder hulpverlening tot stand lijkt te komen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2023 zijn zowel de vader als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling gehoord. Het hof concludeert dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat de samenwerking tussen de ouders niet zonder een gedwongen kader kan worden gerealiseerd. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de ondertoezichtstelling is opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 16 november 2023
Zaaknummer : 200.331.278/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/409432 / JE RK 23-801
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Mink,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
Hierna samen te noemen: de kinderen
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de door de raad verzochte ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 18 september 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Mink
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] via digitale verbinding.
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van de advocaat van de vader d.d. 30 augustus 2023 met de mail van de moeder van 10 mei 2023;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 22 mei 2023.

3.De feiten

3.1.
De relatie van partijen is medio 2022 verbroken. Uit deze relatie zijn de kinderen geboren.
3.2.
De vader heeft de kinderen erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen sinds augustus 2022 bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming West Zeeland gesteld met ingang van 22 mei 2023 en tot 22 mei 2024.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.3.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. Een ondertoezichtstelling is niet noodzakelijk. Het gaat goed met de kinderen bij de vader, zij zijn stabiel en hebben geen hulp nodig. De vader is in staat de zorg voor de kinderen goed en volledig op zich te nemen, dat laat hij immers al meer dan een jaar zien. De vader wordt geconfronteerd met de moeder die haar eigen gang kan gaan. De hulpverlenende instanties hebben hierin een afwachtende houding aangenomen. De vader vindt de samenwerking met de jeugdbeschermer fijn, maar heeft het vertrouwen in de instanties verloren. De onrust die de moeder veroorzaakte heeft na aanvang van de ondertoezichtstelling nog een lange tijd aangehouden. Het is voor de rust van de kinderen goed dat pas weer uitvoering wordt gegeven aan de moederrol wanneer volledige duidelijkheid bestaat dat de moeder niet langer verdovende middelen gebruikt en de relatie met haar gewelddadige partner aantoonbaar ten einde is. De moeder moet aan haar persoonlijke problematiek werken alvorens de ouders samen tot afspraken kunnen komen. De vader heeft geprobeerd met de casusregisseur van de gemeente het gesprek aan te gaan maar hij bleef lastiggevallen worden door de moeder. Zijn signalen en meldingen hierover werden volledig genegeerd. De ondertoezichtstelling heeft volgens de vader dan ook geen zin voordat de moeder erkent wat haar rol in de situatie is. Aan de problematiek van de moeder kan in het vrijwillig kader worden gewerkt waardoor een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is.
4.4.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De raad maakt zich zorgen dat de vader onvoldoende lijkt in te zien en te erkennen dat ook hij een belangrijke rol speelt in de dynamiek tussen de ouders. Het lukt de ouders niet om samen, zonder hulpverlening, te komen tot gedeeld ouderschap en tot een goede samenwerking. De ouders moeten hiermee aan de slag in het belang van de kinderen. Uit de informatie van de GI leidt de raad af dat er door de houding en opstelling van de vader nauwelijks een samenwerking met de GI is, waardoor het werken aan de gestelde doelen stagneert. De vader weigert mee te werken aan de ondertoezichtstelling. De teleurstelling van de vader dat de hulp in de zomerperiode deels stil heeft gelegen is begrijpelijk, maar er is hierdoor nog steeds weinig zicht op de opvoedomgeving bij de vader en dus geen duidelijk beeld hoe het met de kinderen gaat. De raad heeft tevens de zorg dat de kinderen voelen dat zij niet de (volledige) toestemming hebben om onbelast contact te hebben met beide ouders, mede omdat de kinderen niet weten wanneer zij hun moeder zien en de vader hier wisselend mee omgaat. In het belang van de kinderen dient er de komende tijd duidelijk te worden wat er nodig is voor hen ten aanzien van het verwerken van ingrijpende gebeurtenissen en dienen onduidelijkheden en spanningen rondom de onregelmatige contacten met de moeder weggenomen te worden. Het kan niet anders dan dat de opvoedomgeving bij de vader belast wordt door de zorgelijke en wisselvallige dynamiek tussen ouders, waarin beide ouders een rol en een aandeel in hebben, waar tot op heden weinig verandering in mogelijk lijkt. De zorg over de draagkracht van de vader is niet volledig weggenomen, enerzijds omdat er geen zicht is op zijn opvoedomgeving en mogelijkheden (terwijl hij wel de volledige zorg heeft voor de kinderen), anderzijds omdat er signalen komen dat de kinderen niet/te laat op school of de kinderopvang verschijnen zonder duidelijke reden. Tijdens het raadsonderzoek is gebleken dat de ouders zich ambivalent opstellen ten aanzien van het willen en accepteren van (vrijwillige) hulp. De zorgen zijn niet weggenomen, er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder zet inmiddels stappen, maar de vader werkt vanuit zijn teleurstelling niet goed (genoeg) mee. Dit maakt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
4.5.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. De vader accepteerde de hulp in eerste instantie niet. Toen hij wel mee ging werken begon de vakantieperiode waardoor de hulpverlening grotendeels stil kwam te liggen. Dit zorgde voor veel teleurstelling bij de vader waardoor hij na deze periode zijn medewerking weer introk. Pas na de vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing accepteerde hij weer hulp. Hierdoor is de GI pas drie weken voor de mondelinge behandeling in staat geweest een eerste gesprek met alle betrokkenen te laten plaatsvinden. Hoewel het begrijpelijk is dat de vader weinig vertrouwen heeft in de moeder gelet op het verleden, vraagt de GI juist wat de vader nodig heeft om dit vertrouwen op te bouwen. De vader doet wanneer het hem uitkomt namelijk wel een beroep op de moeder, bijvoorbeeld om op te passen. De GI merkt op dat de moeder, in tegenstelling tot wat de vader aangeeft, wel probleeminzicht heeft. De moeder werkt goed mee aan de hulpverlening en zij erkent haar aandeel in de situatie. De moeder heeft de hulp geaccepteerd en is aan de slag gegaan met haar problematiek, maar zij is er zeker nog niet. De GI acht een ondertoezichtstelling noodzakelijk. Het lukt de ouders niet om de problematiek in het vrijwillige kader op te lossen.

5.De beoordeling

5.1.
Het hof overweegt het volgende.
5.1.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.1.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en dat een ondertoezichtstelling nodig is. Aanvullend merkt het hof het volgende op.
5.1.3.
Het hof is van oordeel dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Er bestaan ernstige zorgen over de omgeving waarin de kinderen opgroeien. Er is bij de moeder sprake van ernstige problematiek waar binnen het kader van de ondertoezichtstelling aan gewerkt moet worden. De jeugdbeschermer heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de benodigde hulpverlening hiervoor pas net is opgestart. De problematiek van de moeder is van invloed op de samenwerking tussen de ouders. De vader heeft geen vertrouwen in de moeder. Sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling is hier nog geen verandering in gekomen. De zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen zijn niet alleen gelegen in de situatie bij de moeder, maar ook in de situatie bij de vader. Gebleken is dat de kinderen niet altijd naar school of de opvang gaan, waarvoor door de vader geen goede reden wordt gegeven. Ook is de vader soms niet bereikbaar voor de jeugdbeschermer en is er onvoldoende zicht op de opvoedsituatie bij de vader thuis. Naast het inzetten van hulpverlening voor de problematiek van de moeder moet er binnen het kader van de ondertoezichtstelling worden onderzocht wat er nodig is om de omgang tussen de moeder en de kinderen weer structureel vorm te geven. Hiervoor is medewerking van de vader nodig.
5.1.4.
Het hof is met de raad en de GI van oordeel dat de noodzakelijke samenwerking tussen de ouders niet zal worden bereikt zonder het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling herhaaldelijk aangegeven dat hij de hulpverlening niet accepteert, enerzijds omdat hij hulp niet nodig acht omdat hij vindt dat het goed gaat met de kinderen bij hem thuis, anderzijds omdat hij van mening is dat de moeder eerst aan haar eigen problematiek moet werken alvorens de ouders gezamenlijk tot afspraken kunnen komen. De GI heeft tot voor kort geen enkele rol kunnen aannemen in de hulpverlening omdat de vader de GI letterlijk buiten de deur hield. Daar komt bij dat de GI geen rol kan hebben in de noodzakelijke hulpverlening voor de moeder als de moeder hier in het vrijwillig kader niet aan wil meewerken. Gelet daarop heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat de doelen van de ondertoezichtstelling binnen het vrijwillig kader kunnen worden bereikt.
5.2.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 22 mei 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is op 16 november uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.