ECLI:NL:GHSHE:2023:3816

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.324.907_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van de opheffing van bewind over de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van bewind. De rechthebbende, die op een geheim adres woont, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 december 2022 te vernietigen. De rechthebbende heeft aangevoerd dat de omstandigheden die aanleiding gaven tot het instellen van het bewind niet meer aanwezig zijn. Hij stelt dat hij inmiddels in staat is om zijn financiën zelf te beheren en dat het bewind niet langer zinvol is. De mondelinge behandeling op 12 oktober 2023 heeft echter niet plaatsgevonden, omdat zowel de rechthebbende als de bewindvoerder niet zijn verschenen. Het hof heeft de ingediende stukken beoordeeld, maar oordeelt dat de rechthebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzaak tot het bewind niet meer bestaat. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 november 2023
Zaaknummer: 200.324.907/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9997187 OV VERZ 22-4750
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. S. van Steenberge,
Als belanghebbenden merkt het hof aan:
[de bewindvoerder]gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
en
[de moeder] ,wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 maart 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind toe te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
De bewindvoerder en de moeder hebben geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling was bepaald op 11 juli 2023. Op verzoek van de advocaat van rechthebbende is deze aangehouden en nader bepaald op 31 juli 2023. Ook deze mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden na een verzoek om aanhouding van de zijde van de rechthebbende. Op 10 augustus 2023 zijn alle betrokkenen opgeroepen voor de mondelinge behandeling bij het hof op 12 oktober 2023. Op 10 oktober 2023 heeft de advocaat van de rechthebbende verzocht om de zaak schriftelijk af te doen nu zij – kort gezegd – vanwege een andere zitting (waarschijnlijk) verhinderd is. Het hof heeft dit verzoek afgewezen en de rechthebbende en de belanghebbenden geïnformeerd dat de mondelinge behandeling op 12 oktober 2023 zal doorgaan.
2.4.
Op de dag van de mondelinge behandeling, kort voor aanvang, heeft de advocaat van de rechthebbende het hof per e-mailbericht geïnformeerd dat zij tijdens de mondelinge behandeling niet aanwezig kan zijn en dat de rechthebbende evenmin zal verschijnen.
De bewindvoerder heeft het hof eveneens kort voorafgaand aan de mondelinge behandeling geïnformeerd dat hij niet op de mondelinge behandeling zal verschijnen.
2.5.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2023 is niemand verschenen.
2.6.
Het hof heeft naast het beroepschrift de volgende stukken ontvangen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 december 2022;
- het V6-formulier d.d. 17 april 2023 met bijlagen
,van de zijde van de rechthebbende;
- het V6-formulier d.d. 10 oktober 2023, met bijlagen, van de zijde van de rechthebbende;
- het e-mailbericht d.d. 11 oktober 2023 van de advocaat van de rechthebbende;
- het e-mailbericht d.d. 12 oktober 2023 van de advocaat van de rechthebbende;
- het e-mailbericht d.d. 12 oktober 2023, met bijlagen, van de zijde van de bewindvoerder.
2.6.1.
Zowel de (e-mail-)berichten van de rechthebbende van respectievelijk 10, 11 en 12 oktober 2023 als het e-mailbericht van de bewindvoerder van 12 oktober 2023 bevatten nadere inhoudelijke informatie en/of stukken. Het hof is van oordeel dat het dusdanig kort voorafgaand aan de mondelinge behandeling indienen van nadere inhoudelijke informatie en stukken in strijd is met de goede procesorde, zeker nu niemand op de mondelinge behandeling is verschenen om een toelichting op die stukken te geven of om vragen daarover te beantwoorden. Het hof zal deze informatie en stukken niet bij de beoordeling betrekken.
2.6.2.
Hetgeen in 2.6.1. van deze beschikking is opgenomen geldt niet voor de instellingsbeschikking d.d. 2 november 2017 en de ontbrekende stukken uit het procesdossier in eerste aanleg die de bewindvoerder als bijlage bij zijn e-mailbericht van 12 oktober 2023 heeft gevoegd. Het hof heeft deze stukken (bij de advocaat van de rechthebbende) opgevraagd, waardoor het hof deze stukken bij de beoordeling zal betrekken.

3.De feiten

Bij beschikking van 2 november 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998, een bewind ingesteld wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende, met benoeming van [de bewindvoerder] , adres houdend te [adres] , tot bewindvoerder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De rechthebbende voert in het beroepschrift – samengevat – het volgende aan. Het bewind is vijf jaar geleden ingesteld. De rechthebbende was toen een stuk jonger. De rechthebbende had ondersteuning nodig om orde op zaken te stellen. Inmiddels heeft de rechthebbende stappen gezet in zijn leven. Ook heeft hij een traject gevonden met hulp en begeleiding die hem ten goede komt. Er is geen sprake van een lichamelijke of geestelijke toestand als gevolg waarvan hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De rechthebbende is schuldenvrij en hij heeft voldoende hulpverlening. De rechthebbende gaat naar dagbesteding en volgt behandeling. Hij doet iedere week boodschappen en houdt zich hierbij aan het budget. De gronden die aanleiding hebben gegeven tot instelling van het bewind zijn nu niet meer aanwezig.
Het bewind wordt niet zinvol geacht. Het is van belang dat de rechthebbende wordt begeleid naar zelfstandigheid en vrijheid (deels) zal krijgen in zijn financiën. Door middel van budgetbeheer wil hij leren stap voor stap om te gaan met geldzaken. De verhouding tussen de rechthebbende en de bewindvoerder is conflictueus en een vertrouwensbasis ontbreekt. De rechthebbende voelt zich al jaren onheus bejegend door de bewindvoerder en hij heeft de bewindvoerder in vijf jaar tijd slechts twee keer gezien.
De rechthebbende wil graag hulp krijgen van [beoogd budgetbeheerster] . De rechthebbende ziet [beoogd budgetbeheerster] regelmatig en er is een vertrouwensband. In reactie op de overweging van de kantonrechter dat er zorgen zijn of de rechthebbende zijn financiën kan beheren en budgetbeheer te vrijblijvend is, stelt de rechthebbende dat hij kampt met problematiek die begeleiding nodig heeft en gepaard gaat met vallen en opstaan. In het licht van zijn financiën is het juist van belang dat hij hierin ook wordt begeleid, op de juiste wijze rekening houdend de problematiek die de rechthebbende heeft. Met [beoogd budgetbeheerster] en de organisatie die de rechthebbende begeleidt, is een plan van aanpak opgesteld. De rechthebbende dient zich aan de regels en afspraken te houden. Het plan is opgesteld met als doel te werken naar de zelfstandigheid van de rechthebbende.
5.2.
Het hof overweegt als volgt.
5.2.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
5.2.3.
Alvorens het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, stelt het hof voorop dat het ontstemd is over de gang van zaken in aanloop naar de geplande mondelinge behandeling op 12 oktober 2023. In een belangrijke kwestie als het voorliggende verzoek tot opheffing van het bewind laat de advocaat van de rechthebbende kort voor de mondelinge behandeling weten dat zij waarschijnlijk niet op de mondelinge behandeling kan verschijnen, waarvoor zij twee maanden eerder is opgeroepen. Vervolgens deelt zij op de dag van de mondelinge behandeling mede dat zij alsnog verhinderd is en niet zal verschijnen. De advocaat heeft geen aanhoudingsverzoek gedaan, maar uitsluitend verzocht om een schriftelijke afhandeling van het hoger beroep. Nadat het hof dit verzoek afwijst, geven de advocaat van de rechthebbende en de bewindvoerder zonder toestemming van het hof ieder een nadere schriftelijke toelichting, dienen zij nadere stukken in en maken kenbaar dat zij niet op de mondelinge behandeling zullen verschijnen. Met deze manier van handelen, waarbij betrokkenen feitelijk een schriftelijke afdoening afdwingen, gaan betrokkenen voorbij aan de doelen van de mondelinge behandeling, zoals beschreven in artikel 87 Rechtsvordering (Rv). De gang van zaken ontneemt het hof de mogelijkheid om zelf een indruk te krijgen van de rechthebbende en vragen te stellen aan de rechthebbende én aan de bewindvoerder.
Ondanks deze gang van zaken bestaat er voor het hof onvoldoende aanleiding om de inhoudelijke behandeling van de zaak ambtshalve aan te houden.
5.2.4.
Inhoudelijk ligt aan het hof het verzoek van de rechthebbende voor om het bewind op te heffen. Het is aan de rechthebbende om in het kader van een dergelijk verzoek voldoende aannemelijk te maken dat de noodzaak tot het bewind niet meer bestaat dan wel dat voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
Het plan van aanpak dat de rechthebbende met [beoogd budgetbeheerster] heeft opgesteld en dat als bijlage bij het beroepschrift is ingediend, begint met de vaststelling dat de psychische problematiek bij de rechthebbende ervoor zorgt dat hij niet in staat is zijn financiën te beheren. Daarnaast blijkt uit het plan van aanpak dat de beoogd budgetbeheerster vergaande verantwoordelijkheden zal krijgen met betrekking tot het beheren van de financiën van de rechthebbende, welke verantwoordelijkheden niet onder doen voor de wijze waarop het bewind thans wordt uitgevoerd. De rechthebbende en de bewindvoerder hebben, doordat zij de keuze hebben gemaakt niet te verschijnen op de mondelinge behandeling, geen antwoord kunnen geven op de vragen die bij het hof zijn gerezen na bestudering van het beroepschrift en de bijlagen. Louter op basis van de stukken heeft de rechthebbende dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de noodzaak tot het bewind niet meer bestaat dan wel dat voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
5.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
5.4.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 december 2022;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.