ECLI:NL:GHSHE:2023:3815

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.323.666_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vernietiging erkenning door biologische moeder van duomoeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de biologische moeder tot vernietiging van de erkenning van haar kind door de duomoeder. De biologische moeder was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank, die haar verzoek had afgewezen. De moeder stelde dat zij onder invloed van een tijdelijke geestelijke stoornis en bedrog door de duomoeder had ingestemd met de erkenning van hun kind, geboren op 10 september 2020. Het hof heeft echter geoordeeld dat de biologische moeder niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van bedrog of een geestelijke stoornis ten tijde van de erkenning. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen wilsgebrek was en dat de erkenning rechtsgeldig was. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de biologische moeder afgewezen. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming steunden de beslissing van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de erkenning een weloverwogen keuze was van beide moeders. Het hof concludeerde dat de belangen van het kind, [minderjarige], gediend zijn met het in stand houden van de erkenning door de duomoeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 16 november 2023
Zaaknummer: 200.323.666/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/395479 FA RK 22-1081
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.P.J. van Riel,
tegen
[de duomoeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de duomoeder,
advocaat: mr. E.J.A. van den Hoogen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
mevrouw mr. J.M.G. Cox, in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2020,
kantoorhoudende te [plaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest-Nederland,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De moeder is het er niet mee eens dat de rechtbank haar verzoek tot vernietiging van de erkenning door de duomoeder van de 2-jarige [minderjarige] heeft afgewezen.

5.De tussenbeschikking van het hof 13 april 2023

Bij deze tussenbeschikking heeft het hof mr. Cox benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] en iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het vervolg van de procedure

6.1.
Zoals in de tussenbeschikking vermeld, heeft de moeder in haar appelschrift van 28 februari 2023 verzocht de bestreden beschikking (rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 november 2022) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar inleidend verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de duomoeder alsnog toe te kennen.
Op de mondelinge behandeling heeft de moeder subsidiair verzocht om de behandeling aan te houden teneinde de bijzondere curator in de gelegenheid te stellen bij de rechtbank namens [minderjarige] een verzoek in te dienen tot vernietigen van de erkenning, dan wel, meer subsidiair, de behandeling aan te houden in afwachting van de uitkomst van het door de duomoeder bij de rechtbank ingediende verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen haar en [minderjarige] .
6.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 mei 2023, heeft de duomoeder verzocht de moeder in hoger beroep in haar verzoeken niet ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
6.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juni 2023, heeft de bijzondere curator geadviseerd het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de duomoeder niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
6.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- partijen, bijgestaan door hun advocaten;
- de bijzondere curator;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
6.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier van 15 mei 2023 met twee producties van de advocaat van de duomoeder;
  • de stukken, overgelegd door de advocaat van de duomoeder op 27 september 2023;
  • het V-formulier met één bijlage van 2 oktober 2023 van de advocaat van de moeder;

7.De verdere beoordeling

7.1.
De relevante feiten zijn al vastgesteld in de eerder genoemde tussenbeschikking van het hof van 13 april 2023.
7.2.1.
Het hof zal eerst de standpunten van partijen en de adviezen van de bijzondere curator en de raad, zoals deze blijken uit de stukken en het verhandelde ter zitting weergeven. Deze luiden – samengevat en zakelijk weergegeven – als volgt:
7.2.2.
Standpunt van de moeder:
De relatie tussen de moeder en de duomoeder heeft in totaal ongeveer vijf jaar geduurd. De
relatie is gedurende deze periode meerdere malen voor enkele maanden verbroken geweest. De moeder heeft in 2018 besloten dat zij moeder wil worden. De duomoeder deelde deze wens niet. Hierop heeft de moeder contact gelegd met een fertiliteitskliniek. Zij heeft deze procedure bij de kliniek alleen op haar naam doorlopen. In januari 2022 is de relatie tussen partijen definitief geëindigd.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van een wilsgebrek als gevolg waarvan de erkenning (wegens het ontbreken van een met de toestemming
overeenstemmende wil) nietig is. De duomoeder heeft, nadat de moeder in verwachting bleek te zijn, gevraagd of zij de ongeboren vrucht mocht erkennen. Dit speelde vanaf maart 2020. De moeder wilde dat niet, althans twijfelde daarover. De duomoeder heeft de moeder bij herhaling geprobeerd over te halen om toestemming te verlenen de erkenning met haar te regelen. De duomoeder heeft toen meermaals medegedeeld dat zij een moederrol op zich wilde nemen voor de (toen nog niet geboren) [minderjarige] . De moeder heeft dit telkens geweigerd. Dit leidde tot ruzies tussen partijen. De moeder heeft tot september 2020 blijvend weerstand geboden aan (toenemende) druk vanuit de duomoeder. De zwangerschap van de moeder verliep (voor haar gezondheid) ronduit slecht. Zij had veel pijn in haar rug en bekken en kon als gevolg hiervan niet slapen. Op 7 september 2020 kreeg de moeder Temazepam voorgeschreven. Zij had als bijwerking hiervan last van slaperigheid overdag, afvlakking van haar gevoel en verminderde waakzaamheid. Door de Temazepam kon de moeder geen weerstand meer bieden aan de aanhoudende druk van de duomoeder om over te gaan tot erkenning. Zij heeft vervolgens, onder invloed van de Temazepam, toestemming gegeven over te gaan tot erkenning. De erkenning door de duomoeder heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Op het moment van de erkenning had de moeder een tijdelijke stoornis van haar geestvermogens als gevolg van het gebruik van Temazepam in combinatie met de aanpassingsstoornis. Later is deze aanpassingsstoornis pas gediagnosticeerd, maar de moeder had hier toen al wel last van. De stoornis ontwikkelde zich niet direct, maar is altijd latent aanwezig geweest. Inmiddels heeft de moeder ook een angststoornis ontwikkeld. Het gevolg van deze tijdelijke stoornis in de geestvermogens heeft geleid tot het toegeven aan de constante en aanhoudende druk van de duomoeder om de erkenning toe te staan, zonder dat haar wil en verklaring met elkaar overeenkwamen. Dit dient te leiden tot een nietige erkenning.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van bedrog als bedoeld in artikel 1:205a sub c BW en om die reden het verzoek heeft afgewezen. De duomoeder heeft de moeder bedrogen door de indruk te wekken dat zij, net als de moeder, het oogmerk had om met haar een moederrol voor [minderjarige] te vervullen. Dat de duomoeder dit oogmerk in het geheel niet had, volgt uit het gedrag van de duomoeder na de geboorte van [minderjarige] . De duomoeder heeft na de bevalling haar ware aard laten zien door niet te participeren
in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] . De duomoeder had het oogmerk om de moeder te misleiden. De erkenning dient op grond bedrog te worden vernietigd.
Tot slot is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan het verzoek (althans de suggestie) van de bijzondere curator de zaak aan te houden om (opnieuw) te bezien of het in het belang van [minderjarige] is dat de erkenning in stand blijft.
7.2.3.
Standpunt van de duomoeder:
Toen partijen voor de conceptie van [minderjarige] opnieuw met elkaar een relatie aangingen, heeft de duomoeder heel duidelijk gekozen voor haar liefde voor de moeder en voor de wens van de moeder om een kind te krijgen. In lijn met het voornemen van partijen om samen ouders te zijn voor het toen nog ongeboren kindje is ook het onderwerp erkenning ter sprake gekomen. Dit is niet onder druk van de duomoeder besproken. Partijen hebben samen gekozen voor het ouderschap en samen voor de erkenning van het kindje gekozen. Van druk is geen sprake geweest. Het was een positieve periode, waarbij sprake was van wederzijdse betrokkenheid, verbinding, het samen kiezen voor het leven gunnen aan een kind. Voor zover haar bekend is de moeder ongeveer op 14 september 2020, dat is een week nadat de arts het had voorgeschreven, gestart met Temazepam en heeft zij het een enkele keer genomen. De duomoeder herkent niet de bijwerkingen die de moeder beschrijft. De moeder was erg verdrietig door de pijnklachten en partijen waren het erover eens dat het middel niets leek te doen. De erkenning heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. De moeder slikte toen geen Temazepam. Als de moeder al Temazepam slikte op de dag van de erkenning, dan kan dit niet van grote invloed op de geestestoestand van de moeder zijn geweest. Dat blijkt uit niets, niet uit bewijsstukken van de moeder, maar ook niet uit het farmaceutisch kompas van het betreffende middel. De moeder heeft geen stukken overgelegd van de door haar gestelde angststoornis; die blijkt nergens uit.
Erkenning is gericht op het tot stand brengen van een familierechtelijke band tussen kind en ouder, waardoor juridisch ouderschap met familierechtelijke gevolgen tot stand komt. De uiteindelijke inrichting van het ouderschap doet daaraan niets af. En is geen reden om in retroperspectief anders tegen de erkenning aan te kijken. Vanuit haar hart zou de duomoeder het liefste tot een constructieve omgangsregeling komen met [minderjarige] . [minderjarige] is in het leven van de duomoeder zeer gewenst en het is een verrijking voor [minderjarige] als de duomoeder een rol in haar leven kan hebben.
Als er al sprake is geweest van een stoornis van geestvermogens bij de moeder dan kan dit niet leiden tot een nietige erkenning, maar tot vernietiging van de erkenning, beschreven in artikel 1:205a BW. De voorwaarden voor een nietige erkenning zijn beschreven in artikel 1:204 BW en de moeder beroept zich daar niet op.
De moeder heeft zeer wel bewust voor de erkenning door de duomoeder gekozen. Ook in aanloop naar de datum waarop de ongeboren vrucht werd erkend, 10 september 2020. Dit blijkt onder andere uit diverse kaarten die de duomoeder van de moeder ontving. Van de dag van erkenning hebben partijen een bijzondere dag gemaakt. Zij hebben onder andere geposeerd voor foto’s die in het gemeentehuis zijn genomen. Een opmerking als dat de duomoeder haar ware aard zou hebben laten zien, steekt de duomoeder enorm. Zij zou niets liever willen dan een rol hebben in het leven van [minderjarige] . Van bedrog is geen sprake. [minderjarige] heeft wel degelijk wat van de duomoeder te verwachten. De duomoeder heeft inmiddels de rechtbank verzocht een zorgregeling vast te stellen tussen haar en [minderjarige] . Zij doet haar best om een lijntje met [minderjarige] te behouden zodat als [minderjarige] volwassen is, zij zelf de mogelijkheid heeft contact met haar te houden. Zij wil [minderjarige] graag meegeven hoezeer zij gewenst is in het leven en hoe bewust en uit liefde tussen twee volwassenen [minderjarige] het leven heeft gekregen. Het oordeel van de rechtbank was juist. Vernietiging van de erkenning namens [minderjarige] is niet op zijn plaats.
7.2.4.
Advies van de bijzondere curator:
Het is niet gebleken dat de erkenning van de nog ongeboren [minderjarige] op 10 september 2020 door de duomoeder heeft plaatsgevonden onder invloed van een wilsgebrek, te weten dwaling of bedrog, en of een geestelijke stoornis van de biologische moeder en er is dus geen grond voor vernietiging van de erkenning. De moeders hebben een liefdesrelatie gehad van tenminste vijf jaar, zij hebben met elkaar samengewoond en een eigen woning gekocht. Hoewel er wel problemen waren, is de relatie na een onderbreking, begin 2020 toch weer hersteld. Er was veel liefde tussen beide moeders, al was hun relatie wel erg ingewikkeld. [minderjarige] was door beide moeders erg gewild. De erkenning door de duomoeder was gebaseerd op een weloverwogen keuze. Beide moeders hebben zich in 2019 laten informeren en zijn vanaf dan ook betrokken geweest bij de verdere behandeling en hulpverlening in en door de vruchtbaarheidskliniek. De duomoeder was betrokken bij de zwangerschap en ging mee naar de diverse controles en was ook bij de bevalling aanwezig. Zij heeft vervolgens ook de aangifte van de geboorte van [minderjarige] gedaan. Beide moeders hebben tot meer dan een jaar na de geboorte van [minderjarige] met elkaar, en met de dochter van de duomoeder, in gezinsverband samengewoond in een gezamenlijke eigen woning. De duomoeder heeft gedurende het eerste jaar mede voor [minderjarige] gezorgd. Ondanks het feit dat de relatie tussen de moeders mogelijk niet altijd stabiel was en niet vlekkeloos is verlopen, heeft de moeder, voor de geboorte van [minderjarige] , aan de duomoeder willens en wetens toestemming gegeven voor de erkenning van het ongeboren kindje. Het feit dat aan de moeder in de periode van 7 tot 17 september 2020 (voorafgaand aan de erkenning) slaapmedicatie is voorgeschreven, is onvoldoende om een (tijdelijke) geestelijke stoornis bij de moeder aan te nemen. Uit de stukken blijkt dat de afspraak voor de erkenning door de moeder bij de gemeente [gemeente] is gemaakt op 3 september 2020. Op dat moment was er nog geen sprake van het gebruik van het middel Temazepam door de moeder. Verder zijn er slechts 10 tabletten voorgeschreven en is niet bekend of deze ook daadwerkelijk zijn ingenomen. Ook ontbreekt een duidelijke medische verklaring waaruit zou kunnen worden afgeleid dat (het veelvuldig voorgeschreven middel) Temazepam tot een (tijdelijke) geestelijke stoornis zou hebben geleid bij de moeder. Een (tijdelijke) geestelijke stoornis van de moeder is niet, althans onvoldoende aangetoond .
De erkenning is ook niet tot stand gekomen onder invloed van bedrog door de duomoeder. Het feit dat de biologische moeder mogelijk teleurgesteld is in de duomoeder voor wat betreft haar rol en aandeel in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , maakt niet dat er sprake is geweest van bedrog in de zin van artikel 1:205a lid 1 aanhef en onder c BW.
De rechtbank heeft een juiste beslissing genomen. Er is geen reden om de zaak aan te houden. Het is in het belang van [minderjarige] dat de familierechtelijke verhouding met de duomoeder blijft bestaan en dat die relatie niet “in de lucht blijft hangen” of dat daarover nog langer onduidelijkheid blijft bestaan. Beide moeders zijn de juridische ouders van [minderjarige] en er is sprake geweest van family life.
Er wordt geen reden gezien namens [minderjarige] een verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen bij de rechtbank.
7.2.5.
Advies van de raad:
De raad is het eens met het advies van de bijzondere curator. De vorige bijzondere curator wees erop dat er geen sprake was van een wilsgebrek. Het is opvallend dat er in hoger beroep ineens hierop wordt ingestoken terwijl de grond in eerste aanleg nog beperkt was tot bedrog.
Het is niet aan de raad om een inschatting te maken of er sprake was van een wilsgebrek op basis van eventueel geslikte Temazepam in combinatie met de later vastgestelde aanpassingsstoornis. De raad denkt niet dat dat onder de noemer dwaling valt, maar het is aan het hof om daar een oordeel over te geven. Het lijkt erop dat partijen heel bewust samen bepaalde keuzes hebben gemaakt op verschillende momenten. Er zijn veel verwijten over en weer. Dat de relatie op enig moment weer werd hersteld, is ook een keuze van beide moeders geweest. Er is geen reden om de behandeling aan te houden. Het belang van [minderjarige] is daar niet mee gediend. Opvallend is dat in de rechtszaal niet wordt gesproken over [minderjarige] en of in hoeverre zij hieronder lijdt. Dit is, anders dan zou moeten, vooral een zaak die feitelijk gaat over de moeders.
Het hof overweegt als volgt.
7.3.1.
Op grond van artikel 1:205a, lid 1c en lid 3 BW kan een verzoek tot vernietiging van de door de (duo-)moeder gedane erkenning op grond van het feit dat de (duo)moeder niet de biologische moeder van het kind is, gedaan worden door de moeder indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
7.3.2.
In hoger beroep heeft de moeder haar standpunt aangevuld met de stelling dat het door haar gestelde wilsgebrek het gevolg is geweest van een tijdelijke geestesstoornis. Bij deze grief geldt het toetsingskader van artikel 3:34 BW. Dit artikel bepaalt aldus:
“Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien.”
Allereerst is dan ook de vraag of de moeder het bestaan van een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 lid 1 BW bij het aangaan van de erkenning voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daar is zij niet in geslaagd, gelet op het volgende.
7.3.3.
Uit de (niet gedateerde) brief van de psycholoog van de moeder ( [psycholoog] ) blijkt dat haar coachingstraject op 29 juli 2022 is afgesloten en dat er 8 afspraken zijn geweest. Uit deze brief blijkt wat de doelen waren van de moeder (het verwerken van de pijn en het gevoel van minderwaardigheid dat is ontstaan door de intieme relatie met de duomoeder en het krijgen van inzicht waarom de moeder bepaalde gebeurtenissen heeft laten gebeuren en waarom zij zichzelf heeft weggecijferd), maar een diagnose wordt hierin niet gesteld. De aanpassingsstoornis is kennelijk voor het eerst vastgesteld door de psychologen van de HSK-groep blijkens de brief van 1 april 2022. Uit deze brief blijkt dat de moeder is gediagnosticeerd met de DSM-5 kwalificatie “Aanpassingsstoornis - met gemengd angstige en sombere stemming” waarbij zij emotionele symptomen heeft als reactie op een aanwijsbare stressor (relatiebreuk) en er sprake is van een duidelijke lijdensdruk. De moeder heeft hiermee weliswaar aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment kampt met een aanpassingsstoornis, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat hiervan ook al sprake was ten tijde van de erkenning, nog daargelaten de vraag in hoeverre deze aldus van invloed is geweest op haar geestvermogen ten tijde van het geven van toestemming tot erkenning. Evenmin is aannemelijk geworden dat de moeder als gevolg van het gebruik van Temazepam daartoe niet in staat was. De enkele omstandigheid dat zij omstreeks de periode van erkenning enkele tabletten Temazepam voorgeschreven heeft gekregen, is daartoe onvoldoende, ook gelet op het feit dat de duomoeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de erkenning niet in een opwelling is gedaan.
Ook overigens kan op grond van de door de moeder overgelegde medische stukken niet worden aangenomen dat zij op 10 september 2020 dusdanige psychische klachten had dat zij als gevolg daarvan niet in staat was haar wil te bepalen op het moment van het verlenen van de toestemming tot erkenning door de duomoeder. Derhalve faalt de grief in zoverre.
7.3.4.
Het hof is verder, met de rechtbank, van oordeel dat niet gebleken is van feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat sprake is geweest van bedrog van de duomoeder op grond waarvan de moeder is bewogen aan de duomoeder toestemming tot de erkenning te geven. De omstandigheid dat de moeder mogelijk een andere voorstelling van zaken had althans een andere verwachting had van de wijze waarop de duomoeder de ouderrol zou invullen, al dan niet gebaseerd op uitlatingen van de duomoeder, levert geen wilsgebrek op. Derhalve faalt ook deze grief.
7.3.5.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor een belangenafweging, omdat [minderjarige] last heeft van de spanningen van haar moeder. Aan een belangenafweging komt het hof echter, gelet op het bepaalde in artikel 1:205a BW in verbinding met artikel 3:34 BW, niet toe.
Gelet op de inhoud van het algehele procesdossier en de verklaringen op zitting, ziet het hof dan ook evenmin aanleiding de beslissing aan te houden, zoals de moeder subsidiair heeft verzocht. De procedure die de duomoeder bij de rechtbank is gestart tot vaststelling van een zorgregeling met [minderjarige] , maakt dit gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet anders.
7.3.6.
Beslist wordt als volgt.

8.De beslissing

bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en H.M.A.W. Erven en is op 16 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.