ECLI:NL:GHSHE:2023:3787

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.332.278_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een eerdere veroordeling. De zaak betreft een hoger beroep van [persoon A], die als curator van [persoon C] werd aangesproken op haar handelen. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat [persoon A] onrechtmatig had gehandeld en haar aansprakelijk gesteld voor de schade van [persoon C]. [persoon A] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de schadevergoeding, die nog nader moest worden vastgesteld.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van beide partijen. Het uitgangspunt is dat een veroordeling uitvoerbaar dient te zijn, ook tijdens een hoger beroep, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de uitvoerbaarheid wordt geschorst. Het hof heeft vastgesteld dat [persoon A] niet heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijke misslag in de eerdere uitspraak, en dat haar belangen niet zwaarder wegen dan die van [persoon B], die de veroordeling heeft verkregen.

Uiteindelijk heeft het hof de incidentele vordering van [persoon A] afgewezen, met de beslissing dat de proceskosten in het incident worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [persoon A].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.332.278/01
arrest van 14 november 2023
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. C.J.M. Dreessen te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen
[persoon B] , h.o.d.n. Samen1, in haar hoedanigheid van bewindvoerster en mentor van [persoon C] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. R.R.F.J. Palmen te Brunssum,
op het bij exploot van dagvaarding van 7 september 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 juli 2023, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellante – [persoon A] – als gedaagde en geïntimeerde – [persoon B] – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/300032 / HA ZA 21-635)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven tevens houdende incident ex artikel 351 Rv en producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van [persoon B] .;
  • de memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel hoger beroep van [persoon B] ..
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het incident wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. [persoon C] (hierna: [persoon C] ) is bij beschikking van 28 mei 2015 onder curatele gesteld met benoeming van haar moeder, [persoon A] , tot curator.
b. De curatele van [persoon C] is bij beschikking van 29 maart 2021 met ingang van 1 april 2021 opgeheven en omgezet in beschermingsbewind en mentorschap. [persoon B] is toen benoemd als bewindvoerder en mentor.
c. [persoon B] . heeft de rechtbank bij brief van 21 mei 2021 bericht dat zij na bestudering van de door [persoon A] afgelegde rekening en verantwoording heeft geconstateerd dat [persoon A] een volkomen onjuiste weergave van de feiten aan de rechtbank heeft gepresenteerd en heeft de rechtbank verzocht om toestemming om een procedure tegen [persoon A] te beginnen om de verduisterde gelden terug te vorderen.
d. [persoon A] heeft betwist dat zij zonder recht of titel gelden onder zich heeft genomen.
3.2.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis – kort samengevat – in conventie voor recht verklaard dat [persoon A] in strijd met haar wettelijk plicht niet heeft gehandeld zoals een goed curator betaamt en daardoor jegens [persoon C] onrechtmatig heeft gehandeld en uit hoofde van een onrechtmatige daad aansprakelijk is tot vergoeding van de door [persoon C] geleden en nog te lijden schade. Vervolgens is [persoon A] veroordeeld tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en veroordeeld in de proceskosten in conventie. Het vonnis is ten aanzien van de veroordelingen in conventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De rechtbank heeft de vordering in reconventie afgewezen en [persoon A] veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Deze veroordeling is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
[persoon A] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan en heeft in de dagvaarding in hoger beroep een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring opgeworpen van de veroordeling tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
[persoon B] . heeft verweer gevoerd tegen de vordering in het incident.
Op de standpunten van partijen zal het hof in het hiernavolgende ingaan.
3.4.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.
[persoon A] kan in haar vordering worden ontvangen omdat duidelijk is dat zij een vordering ex artikel 351 Rv heeft ingesteld. De rechtbank heeft – anders dan [persoon B] . stelt – de beslissingen om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet gemotiveerd. De stelling van [persoon B] . dat de motivering van het vonnis in zijn geheel, mede gelet op de feitelijke omstandigheden van deze zaak en de aard van de procedure, meebrengt dat desondanks de hiervoor genoemde c maatstaf geldt, acht het hof onvoldoende. Immers, de beslissing over de uitvoerbaar bij voorraad zelf moet zijn gemotiveerd.
Het komt dus aan op een afweging van de belangen van partijen (zie de hiervoor onder 3.4. sub a en b genoemde maatstaven). Daarbij dient uit te worden gegaan van de in het bestreden vonnis gegeven beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen.
3.6.
Het hof overweegt dat [persoon A] niet heeft gesteld dat sprake is van een kennelijke misslag op grond waarvan de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst moet worden.
Het hof zal dan ook de belangen van partijen tegen elkaar afwegen.
Belangenafweging
3.7.
Bij de belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de rechtbank de vordering in conventie grotendeels heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. Het uitgangspunt is dus dat een veroordeling hangende hoger beroep uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan de belangen van degene die de veroordeling heeft verkregen
3.8.
[persoon A] acht het in dit kader onwenselijk dat in het bestreden vonnis de verwijzing naar de schadestaatprocedure uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, nu de wettelijke grondslag voor de vermeende schade nog niet is komen vast te staan omdat zij hoger beroep heeft ingesteld. [persoon A] stelt dat schorsing gerechtvaardigd is nu de omstandigheden meebrengen dat haar belang bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door haar ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [persoon B] . bij de uitvoering daarvan. [persoon A] heeft een zeer karige AOW-uitkering en een eventuele veroordeling in de schadestaatprocedure zou te ver strekkende gevolgen voor haar hebben.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
De uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een vonnis in het hoofdgeding tot verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft enkel ten doel te bewerkstelligen dat de eiser de schadestaatprocedure kan beginnen en voortzetten, ondanks de omstandigheid dat tegen dit vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld. Ook al strekt de in het hoofdgeding ingestelde vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad zich tevens uit tot zodanige vordering in de schadestaatprocedure, het is aan de rechter in de schadestaatprocedure om dan, gelet op artikel 233 Rv, aan de hand van de vaststelling van de voor schadevergoeding vatbare posten bij zijn veroordeling tot voldoening van de vastgestelde schade te beoordelen of en in hoeverre hij deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaart. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verwijzing naar de schadestaatprocedure betekent dus niet automatisch dat een veroordeling in de schadestaatprocedure tot voldoening van schadeposten zonder meer uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
Om deze reden heeft [persoon A] thans geen voldoende belang bij haar incidentele vordering. Dat is pas aan de orde na een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling in de schadestaatprocedure.
Slotsom
3.10.
Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat geen gronden aanwezig zijn om de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis ex artikel 351 Rv te schorsen. Deze incidentele vordering van [persoon A] dient dan ook te worden afgewezen.
3.11.
De beslissing over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.12.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [persoon A] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst af de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 5 december 2023 voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [persoon A] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 november 2023.
griffier rolraadsheer