ECLI:NL:GHSHE:2023:3748

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
20-000884-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verkeersovertredingen en weigering bloedonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedag] 1996, werd beschuldigd van meerdere verkeersovertredingen, waaronder het verlaten van de plaats van een verkeersongeval, het negeren van een bevel tot bloedonderzoek en het rijden onder invloed van verdovende middelen. De politierechter had de verdachte schuldig bevonden en een straf opgelegd, waartegen de verdachte in hoger beroep ging. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal in overweging nam. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor achttien maanden voor de eerste twee feiten, en tot een maand hechtenis en een ontzegging van twaalf maanden voor het derde feit. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, die eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek, wat zijn strafbaarheid heeft vergroot.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000884-23
Uitspraak : 8 november 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-225580-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1);
  • ‘overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 2);
  • ‘overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 3),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard, hem ten aanzien van feit 1 en feit 2 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien maanden opgelegd. Ten aanzien van feit 3 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis en is hem een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee maanden opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien voor feiten 1 en 2 zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Ten aanzien van feit 3 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen zal opleggen voor de duur van tien maanden ten aanzien van feit 1 en feit 2, en voor de duur van twee maanden ten aanzien van feit 3.
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
1.
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Roosendaal op/aan de Valeriuslaan, op of omstreeks 6 januari 2022 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, (te weten [slachtoffer] ), letsel en/of schade was toegebracht;
2.op of omstreeks 6 januari 2022 te Bergen op Zoom, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie de verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.op of omstreeks 6 januari 2022 te Roosendaal als bestuurder van een voertuig (personenauto, Mercedes), daarmee rijdende op de weg,
- op de President-Kennedylaan een (zogenaamde) middengeleider links in plaats van rechts is voorbij gereden/gepasseerd en/of
- op de Gezellelaan, bij de kruising en/of splitsing van die weg met de Churchillpoort, geen voorrang heeft verleend en/of
- op de Gezellelaan met hoge, althans aanzienlijke snelheid over een verkeersdrempel is gereden waarbij vonken van de onderkant van de personenauto af kwamen en/of
- bij het Landjuweel op een fietspad heeft gereden en/of
- op de Churchillpoort van rechts naar links is gegleden/gereden, althans het door hem verdachte, bestuurde voertuig onvoldoende onder controle heeft gehad en/of tegen een hekwerk en/of schuur van een perceel gelegen aan [adres 2] ( [adres 2] ) is (aan-)gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Roosendaal aan de Valeriuslaan, op 6 januari 2022 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) schade was toegebracht;
2.op 6 januari 2022 te Bergen op Zoom, als degene tegen wie de verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (personenauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
3.op 6 januari 2022 te Roosendaal als bestuurder van een voertuig (personenauto, Mercedes), daarmee rijdende op de weg,
- op de President-Kennedylaan een (zogenaamde) middengeleider links in plaats van rechts is gepasseerd en
- op de Gezellelaan, bij de kruising van die weg met de Churchillpoort, geen voorrang heeft verleend en
- op de Gezellelaan met hoge snelheid over een verkeersdrempel is gereden waarbij vonken van de onderkant van de personenauto af kwamen en
- bij het Landjuweel op een fietspad heeft gereden en
- op de Churchillpoort het door hem, verdachte, bestuurde voertuig onvoldoende onder controle heeft gehad en tegen een hekwerk en schuur van een perceel gelegen aan [adres 2] ( [adres 2] ) is aangereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier bij de politie, registratienummer PL2000-2022006062, gesloten d.d. 3 april 2022, bevattende op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-65.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Proces-verbaal van aangifte (met fotobijlagen) d.d. 7 januari 2022, dossierpagina’s 8-9, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Ik ben eigenaar van de koopwoning aan [adres 2] . Gisteren, op 6 januari 2022, voor 19:30 uur waren mijn tuin, schuur en hek nog helemaal in orde. Toen kwam er kort na 19:30 uur een politieagent aan de deur die mij vertelde dat er een auto tegen mijn hek was gereden voorzien van het kenteken [kenteken] . Er is nu veel schade aan het hek van mijn tuin. Het voertuig heeft ook de muur van mijn schuur geraakt daar is ook schade ontstaan.
2.
Proces-verbaal van verhoor d.d. 22 maart 2022, dossierpagina’s 6-7, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord getuige
V: Kun je in eigen woorden verklaren wat er op 6 januari 2022 gebeurd is in Roosendaal?
A: Ik zat alleen in de auto met [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: de verdachte). [verdachte] was steeds naar achter aan het kijken en zag toen op een gegeven moment politie rijden. Ik zag dat de politie zijn blauwe lampen aan had. [verdachte] ging toen wegrijden. [verdachte] reed van links naar rechts. Hij wilde dat de politie hem niet zou pakken. Op een gegeven moment raakte hij met de banden aan de linkerzijde van de auto de stoep. Op een gegeven moment wilde [verdachte] afremmen maar hij kon niet meer stoppen omdat de banden lek waren. Hierdoor botste hij tegen een schuur. Voordat we botsten heb ik mijn gordel losgemaakt. Door de botsing ben ik met mijn hoofd tegen de voorruit aangekomen. Ik heb ook mijn enkelband van mijn linkerbeen gescheurd.
(…)
Ik ben nog steeds bang als ik in de auto zit. Ik heb niet alleen lichamelijk letsel maar ook nog heel veel schrik. Ik denk nog wel veel aan het ongeval.
3.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2022, dossierpagina’s 21-22, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 6 januari 2022 omstreeks 19.28 uur reed ik, verbalisant, surveillance in
Roosendaal. Via de mobilofoon hoorde ik dat er een eenheid meldde dat ze een achtervolging reden op een zwarte Mercedes op naam van [verdachte] . Ik hoorde dat de achtervolging zich afspeelde in de wijk de Kroeven te Roosendaal. Hierop ben ik in de richting van deze wijk gereden. (…)
Ik, verbalisant, reed op de Churchillpoort in de rijrichting van de Burgemeester Schneiderlaan te Roosendaal. Gekomen op de kruising met de Gezellelaan zag ik
dat er een zwarte Mercedes vanuit de Gezellelaan, zonder voorrang te verlenen, de Churchillpoort overstak en zonder snelheid terug te nemen de Gezellelaan verder doorreed.
Hierop ben ik achter de Mercedes aangereden. Ik zag dat de bestuurder van de Mercedes met hoge snelheid het Landjuweel opreed. Het is mij verbalisant ambtshalve bekend dat het Landjuweel te Roosendaal voor personenauto's een doodlopende straat is. Gekomen aan het einde van het Landjuweel zag ik dat de bestuurder van de Mercedes linksaf het fietspad opreed. (…)
Vervolgens reed de bestuurder van de Mercedes rechtsaf de Roemer Visscherlaan in en sloeg na 30 meter direct linksaf. Ik zag dat de bestuurder op het moment dat hij linksaf sloeg zijn voertuig niet onder controle had. Ik zag dat de bestuurder van de Mercedes met zijn voertuig een aldaar geplaatst hekwerk raak reed. Ik zag dat de bestuurder van de Mercedes dit hekwerk over een lengte van ongeveer 10 meter uit de grond reed. Ik zag dat de bestuurder van de Mercedes vervolgens tot stilstand kwam tegen een aldaar staande gemetselde schuur. Deze schuur staat op het perceel van het pand [adres 2] .
Ik, verbalisant, ben, nadat het voertuig tegen de muur was gereden, met mijn dienstmotorfiets rechts naast de Mercedes gestopt. Op het moment dat ik stilstond zag ik dat de bestuurder, links, uit zijn voertuig stapte. Ik zag dat de bestuurder rechts langs mij liep en in de richting van de aldaar aanwezige garageboxen liep. Ik heb vervolgens gas gegeven en ben naast de weglopende bestuurder gaan rijden. Ik heb de weglopende bestuurder beetgepakt met mijn rechterhand. Op dat moment kwamen zowel ik met mijn dienstmotorfiets als de verdachte ten val. Ik zag dat de verdachte rechts van mij, half onder mijn gevallen dienstmotorfiets lag. Ik zag vervolgens dat er twee ander verbalisanten aankwamen die de verdachte verplaatsten en overgingen tot het onder controle brengen van de aangehouden verdachte.
4.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2022, dossierpagina’s 23-25, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 6 januari 2022, omstreeks 19.26 uur, was ik, verbalisant [verbalisant 3] , samen met hoofdagent [verbalisant 2] , belast met een dienst incidentenafhandeling in het district De Markiezaten, Team Roosendaal. (…)
Op bovengenoemde datum en tijd reden wij op de Streuvelslaan in Roosendaal. Aldaar zag ik dat er een zwarte Mercedes-Benz, vooruit stond ingeparkeerd in een parkeervak. Ik zag dat het kenteken van de Mercedes, [kenteken] betrof. (…)
Wij zagen dat de witte lampen van de achterzijde van de Mercedes direct gingen branden toen wij voorbij reden. Wij keerden ons dienstvoertuig om te kijken wie de inzittenden van de Mercedes waren. Ik zag dat de Mercedes vervolgens naar achteren reed. Ik zag dat de Mercedes met hoge snelheid in de richting van de Gezellelaan reed. Ik gaf de bestuurder van de zwarte Mercedes-Benz een stopteken. Ik zag dat de Mercedes niet stopte. Om de aandacht van de bestuurder te krijgen en voor de veiligheid van het overige wegverkeer, voerden wij de optische en geluidssignalen.
Ik zag dat de Mercedes niet stopte. Op de President Kennedylaan, ter hoogte van de kruising met de Beetslaan, bevindt zich een middengeleider. Ter hoogte van deze middengeleider bevindt zich een bushalte. Ik zag dat de Mercedes met hoge snelheid, in tegengestelde richting, links langs deze middengeleider reed. Ik zag dat er een stadsbus stilstond bij deze bushalte.
Ik zag dat de Mercedes er alles aan deed om van ons te ontkomen. Wij reden met hoge snelheid, ik weet niet exact hoe hard, maar harder dan de toegestane maximum snelheid, over de Gezellelaan, in de richting van de Churchillpoort. Ik zag dat de Mercedes over de Gezellelaan, via de Churchillpoort, rechtdoor de Gezellelaan op reed. Ik zag dat de motorrijder, brigadier [verbalisant 2] , met optische- en geluidssignalen linksaf vanaf de Churchillpoort, aansloot bij de achtervolging op de zwarte Mercedes. Ik zag dat de Mercedes met hoge snelheid over een verkeersdrempel, ter hoogte van de Gezellelaan, reed. Ik zag dat er hierbij vonken van de onderkant van de Mercedes afkwamen.
Ik zag dat de Mercedes via de Gezellelaan, het Landjuweel op reed. Ik wist dat dit
een doodlopende weg betrof voor een personenauto, omdat deze weg overloopt in een fietspad. Ik zag dat de Mercedes niet stopte en rechtdoor het smalle fietspad op reed. Ik zag dat Mercedes over het fietspad reed in de richting van de Antwerpseweg. Ik zag dat de Mercedes vervolgens bij de verkeerslichten, bestemd voor (brom/snor)fietsers en voetgangers, rechtsaf de Antwerpseweg op reed. Ik zag dat brigadier [verbalisant 2] met zijn dienstmotor, links naast de Mercedes reed, zodat de Mercedes gedwongen werd om de afslag richting Churchillpoort te nemen. Vervolgens zag ik dat de Mercedes ter hoogte van [adres 3] , een doodlopende steeg in reed. Ter hoogte van deze steeg bevindt zich aan de linkerzijde een hekwerk van ongeveer tien meter lang. Aangrenzend van dit hekwerk bevindt zich een garage met een stenen muur. Dit hekwerk en de garage behoren bij de woning, [adres 2] . Ik zag dat de Mercedes dit hekwerk schampte en vervolgens hard tegen de stenen muur aan reed.
Ik zag dat de Mercedes hierdoor tot stilstand kwam. Ik stapte vervolgens uit ons dienstvoertuig en zag dat de bestuurder van de Mercedes ook was uitgestapt en de steeg in rende. Ik zag dat brigadier [verbalisant 2] met zijn dienstmotor achter de man aan reed. Ik rende samen met hoofdagent [verbalisant 2] achter de man aan. Ik zag dat de man en brigadier [verbalisant 2] met zijn dienstmotor ten val kwamen. Ik zag dat de man tegen een muur, op zijn rug en met zijn hoofd in de richting van de brandgang en zijn benen in de richting van de Roemer Visscherlaan lag. Ik trok de man aan zijn arm en trui tussen de dienstmotor en de muur vandaan.
Toen ik de man in zijn gezicht keek, zag ik dat het de voor mij ambtshalve bekende [verdachte] betrof. Het was mij ambtshalve bekend dat [verdachte] een vrijheidsstraf open had staan van 85 dagen.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] .
5.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2022, dossierpagina’s 26-27, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 6 januari 2022, omstreeks 19.15 uur, was ik, verbalisant [verbalisant 4] , samen met verbalisant [verbalisant 3] , beiden hoofdagent bij de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant.
Op 6 januari 2022, omstreeks 19.30 uur, reed ik vanaf de Gezellelaan de Streuvelslaan in. Ik reed voorbij de Jumbo links de hoek om. Ik zag dat aan de linkerkant een zwarte Mercedes staan. Ik reed achter de Mercedes langs. Ik zag dat de Mercedes was voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] . Ik zag dat op het moment dat wij er achterlangs reden dat de achteruitrijverlichting aan ging. Ik zag dat de Mercedes achteruit uit het parkeervak reed. Ik zag en hoorde dat de Mercedes snel wegreed. Ik zette hierop de achtervolging in. Collega [verbalisant 3] heeft het stopbord aan de voorzijde van ons voertuig aangezet. Ik zag dat de Mercedes hier niet aan voldeed.
Ik zag dat de Mercedes de tweede afslag op de rotonde nam, de President Kennedylaan in. Ik zag dat de Mercedes van ons weg reed. Ik zag dat ter hoogte van de bushalte op de President Kennedylaan een bus stilstond met hierachter een voertuig. Ik zag dat de Mercedes links langs de midden geleider reed.
Ik zag dat de Mercedes linksaf de Gazellelaan in reed. Ik zag dat de Mercedes rechtdoor in de richting van de Churchillpoort reed. Ik zag dat toen de Mercedes over de verkeersdrempels heen reed, er vonken van de linker achterband vandaan kwamen. Ik zag dat de Mercedes het Landjuweel in reed. Ik weet dat deze straat doodlopend is voor auto's. Ik zag dat de Mercedes aan het einde van het Landjuweel links af het fietspad op reed in de richting van de Antwerpseweg. Ik zag dat op het fietspad ter hoogte van het verkeerslicht een bromfietser stond. Ik zag dat de bestuurder en zijn bromfiets links de berm in liepen om de Mercedes te ontwijken.
Ik zag dat de Mercedes linksaf een plein opreed richting garageboxen. Ik zag en hoorde dat de Mercedes begon te glijden. Ik zag dat de Mercedes links het hek raakte. Ik zag dat de Mercedes links tegen de zijkant van de garage van [adres 2] aan reed. Ik zag dat de Mercedes met de linker voorkant tegen de rechterachterkant van de garage aan reed. Ik zag dat de linker voordeur van de Mercedes openging. Ik zag dat hieruit een man kwam. Ik zag dat de man naar de achterkant van de Mercedes liep. Ik stapte uit mijn voertuig en keek de verdachte recht aan in zijn gezicht. Ik zag dat de verdachte om de achterkant van de Mercedes heen liep. Ik zag dat de 2221 (
het hof begrijpt telkens: verbalisant [verbalisant 2]) rechts naast de Mercedes stond. Ik zag dat de verdachte rechts om de motor van de 2221 rende.
Ik zag dat de 2221 naast de verdachte reed. Ik zag dat de verdachte rechts van de 2221 viel. Ik zag dat de verdachte op zijn rug op de grond lag tussen de motor en de muur. Ik trok aan de verdachte zijn been om hem tussen de motor en de muur uit te halen. Ik zag dat collega [verbalisant 3] dit ook deed maar dan de andere kant op. Ik heb hierop de verdachte aan zijn benen gepakt en in de richting van collega [verbalisant 3] getrokken. Hierop heb ik de verdachte op zijn buik gelegd en ben op met mijn knie op de onderrug van de verdachte gaan zitten om hem onder controle te houden. Hierop heb ik mijn transportboeien aangebracht bij de verdachte.
Op 6 januari 2022, omstreeks 20.55 uur, keek ik in de Mercedes en zag ik dat er in het middenconsole van de auto een half opgerookte joint lag. Hierop had ik het vermoeden dat de verdachte reed onder invloed van verdovende middelen. Op 6 januari 2022, omstreeks 20.50 uur, hoorde ik dat Hulpofficier van Justitie [verbalisant 7] de verdachte had bevolen om mee te werken aan een bloedonderzoek. Ik hoorde [verbalisant 7] dat de verdachte dit weigerde.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] .
6.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2022, dossierpagina’s 33-34, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Op 6 januari 2022, omstreeks 19:28 uur, hoorden wij, verbalisanten, dat collega's van de 22.02 achter een Mercedes-Benz aanreden, welke een stopteken negeerde. Wij hoorden dat de Mercedes-Benz op naam stond van [verdachte] .
7.
Proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 3 april 2022, dossierpagina’s 49-51, op ambtseed opgemaakt door brigadier [verbalisant 1] .
Op 6 januari 2022 om 19:28 uur kregen politieambtenaren kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Roemer Vischerlaan te Bergen op Zoom. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften werd er een onderzoek ingesteld. Daaruit bleek dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig personenauto, Mercedes-Benz Amg A 35, Nederland, kenteken [kenteken] , bij dat verkeersongeval betrokken was.
De verdachte gaf op te zijn genaamd:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1996
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
De verdachte kon zich niet met een geldig identiteitsbewijs identificeren. De opgegeven personalia werden geverifieerd aan de hand van herkenning.
Er werd vermoed dat de verdachte uitsluitend onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 1 of 5 Wegenverkeerswet 1994 verkeerde. Dit bleek uit het vinden van een half opgerookte joint in de middenconsole van de personenauto waarin verdachte bestuurder was.
Hulpofficier [verbalisant 7] heeft de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daartoe geen toestemming.
Op donderdag 6 januari 2022 om 20:50 uur, [adres 4] , heeft hulpofficier van Justitie [verbalisant 7], daartoe bij de regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen ambtenaar, de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte werd meegedeeld dat een weigering een misdrijf opleverde. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Dit bleek uit: verdachte zei dat hij weigerde.
Bewijsoverwegingen
Hoewel de raadsman de hierna te vermelden verweren in het kader van de straftoemeting heeft gevoerd, zal het hof deze verweren behandelen in het kader van de bewijsoverwegingen, nu zij hoofdzakelijk betrekking hebben op het bewijs en de feitelijke gebeurtenissen rondom de aanhouding.
De raadsman van de verdachte heeft in de eerste plaats betoogd dat sprake is van een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daartoe is aangevoerd dat bij de aanhouding van de verdachte sprake is geweest van disproportioneel politiegeweld. In een poging van verbalisant [verbalisant 2] om de verdachte aan te houden is de politiemotor van die [verbalisant 2] immers op de verdachte gevallen, waarna verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , beiden in tegengestelde richting, aan de benen van de verdachte hebben getrokken. Voorts zouden voornoemde verbalisanten de verdachte hebben geschopt en geslagen, hetgeen geresulteerd zou hebben in letsel aan het gezicht van de verdachte. Het vorenstaande leidt in de visie van de verdediging tot de conclusie dat de politie disproportioneel geweld jegens de verdachte heeft gebruikt, niet in de laatste plaats nu de verdachte een doodlopende steeg in zou zijn gelopen en er andere manieren denkbaar waren om de verdachte tot stilstand te brengen dan hem aan te rijden. Het vorenstaande zou blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad moeten leiden tot strafvermindering, aldus de raadsman. [1] In de tweede plaats heeft de raadsman aangevoerd dat het recht van de verdachte op bijstand van een advocaat is geschonden, gezien de verdachte in het ziekenhuis is gehoord zonder bijstand van een advocaat terwijl hij dit weldegelijk wenste.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte, in het kader van een achtervolging door de politie, meerdere verkeersovertredingen heeft gepleegd. Zo passeerde hij een middengeleider aan de rechterkant, reed hij tegen het verkeer in aan de linkerkant, heeft hij geen voorrang verleend waar dat wel vereist was en negeerde hij het stopteken van de politie. Nadat de verdachte zijn voertuig uiteindelijk tegen de zijkant van een garage tot stilstand bracht, probeerde hij te vluchten van de politie. Hierop heeft verbalisant [verbalisant 2] de verdachte vastgepakt, terwijl hij op zijn dienstmotor zat. Daardoor kwamen zowel [verbalisant 2] als de verdachte ten val. De dienstmotor is daarbij op het been van de verdachte terechtgekomen. Verbalisant [verbalisant 3] poogde vervolgens de verdachte onder de dienstmotor vandaan te halen door aan zijn arm en trui te trekken. Terwijl [verbalisant 3] aan één been van de verdachte trok, probeerde [verbalisant 2] aan het andere been te trekken. Op het moment dat [verbalisant 2] echter zag dat [verbalisant 3] aan het andere been van de verdachte aan het trekken was, trok [verbalisant 2] het been van de verdachte in diezelfde richting.
Hoewel de verdachte als gevolg van de val van de motor een breuk aan zijn rechter bovenbeen heeft opgelopen, kunnen voornoemde feiten en omstandigheden naar het oordeel van het hof niet leiden tot de conclusie dat sprake is van disproportioneel politiegeweld, niet in de laatste plaats omdat uit het dossier niet volgt dat de hiervoor bedoelde verbalisanten opzettelijk letsel aan het been van de verdachte hebben toegebracht. De verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende dat voornoemd letsel is veroorzaakt door het schoppen en slaan van de dienstdoende verbalisanten, vindt naar het oordeel van het hof voorts onvoldoende steun in het procesdossier. Verdachte heeft er tijdens het verhoor kort over verklaard en verder heeft alleen de minderjarige bijrijder, [getuige] , hierover verklaard. Bij die verklaring valt op dat zij verklaart dat de verdachte zou zijn aangereden door een politiemotor, welke verklaring, behalve in de verklaring van de verdachte, geen steun vindt in het procesdossier. Integendeel, deze verklaring staat haaks op de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] , zoals opgenomen in de bewijsmiddelen onder 2. Verder verklaart zij dat de politie [verdachte] geslagen heeft en meteen aansluitend dat ze zag dat de linker wenkbrauw van [verdachte] kapot was. Zij heeft niet verklaard dat zij gezien heeft dat [verdachte] in zijn gezicht geslagen zou zijn en onduidelijk blijft of haar verklaring dat [verdachte] door de politie geslagen is, is gebaseerd op eigen waarneming of dat zij uit het feit dat de linker wenkbrauw van [verdachte] kapot was heeft afgeleid dat de politie [verdachte] geslagen heeft.
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot de schending op het recht van consultatie- en verhoorbijstand van de verdachte overweegt het hof het volgende. Nu het hof de verklaring die de verdachte ten overstaan van de verbalisanten in het ziekenhuis heeft afgelegd niet tot bewijs heeft gebezigd, behoeft het op grond van de Salduz-jurisprudentie gevoerde verweer van de raadsman geen nadere bespreking.
Resumerend is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM en voor zover er al sprake is geweest van een schending van het recht op consultatie- en verhoorbijstand, is dit niet van belang voor de bewezenverklaring, zodat het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen wordt verworpen. Het hof acht, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de door de advocaat-generaal geëiste straf (deels) in voorwaardelijke vorm op te leggen, daar er sprake zou zijn disproportioneel politiegeweld en een schending van het recht van de verdachte op consultatie- en verhoorbijstand. Het hof ziet echter, op de gronden zoals hiervoor onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ uiteengezet, geen aanleiding om over te gaan tot strafvermindering.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij meerdere verkeersovertredingen heeft begaan en dientengevolge ernstig gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Vervolgens heeft de verdachte schade veroorzaakt door met zijn auto tegen het hekwerk en de muur van aangever [slachtoffer] aan te rijden en de plaats van dit ongeval te verlaten. Tot slot heeft de verdachte geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich in de eerste plaats onvoldoende rekenschap gegeven van de geldende gedragsnormen in het verkeer en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer. Hij heeft bijzonder gevaarzettend gehandeld tegenover de minderjarige bijrijder [getuige] en de dienstdoende verbalisanten. Verder is er door het handelen van de verdachte concreet gevaar te duchten geweest voor andere verkeersdeelnemers. Voorts heeft de verdachte zich na het ongeval niet bekommerd om de door hem toegebrachte schade aan de eigendommen van aangever, dan wel om de verwondingen die voornoemde [getuige] heeft opgelopen naar aanleiding van het ongeval. In plaats daarvan heeft de verdachte gepoogd om onder zijn verantwoordelijkheid uit te komen door uit het voertuig te stappen en weg te lopen. Ook op een later tijdstip heeft de verdachte er geen blijk van gegeven verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn handelen, daar hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet ter terechtzitting is verschenen, geen openheid van zaken heeft gegeven en alle schuld in de schoenen van de betreffende politieagenten poogt te schuiven. Tot slot heeft de verdachte geweigerd medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek en aldus verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of door de verdachte als bestuurder van een personenauto, en zo ja in welke mate, sprake was geweest van gebruik van een stof, die zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden. Ook dit getuigt van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef als verkeersdeelnemer. Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. Deze eerdere veroordeling heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten voor soortgelijke strafbare feiten een taakstraf opgelegd die door de verdachte reeds is uitgevoerd
,waardoor het bepaalde in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) toepassing vindt. Uit voornoemd uittreksel volgt tevens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Door de raadsman van de verdachte is in dit verband naar voren gebracht dat de verdachte nog steeds klachten ondervindt naar aanleiding van zijn beenbreuk en recentelijk eveneens zijn enkel heeft gebroken. Om die reden kan de verdachte niet werken en ontvangt hij een uitkering. Ook is door de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte schulden heeft van circa € 20.000,00.
Naar het oordeel van het hof kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, in combinatie met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden, passend en geboden. Ten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde acht het hof oplegging van hechtenis voor de duur van één maand, in combinatie met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden, passend en geboden. Het hof komt daarmee tot een andere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd, aangezien het hof, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, alsmede ter voorkoming van recidive, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van langere duur noodzakelijk acht.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 163, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maandenten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
veroordeelt de verdachte tot hechtenisvoor de duur van
1 (één) maandten aanzien van het onder feit 3 bewezenverklaarde;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.E.J. Satink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. A. Burgmeijer, griffier,
en op 8 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Satink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889.