In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van een beschikking tot onderbewindstelling van de rechthebbende, die verblijft in een forensisch psychiatrische kliniek. De rechtbank Oost-Brabant had op 17 november 2022 een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende, die in hoger beroep ging tegen deze beslissing. De rechthebbende betwistte dat hij niet in staat zou zijn om zijn financiële belangen te behartigen en voerde aan dat hij zijn schulden zelf kan aflossen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 september 2023 werd duidelijk dat de rechthebbende een bijstandsuitkering ontvangt en aanzienlijke schulden heeft, waaronder een schuld aan de gemeente en een zorgverzekeraar. De verweerder, Stichting [GGZ], en de bewindvoerder stelden dat de rechthebbende zijn financiële situatie niet goed kan overzien en dat begeleiding noodzakelijk is. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de rechthebbende tijdelijk of duurzaam niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.