ECLI:NL:GHSHE:2023:3728

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.322.428_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot onderbewindstelling van de rechthebbende

In deze zaak gaat het om de bekrachtiging van een beschikking tot onderbewindstelling van de rechthebbende, die verblijft in een forensisch psychiatrische kliniek. De rechtbank Oost-Brabant had op 17 november 2022 een bewind ingesteld over de goederen van de rechthebbende, die in hoger beroep ging tegen deze beslissing. De rechthebbende betwistte dat hij niet in staat zou zijn om zijn financiële belangen te behartigen en voerde aan dat hij zijn schulden zelf kan aflossen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 september 2023 werd duidelijk dat de rechthebbende een bijstandsuitkering ontvangt en aanzienlijke schulden heeft, waaronder een schuld aan de gemeente en een zorgverzekeraar. De verweerder, Stichting [GGZ], en de bewindvoerder stelden dat de rechthebbende zijn financiële situatie niet goed kan overzien en dat begeleiding noodzakelijk is. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de rechthebbende tijdelijk of duurzaam niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 november 2023
Zaaknummer: 200.322.428/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10008029 TD VERZ 22-1466
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
thans verblijvende in [forensisch psychiatrische kliniek] te [verblijfplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. G.J. Boven,
tegen
Stichting [GGZ],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de verweerder.
Als belanghebbende in deze zaak worden aangemerkt:
- De Stichting [de bewindvoerder], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de bewindvoerder);
- [de broer van de rechthebbende], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de broer van de rechthebbende).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 3 februari 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog af te wijzen.
2.2.
De verweerder en de bewindvoerder hebben tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de verweerder, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1 namens de verweerder] en [vertegenwoordiger 2 namens de verweerder];
  • de bewindvoerder, in de persoon van [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2].
2.3.1.
De broer van de rechthebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier van 19 februari 2023 van de zijde van de rechthebbende, met bijlagen, ingekomen op 21 februari 2023;
  • het V6-formulier van 7 maart 2023 van de zijde van de rechthebbende, met bijlage, ingekomen op 9 maart 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 17 november 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank
Oost-Brabant over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van Stichting [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechthebbende betwist dat hij als gevolg van een stoornis van de geestesvermogens beslissingen zou nemen die onder andere leiden tot maatschappelijke teloorgang op financieel gebied. Hij acht zichzelf prima in staat om zijn eigen financiële belangen te behartigen. Overleg met de verweerder heeft niet geleid tot het maken van afspraken, omdat de rechthebbende het bestaan van een aantal schulden betwist en deze tegen zijn wil worden betaald. Met de schuldeisers die hij erkent (waaronder de belastingdienst en het CJIB) heeft de rechthebbende zelf een betalingsregeling getroffen en deze komt hij ook keurig na. Hij wenst zelf de hoogte van zijn aflossingen te bepalen en hij is het er niet mee eens dat de aflossingen nu te hoog zouden zijn, gelet op de hoogte van zijn uitkering. De rechthebbende stelt dat hij al meer dan twintig jaar is opgenomen en dat hij al die tijd zijn eigen financiële zaken heeft geregeld. Bovendien zijn de schulden (voor zover deze bestaan) te overzien, zodat deze op korte termijn kunnen worden afgelost, zodat een bewindvoerder niet noodzakelijk is.
3.4.
De verweerder voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Omdat de rechthebbende zijn post weggooide en verscheurde, is een postbeperking ingesteld. Deze postbeperking biedt de begeleiding de mogelijkheid om mee te kijken of de rechthebbende zijn post opent en zijn rekeningen betaalt. De begeleiding heeft gezien dat de rechthebbende toen wel een paar rekeningen heeft betaald, maar op basis van willekeur. Omdat binnen de Forensisch Psychiatrische Kliniek de mogelijkheden beperkt zijn om andere middelen in te zetten om de rechthebbende te helpen bij zijn schulden en het niet mogelijk is om over zijn financiën te beschikken, is het bewind aangevraagd.
3.5.
De bewindvoerder voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechthebbende ontvangt een bijstandsuitkering (Participatiewet) van € 388,-- per maand en hij heeft in totaal voor ongeveer € 34.000,- aan schulden openstaan. Hij heeft
onder andere een schuld van € 15.000,-- aan de gemeente [gemeente] vanwege onterecht ontvangen toeslagen in de periode van 2007-2010. De bewindvoerder heeft de gemeente benaderd of deze schuld verjaard is, maar zij hebben gezegd dat zij regelmatig post hebben verstuurd aan de man.
Ook heeft de rechthebbende een schuld bij [zorgverzekeraar]-zorgverzekering van bijna € 10.000,-- en moet hij nog een schadevergoedingsmaatregel en openstaande boetes betalen aan het CJIB. De rechthebbende heeft zelf te hoge bedragen afgelost aan het CJIB die niet in verhouding staan tot zijn inkomen. Ook was het beter geweest om eerst andere schuldeisers te betalen.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. In aanvulling hierop overweegt het hof het navolgende.
3.6.3.
Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat de rechthebbende zijn financiële situatie onvoldoende kan overzien, waardoor hij niet in staat wordt geacht om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Weliswaar heeft de rechthebbende ter aflossing van zijn schulden zelf betalingsregelingen getroffen met schuldeisers, maar hij heeft hierbij niet de juiste keuzes gemaakt. De bedragen die hij heeft afgelost waren te hoog ten opzichte van zijn inkomen en ook had hij beter eerst andere schulden kunnen aflossen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat – ondanks de aflossingen die reeds zijn gedaan - nog immer sprake is van een forse schuldenlast. De hulp en begeleiding die aan de rechthebbende is geboden vanuit de kliniek waar hij verblijft ([GGZ]) in de vorm van postbeperking is ontoereikend gebleken. Voor de inzet van budgetbeheer is de medewerking van de rechthebbende vereist en aangezien hij alles zelf wil bepalen, is ook dit geen optie. De rechthebbende heeft zich tijdens de mondelinge behandeling bereid verklaard om in gesprek te gaan met de bewindvoerder Het hof gaat ervan uit dat de rechthebbende zich aan deze toezegging zal houden en zijn medewerking zal verlenen aan de uitvoering van het bewind. . De bewindvoerder kan dan bekijken of er bij sommige schulden sprake is van verjaring, of dat kwijtschelding mogelijk is dan wel of de rechthebbende in aanmerking komt voor wettelijke schuldsanering.
3.6.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 17 november 2022;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin, J.W.P.N. Hermans en is op 9 november 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.