ECLI:NL:GHSHE:2023:3727

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.323.249_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020. De moeder, verzoekster in principaal hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vader, die in incidenteel hoger beroep is gegaan, verzoekt om uitbreiding van de omgangsregeling. De rechtbank had bepaald dat de vader eenmaal per drie weken gedurende twee uur omgang heeft met [minderjarige] onder begeleiding van de grootouders. De moeder is van mening dat opvoedondersteuning noodzakelijk is voordat de omgangsregeling kan worden uitgebreid, terwijl de vader stelt dat de huidige regeling niet in strijd is met de belangen van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 september 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelt dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij contact heeft met beide ouders en dat de omgangsregeling kan worden uitgebreid. Het hof stelt vast dat de vader vanaf heden eenmaal per drie weken op zaterdag gedurende drie uur omgang heeft met [minderjarige], waarbij de grootouders aanwezig zijn. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen is, en de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 november 2023
Zaaknummer: 200.323.249/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/288137 / FA RK 21-421
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Ploemen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.E. van den Heuvel.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
- [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 februari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de omgangsregeling en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vader ter zake de omgang af te wijzen, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2023, heeft de vader verzocht om het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen, althans een zodanige beslissing te nemen al het hof in goede justitie juist acht.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de omgangsregeling en opnieuw rechtdoende:
I. primair:
te bepalen dat de vader eenmaal per veertien dagen op zaterdag drie uur aaneengesloten omgang zal hebben met [minderjarige] in het bijzijn van grootouders (vz), waarbij de invulling van de omgangsmomenten zal worden bepaald door de vader;
II. subsidiair:
te bepalen dat de vader eenmaal per drie weken op zaterdag drie uur aaneengesloten omgang zal hebben met [minderjarige] in het bijzijn van grootouders (vz), waarbij de invulling van de omgangsmomenten zal worden bepaald door de vader;
III. meer subsidiair:
te bepalen dat de vader een keer per drie weken op zaterdag gedurende twee uur aaneengesloten omgang zal hebben met [minderjarige] in bijzijn van grootouders (vz), waarbij de invulling van de omgangsmomenten zal worden bepaald door de vader.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties (inclusief een usb-stick waarvan op 30 juni 2023 een akte van depot is opgemaakt), ingekomen ter griffie op 29 juni 2023, heeft de moeder verzocht om de grieven van de vader in incidenteel appel te verwerpen als zijnde ongegrond en zijn verzoeken af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 september 2022;
  • de brief van de rechtbank Limburg d.d. 20 april 2023 met bijlagen (stukken uit het procesdossier in eerste aanleg), ingekomen op de griffie op 24 april 2023;
  • de usb-stick van de vader die op 8 september 2023 is gedeponeerd en waarvan een akte van depot is opgemaakt.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, een omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader, nadat en onder de voorwaarde dat uitvoering is gegeven aan de in de bestreden beschikking onder 2.15 genoemde contacten tussen de moeder en de grootouders, vanaf 11 februari 2023 een keer per drie weken op zaterdag gedurende twee uur omgang heeft met [minderjarige] bij en in aanwezigheid van de grootouders vaderszijde.
3.4.
Beide ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De moeder betwist dat zij heeft betoogd dat [minderjarige] het contact met de vader moet worden ontzegd. Zij gunt de vader een plek in het leven van [minderjarige], maar zij is van mening dat opvoedingsondersteuning moet worden ingezet, zodat de vader beter in staat zal zijn om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige]. In dit kader voert zij aan dat uit het BOR-2 traject duidelijk naar voren is gekomen dat de vader feitelijk niet aansluit bij de sociaal emotionele behoefte van [minderjarige] en veel sturing nodig heeft van de BOR-medewerker. Om die reden is
geadviseerd het BOR-traject te verlengen en opvoedondersteuning in te zetten bij vader. De vader stond hier echter niet voor open. Dat de vader een beperkte omgangsregeling verzoekt waarbij hij onder begeleiding van zijn ouders omgang heeft met [minderjarige] doet niets af aan dit advies en de noodzaak voor het inzetten van opvoedingsondersteuning.
Doordat de vader tijdens het BOR-2 traject wisselend inspeelde op de behoeftes van [minderjarige] en handelingsverlegen was in de omgang met [minderjarige], raakte [minderjarige] overstuur. Zij heeft veel gehuild en geschreeuwd tijdens de omgangsmomenten en zij zocht dan troost bij de BOR-medewerker. Na afloop van deze begeleide omgangsmomenten werd [minderjarige] ’s nachts schreeuwend wakker en raakte zij in paniek als de moeder niet in de buurt was. Vanwege de nachtelijke angsten heeft de moeder contact opgenomen met de huisarts, die [minderjarige] vervolgens heeft verwezen naar een kinderpsycholoog. Op dit moment merkt de moeder aan [minderjarige] dat zij claimend gedrag laat zien na de omgangsmomenten en dat [minderjarige] de hele tijd in de buurt van haar moeder wil zijn. De moeder betwist met klem dat zij [minderjarige] emotioneel geen toestemming zou geven om omgang met haar vader te hebben. Zij is er alleen niet gerust op dat de grootouders (vaderszijde) aan de vader de benodigde opvoedondersteuning bieden, zodat hij in staat is om aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] en zich in te leven in haar belevingswereld.
3.6.
De vader is van mening dat geen sprake is van een situatie die rechtvaardigt
dat aan hem omgang met zijn dochter moet worden ontzegd dan wel dat een omgangsregeling in strijd met de belangen van [minderjarige] zou zijn. Gedurende het BOR traject heeft de vader zijn uiterste best gedaan en was sprake van groei in het contact tussen [minderjarige] en de vader, waarbij [minderjarige] zich ook meer en meer op haar gemak voelde. De vader ontkent niet dat hij op momenten handelingsverlegen was, maar hij merkt op dat omgang onder begeleiding van een professional nu eenmaal ongemakkelijker en minder ongedwongen is dan vrijelijke omgang. Uit het verslag van het BOR-traject blijkt dat [minderjarige] wellicht huilerig was, maar nergens blijkt uit dat zij volledig overstuur of ontroostbaar was. Deze verdrietige situaties hadden volgens de vader niets te maken met een gebrek aan communicatie en interactie tussen de ouders. De vader kan zich niet aan de indruk onttrekken dat dit veeleer te maken had met het nemen van afscheid van de moeder en wellicht de gevoelde spanningen bij de moeder rondom de overdracht en de omgang. Bovendien is omgang onder begeleiding van een professional al een onnatuurlijk proces, waarbij het niet vreemd is dat een kind daarop reageert. De vader betwist uitdrukkelijk dat [minderjarige] bang voor hem is en een trauma heeft opgelopen naar aanleiding van het BOR-traject. Ook betwist de vader dat [minderjarige] enige vorm van behandeling nodig heeft als gevolg van een aan hem te wijten oorzaak. De vader heeft ervoor gekozen om het BOR-traject niet te verlengen, zodat [minderjarige] niet langer wordt belast met hulpverleners en hij realiseert zich dat dit als gevolg heeft dat onbegeleide omgang op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort. Daarbij is de frequentie en de duur van de omgangsmomenten op dit moment zo laag dat er geen sprake kan zijn van enige opvoedkundige inmenging van belang door vader. De omgangsmomenten onder begeleiding van de grootouders verlopen goed. De grootouders kunnen de vader, indien nodig, ondersteunen bij praktische zaken.
3.7.
De vader voert ter onderbouwing van zijn verzoek in incidenteel hoger beroep aan dat de moeder de beslissing van de rechtbank aldus uitlegt dat omgang enkel mag plaatsvinden in de woning van de grootouders. De vader is van mening dat deze restrictieve uitleg niet in lijn is met het advies van de raad zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.6 en evenmin op die manier bedoeld is door de rechter. Om te voorkomen dat hier nog onduidelijkheid over zal bestaan, verzoekt de vader te bepalen dat hij, uiteraard met de restrictie dat zijn ouders de omgangsmomenten begeleiden, de omgangsmomenten naar eigen inzicht mag invullen en dat deze niet per definitie enkel in de woning van grootouders dienen plaats te vinden.
3.8.
Daarnaast verzoekt de vader in incidenteel hoger beroep een uitbreiding van de omgangsregeling, omdat hij merkt dat de twee uurtjes erg kort zijn en omvliegen. Hij voert in dit kader aan dat ook [minderjarige] laat merken dat zij de tijd snel vindt omgaan en graag langer zou willen blijven. De vader verzoekt primair om een omgangsregeling vast te stellen van eenmaal per twee weken op zaterdag drie uur aaneengesloten, subsidiair eenmaal per drie weken op zaterdag drie uur aaneengesloten en meer subsidiair een keer per drie weken op zaterdag gedurende twee uur aaneengesloten, waarbij de invulling van de omgangsmomenten dus zal worden bepaald door de vader met dien verstande dat de grootouders (vaderszijde) of één van hen, hierbij telkens aanwezig zullen zijn.
3.9.
De moeder voert in reactie op het incidenteel hoger beroep aan dat de vader in eerste aanleg zijn verzoek tot omgang heeft gereduceerd tot het advies van de raad in die zin dat de omgang door grootouders (vaderszijde) bij hen thuis zou worden begeleid gedurende maximaal twee uur per drie weken. De rechtbank heeft deze omgangsregeling toegewezen en in het dictum geoordeeld dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader dient plaats te vinden bij de ouders bij de vader thuis. Vervolgens hebben de ouders nadere afspraken gemaakt en heeft de moeder toestemming gegeven om na de wenmomenten buiten te gaan wandelen
met [minderjarige] en dat andere activiteiten dan wandelen of omgang bij de ouders van de vader thuis, plaatsvindt met voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder en middels overleg. De vader heeft daar echter nog nooit op geanticipeerd of aan de moeder verzocht om andere activiteiten met [minderjarige] te ondernemen of buiten te gaan wandelen.
3.10.
Voor wat betreft het verzoek van de vader tot uitbreiding van de huidige omgangsregeling, stelt de moeder zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden ex artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW), zodat dit verzoek de vader niet-ontvankelijk is in dit verzoek, althans dit verzoek dient te worden afgewezen. Subsidiair stelt de moeder dat een wijziging c.q. uitbreiding van de huidige omgangsregeling bij de huidige stand van zaken niet in het belang is van [minderjarige]. Zij betwist dat [minderjarige] graag langer zou willen blijven bij de vader en dat de omgang momenteel goed verloopt. Het belang van [minderjarige] dient voorop te staan bij de vaststelling van de omgangsregeling (artikel 3 IVRK). Daarnaast dient ook het belang van de moeder als
verzorgende ouder te worden meegenomen, omdat dit ook zijn weerslag zal hebben op [minderjarige]. Zij is immers, om zich op een gezonde en evenwichtige manier te kunnen ontwikkelen, afhankelijk van het welzijn en welbevinden van de moeder. Zowel de ontwikkeling van [minderjarige] als het welzijn en welbevinden van de moeder staan onder druk, wat moge blijken uit de bevindingen van de kinderpsycholoog en de inschakeling van hulp bij de gemeente.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling de ouders geadviseerd om op ouderniveau met elkaar in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de spanningen zullen verminderen. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat de omgang onder begeleiding van de grootouders wordt voortgezet en ziet mede gelet op de beperkte omgang geen aanleiding om de omgang door professionals te laten begeleiden. Op dit moment vindt de raad het nog te vroeg om de frequentie van de omgangsregeling omhoog te brengen. De raad heeft echter geen bezwaar tegen het uitbreiden van de duur van de omgangsmomenten, zoals verzocht door de vader. Verder adviseert de raad te bepalen dat de vader zelf invulling mag geven aan de omgangsmomenten en dat hij niet vooraf toestemming hoeft te vragen aan de moeder om bijvoorbeeld met [minderjarige] naar de speeltuin te gaan, mits de grootouders hierbij aanwezig zijn.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Het hof stelt voorop dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij onbelast contact kan hebben met haar beide ouders. Vanwege de verstoorde verstandhouding hebben de ouders op dit moment geen rechtstreeks contact met elkaar. Zo vindt de overdracht plaats in de woning van de grootouders, terwijl de vader in een andere ruimte van de woning verblijft en gaat hij pas naar [minderjarige] als de moeder de woning weer heeft verlaten. Het moge duidelijk zijn dat deze situatie niet wenselijk is en het is ook niet ondenkbaar dat [minderjarige] iets meekrijgt van de spanningen tussen de ouders. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de ouders zich inspannen om de situatie te normaliseren, met als doel dat zij uiteindelijk in staat zullen zijn om rechtstreeks met elkaar afspraken te maken over [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders zich bereid verklaard om deel te nemen aan een ouderschapstraject om te werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie. Het hof ziet dit als een eerste stap in de juiste richting en gaat ervan uit dat zij zich - eventueel met tussenkomst van hun advocaten – zullen aanmelden voor een hulpverleningstraject en dat zij zich in het belang van [minderjarige] hiervoor zullen inzetten. Tijdens de mondelinge behandeling is tevens afgesproken dat de vader zal worden betrokken bij de hulpverlening en dat hij aanwezig zal zijn bij het ronde tafel overleg (RTO) - dat medio oktober gepland staat - met de hulpverlening vanuit [geestelijke gezondheidszorg] en de gemeente.
Principaal hoger beroep
3.12.2.
In artikel 1:377a, lid 2, BW is bepaald dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt.
Ingevolge het derde lid ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.12.3.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] dat zij op structurele basis omgang kan hebben met de vader, zodat zij een band met elkaar kunnen opbouwen. De moeder acht het noodzakelijk dat opvoedondersteuning wordt ingezet bij de vader, voordat een omgangsregeling wordt vastgesteld. Tijdens het BOR-traject is weliswaar naar voren gekomen dat de vader niet in staat is om aan te sluiten bij de emotionele behoeften van [minderjarige] en dat hij veel sturing nodig heeft, maar onder de huidige omstandigheden ziet het hof geen reden om opvoedondersteuning als voorwaarde te stellen voor de omgang met [minderjarige]. Het hof overweegt hiertoe dat de vader slechts een zeer beperkte omgangsregeling heeft met [minderjarige] en dus geen tot weinig opvoedtaken op zich neemt. Daarnaast wordt de omgang begeleid door zijn ouders, zodat de veiligheid van [minderjarige] voldoende is gewaarborgd. Het hof neemt tevens in aanmerking dat nu al enige tijd uitvoering wordt gegeven aan de beperkte (begeleide) omgangsregeling, waarbij niet gesteld, noch gebleken, is dat zich tijdens de omgangsmomenten incidenten hebben voorgedaan of dat [minderjarige] eerder moest worden opgehaald. Voor zover de moeder zich op het standpunt stelt dat de vader kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot omgang, wordt deze zorg dus ondervangen door het feit dat sprake is van een zeer beperkte omgangsregeling die bovendien wordt begeleid. Het hof gaat tevens voorbij aan de stelling van de moeder dat [minderjarige] last heeft van de omgangsmomenten met de vader, wat zich uit in hevige emoties en claimend gedrag van [minderjarige] tijdens en na de omgangsmomenten, nu de vader deze stelling gemotiveerd heeft weersproken en de moeder deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Daarbij kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat het zeer wel mogelijk is dat [minderjarige] vooral last heeft van de spanningen tussen de ouders. Het hof is derhalve van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn om de vader de omgang met [minderjarige] te ontzeggen.
Incidenteel hoger beroep
3.12.4.
In eerste aanleg heeft de vader zijn oorspronkelijke verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tijdens de mondelinge behandeling verminderd conform het advies van de raad. De rechtbank heeft dit gewijzigde verzoek toegewezen en heeft bepaald dat de vader
eens in de drie weken twee uur aaneengesloten omgang heeft met [minderjarige] in bijzijn van zijn ouders. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader een uitbreiding van deze omgangsregeling in duur en frequentie. Dit incidentele verzoek van de vader betreft dus een vermeerdering van zijn aanvankelijke verzoek. Ingevolge artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 130 Rv, welke artikelen zijn geschreven voor de procedure in eerste aanleg en in artikel 362 Rv van overeenkomstige toepassing zijn verklaard voor de procedure in hoger beroep, is de vader bevoegd om zijn verzoek te vermeerderen. Aangezien niet is gebleken van strijd met de eisen van een goede procesorde is de eisvermeerdering toegestaan. Voorts gaat het in deze procedure niet om een wijzigingsverzoek ex art. 1:377e BW, zoals de vrouw stelt, maar om een eerste vaststelling van het omgangsrecht op basis van art. 1:377a BW, zodat de vraag of er sprake is van een wijziging van omstandigheden, wat daar overigens ook van zij, niet aan de orde is. De vader is dus ontvankelijk in zijn verzoek.
3.12.5.
De vader heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling enigszins uit te breiden in duur en frequentie. Het hof zal hierbij aansluiten bij het raadsadvies en bepalen dat de vader vanaf heden eens in de drie weken drie uur aaneengesloten omgang heeft met [minderjarige], in plaats van twee uur. Het is immers passend bij de voortschrijdende ontwikkeling van [minderjarige] dat zij wat langer met haar vader contact kan hebben en dat zij ook samen leuke activiteiten kunnen ondernemen. De vader mag daarom zelf invulling geven aan deze omgangsmomenten met [minderjarige], mits de grootouders hierbij aanwezig zijn (of één van hen aanwezig is). De omgang hoeft dus niet altijd in de woning van de grootouders plaats te vinden, maar de vader mag ook met [minderjarige] bijvoorbeeld naar een speeltuin gaan.
3.12.6.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en een omgangsregeling vaststellen als hierna is vermeld.
3.12.7.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 november 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt een omgangsregeling vast waarbij de vader vanaf heden één keer per drie weken op zaterdag gedurende drie uur omgang heeft met [minderjarige] bij en in aanwezigheid van (een van) de grootouders vaderszijde;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en J.W.P.N. Hermans en is op 9 november 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.