ECLI:NL:GHSHE:2023:3725

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.312.375_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bewind wegens onvoldoende grond voor instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de instelling van een bewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Wouters, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een bewind was ingesteld. De rechtbank had geoordeeld dat de rechthebbende niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, op basis van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.

Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder onvoldoende bewijs heeft geleverd dat aan de gronden voor de instelling van het bewind is voldaan. De rechthebbende heeft betwist dat hij niet in staat is om zijn financiën te beheren en heeft aangetoond dat hij bij de aanvang van het bewind een positief spaarsaldo had en geen schulden. Het hof heeft ook opgemerkt dat de betrokken hulpverleners zich vooral zorgen maakten over de zorg en leefomstandigheden van de rechthebbende, maar niet over zijn financiële situatie.

Na beoordeling van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen, heeft het hof geconcludeerd dat er geen noodzaak is voor het voortduren van het bewind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, voor zover deze betrekking had op de instelling van het bewind over de goederen van de rechthebbende, en heeft het verzoek tot instelling van het bewind afgewezen. De bewindvoerder is opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording af te leggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 november 2023
Zaaknummer: 200.312.375/01
Zaaknummers eerste aanleg: 9745707 \ OV VERZ 22-1616
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [de rechthebbende],
advocaat: mr. N. Wouters.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
Stichting [zorgverlener],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: [zorgverlener],
[de bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. H. Goedegebure,
[de partner van rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de partner van rechthebbende],
advocaat: mr. N. Wouters.

5.De beschikking van 13 juli 2023

Bij die beschikking heeft het hof, voor zover hier nog van belang, geoordeeld dat het hof zich onvoldoende voorgelicht acht om te beoordelen of aan de gronden voor de instelling van een bewind over de goederen die aan [de rechthebbende] toebehoren of zullen toebehoren wordt voldaan.
Het hof heeft daarom (de advocaat van) de bewindvoerder verzocht om de onder rechtsoverweging 3.9.4. van die beschikking genoemde stukken aan het hof over te leggen.
Het hof heeft iedere verdere beslissing, omtrent de instelling van een bewind over de goederen die aan [de rechthebbende] toebehoren of zullen toebehoren, aangehouden tot 14 september 2023 pro forma.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de bewindvoerder op 21 juli 2023;
- het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van [de rechthebbende] op 3 augustus 2023.
6.2.
Er heeft geen nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De bewindvoerder heeft bij genoemd V6-formulier met bijlagen d.d. 21 juli 2023 – samengevat – het volgende aangevoerd.
Er is geen plan van aanpak voor het bewind van [de rechthebbende] opgesteld omdat [de rechthebbende] zich niet met de instelling van het bewind kan verenigen. [de rechthebbende] heeft onvoldoende medewerking verleend aan de uitvoering van het bewind. De poststukken die nog op het huisadres van [de rechthebbende] worden ontvangen, worden door zijn zorgverleners naar de bewindvoerder doorgestuurd. Het contact met [de rechthebbende] verloopt alleen via de zorgverleners en/of de mentor.
De financiële situatie van [de rechthebbende] bij de aanvang van het bewind volgt uit de overgelegde boedelbeschrijving. [de rechthebbende] had bij de aanvang van het bewind een positief spaarsaldo van € 9.239,32 en er waren geen schulden aanwezig. De bewindvoerder verwijst voor het verloop van het bewind naar de overgelegde rekening en verantwoording, die door de rechtbank is goedgekeurd. Ook op dit moment zijn er geen schulden aanwezig. De bewindvoerder heeft daarom geen berekening van het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB) gemaakt. [de rechthebbende] ontvangt maandelijks per post een rekeningafschrift van de beheerrekening.
7.2.
Het hof heeft [de rechthebbende] en [zorgverlener] in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op de door de bewindvoerder overgelegde stukken te reageren.
[zorgverlener] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
7.3.
[de rechthebbende] heeft bij genoemd V6-formulier met bijlagen d.d. 3 augustus 2023 – samengevat – het volgende aangevoerd.
Uit de door de bewindvoerder overgelegde stukken volgt dat op het moment dat het bewind werd ingesteld er een positief spaarsaldo aanwezig was van € 9.239,32. Er waren geen schulden aanwezig. [de rechthebbende] heeft altijd zelf zijn financiën op een goede wijze kunnen regelen. De door de bewindvoerder overgelegde stukken onderschrijven dit. Aan de voorwaarden voor de instelling van een bewind wordt daarom niet voldaan. [de rechthebbende] ontvangt nog steeds aanmaningen. [de rechthebbende] betwist dat hij iedere maand een overzicht van zijn financiële situatie ontvangt. Hij is € 125,54 per maand aan bewindvoerderskosten verschuldigd. Dat is een hoog bedrag in vergelijking met zijn geringe inkomen.
7.4.
Het hof overweegt het volgende.
7.4.1.
De kantonrechter voor wie een verzoek tot ondercuratelestelling of tot opheffing van de curatele aanhangig is, kan bij afwijzing onderscheidenlijk bij inwilliging daarvan op grond van artikel 1:432 lid 3 BW ambtshalve overgaan tot instelling van een bewind.
7.4.2.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
7.4.3.
Uit de bestreden beschikking volgt dat de kantonrechter het bewind heeft ingesteld op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand van [de rechthebbende]. [de rechthebbende] heeft de aanwezigheid van genoemde grond in hoger beroep gemotiveerd betwist.
De advocaat van de bewindvoerder kon tijdens de mondelinge behandeling de door het hof gestelde vragen over de financiële situatie van [de rechthebbende] onvoldoende beantwoorden. Teneinde alsnog te kunnen beoordelen of aan genoemde grond voor de instelling van een bewind wordt voldaan, heeft het hof in de beschikking van 13 juli 2023 de bewindvoerder verzocht om de daarin genoemde stukken over te leggen. Het hof stelt vast dat de bewindvoerder hieraan slechts gedeeltelijk heeft voldaan. Het hof is op grond van de stukken, het besprokene tijdens de mondelinge behandeling en de nagekomen stukken van oordeel dat niet, althans onvoldoende is gebleken dat aan genoemde grond voor de instelling van een bewind over de goederen die aan [de rechthebbende] toebehoren of zullen toebehoren wordt voldaan. De zorgen van de betrokken hulpverleners over [de rechthebbende] zien met name op het mentorgedeelte (het regelen van de benodigde zorg voor en de leefomstandigheden van [de rechthebbende] (en diens partner [de partner van rechthebbende])), maar niet op de financiële situatie van [de rechthebbende]. Daarbij komt dat de financiën van [de rechthebbende] qua inkomsten en vaste lasten eenvoudig zijn. [de rechthebbende] ontvangt een AOW-uitkering en veel vaste lasten worden automatisch betaald.
Voor zover [de rechthebbende] bij het beheer van zijn financiën mogelijk zou kunnen worden gehinderd doordat hij niet over internet(bankieren) beschikt en hij moeite heeft met lezen, kan hij de hulp inschakelen van de thuisbegeleiding en/of de mentor, die daartoe ook bereid zijn. Reeds voor de aanvang van het bewind hielp de thuisbegeleiding [de rechthebbende] al met het voorlezen van de post. [de rechthebbende] verrichtte vervolgens zelf de noodzakelijke betalingen en/of wikkelde zaken af. Deze werkwijze heeft in het verleden nooit tot (financiële) problemen geleid. Bij de aanvang van het bewind waren er immers geen schulden aanwezig en [de rechthebbende] had op dat moment – ondanks zijn geringe inkomen – zelfs een spaarsaldo van € 9.239,32.
Gelet op genoemde feiten en omstandigheden ziet het hof geen noodzaak om het bewind over de goederen die aan [de rechthebbende] toebehoren of zullen toebehoren te laten voortduren.
Het hof wijst het verzoek in hoger beroep van [de rechthebbende], voor zover dit verzoek ziet op de vernietiging van de instelling van het bewind over de goederen die aan [de rechthebbende] toebehoren of zullen toebehoren, derhalve toe.
7.4.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW neemt, indien een beschikking, waarbij bewind is uitgesproken, in hoger beroep of cassatie wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen, de taak van de bewindvoerder daags na deze uitspraak een einde. De inmiddels door de bewindvoerder of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven voor [de rechthebbende] verbindend.
7.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover de rechtbank daarbij een bewind heeft ingesteld over de goederen die aan [de rechthebbende] toebehoren of zullen toebehoren, en beslissen als hierna onder 8 vermeld.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 31 maart 2022, voor zover de rechtbank daarbij een bewind heeft ingesteld over de goederen die aan [de rechthebbende] toebehoren of zullen toebehoren,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van Stichting [zorgverlener], strekkende tot de instelling van een bewind over alle goederen die aan
[de rechthebbende], geboren op [geboortedatum] 1937 te [geboorteplaats], toebehoren of zullen toebehoren;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door hen voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, overlegt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn op 9 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.