In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om opheffing van het bewind, dat was ingesteld door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2016, vanwege een problematische schuldensituatie. De kantonrechter had het verzoek tot opheffing afgewezen, maar de rechthebbende ging in hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2023 heeft de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat mr. M.J.F. Zoeteweij, haar standpunt toegelicht. De rechthebbende stelde dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond, omdat zij geen schulden meer had en haar situatie was verbeterd. Ze had hulp gezocht en gekregen, onder andere door EMDR-therapie en ondersteuning van maatschappelijk werk. De bewindvoerder was niet verschenen op de zitting en had geen verweerschrift ingediend, waardoor de stellingen van de rechthebbende niet werden weersproken.
Het hof heeft op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De rechthebbende heeft positieve stappen gezet in haar leven en is gemotiveerd om haar situatie verder te verbeteren. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en het bewind opgeheven, met ingang van 1 december 2023. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de opheffing de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende.