ECLI:NL:GHSHE:2023:3721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.327.977_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van rechthebbende na positieve ontwikkeling in persoonlijke situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind dat was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had in eerste aanleg verzocht om opheffing van het bewind, dat was ingesteld door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2016, vanwege een problematische schuldensituatie. De kantonrechter had het verzoek tot opheffing afgewezen, maar de rechthebbende ging in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2023 heeft de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat mr. M.J.F. Zoeteweij, haar standpunt toegelicht. De rechthebbende stelde dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond, omdat zij geen schulden meer had en haar situatie was verbeterd. Ze had hulp gezocht en gekregen, onder andere door EMDR-therapie en ondersteuning van maatschappelijk werk. De bewindvoerder was niet verschenen op de zitting en had geen verweerschrift ingediend, waardoor de stellingen van de rechthebbende niet werden weersproken.

Het hof heeft op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. De rechthebbende heeft positieve stappen gezet in haar leven en is gemotiveerd om haar situatie verder te verbeteren. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en het bewind opgeheven, met ingang van 1 december 2023. Tevens is bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de opheffing de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 november 2023
Zaaknummer: 200.327.977/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10228671 OV VERZ 22-7214
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.J.F. Zoeteweij,
Als belanghebbende is in deze procedure aangemerkt:
[de bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 13 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juni 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het bewind dat over haar (toekomstige) goederen is ingesteld op te heffen met vergoeding van de gebruikelijke kosten voor rechtsbijstand.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023. Bij die gelegenheid is de rechthebbende, bijgestaan door mr. Zoeteweij, gehoord.
2.4.
De bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 februari 2022 (bijlage bij brief van 20 juli 2023);
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 19 juni 2023;
  • de brief met bijlage van de advocaat van de rechthebbende d.d. 12 juli 2023;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de rechthebbende d.d. 20 juli 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 10 november 2016 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de grondslag van het bewind gewijzigd, in die zin dat met ingang van de dag na verzending van die beschikking de (toekomstige) goederen van de rechthebbende onder bewind zijn gesteld wegens de lichamelijke of geestelijke toestand van de rechthebbende. Het verzoek tot opheffing van het bewind is door de kantonrechter afgewezen. Verder is beslist dat het bewind ingeschreven blijft staan in het Centraal Curatele- en bewindregister.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De rechthebbende voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan. De noodzaak voor het bewind bestaat niet langer. Er zijn geen schulden meer. De rechthebbende heeft in 2022 een moeilijke periode gehad, maar zij heeft hulp gezocht en gekregen. Ze heeft EMDR gehad om een eerder trauma te verwerken en zij gebruikt al lange tijd geen softdrugs meer. Ze ervaart rust, heeft overzicht en heeft perspectief. De rechthebbende heeft verder baat bij de ondersteuning vanuit maatschappelijk werk en vanuit ‘Stichting [stichting] ’.
Het is juist dat de rechthebbende extra gelden aan de bewindvoerder heeft gevraagd, zoals in eerste aanleg aan de orde is geweest. Dit had te maken met een kapotte koelkast en een oude fiets, die vervangen moesten worden.
Wanneer het bewind wordt beëindigd, dan zullen de vaste lasten van het inkomen van de rechthebbende worden ingehouden. Voor wat betreft het resterende inkomen zal de rechthebbende gebruik gaan maken van budgetbeheer. Alhoewel de rechthebbende van mening is dat zij haar inkomen zelfstandig kan beheren, heeft het haar voorkeur om dit aan een budgetbeheerder over te laten.
Het wettelijk kader
3.5.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
De overwegingen van het hof
3.6.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat niet gebleken is dat de noodzaak voor het bewind nog bestaat. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
3.7.
Het bewind is ingesteld omdat er bij de rechthebbende sprake was van een problematische schuldensituatie, waarbij de rechthebbende duurzaam niet in staat werd geacht om haar vermogensrechtelijke belangen zelf ten volle behoorlijk waar te nemen.
Van een dergelijke situatie is inmiddels geen sprake meer, hetgeen de kantonrechter in de bestreden beschikking heeft vastgesteld. Het verzoek tot opheffing is ingediend, omdat zowel de bewindvoerder als de rechthebbende er vertrouwen in hadden dat het bewind kon worden opgeheven en de rechthebbende de overstap zou kunnen maken naar vrijwillig budgetbeheer. In deze situatie is verandering gekomen, nadat de rechthebbende een (tijdelijke) terugslag heeft gehad in haar persoonlijke situatie. De rechthebbende ondervond onder meer problemen rondom haar ex-partner, waarbij zij veel stress ervaarde. Daarnaast was er sprake van een tijdelijke terugval in cannabisgebruik. Op die grond heeft de kantonrechter de grondslag van het bewind gewijzigd.
3.8.
De rechthebbende heeft de afgelopen periode een behandeling ondergaan bij [geestelijke gezondheidszorg] en het gaat, althans naar eigen zeggen, een stuk beter met haar. De rechthebbende heeft deelgenomen aan een werk-leertraject en zij is op dit moment druk doende om een baan te vinden. Voorts is gebleken dat de rechthebbende op regelmatige basis hulp en begeleiding krijgt van een maatschappelijk werker, van wie zij veel steun ervaart. De maatschappelijk werker biedt de rechthebbende ondersteuning bij allerhande zaken en geeft zo nodig uitleg als de rechthebbende iets niet begrijpt. De rechthebbende ervaart daarnaast veel steun van de instantie ‘Stichting [stichting] ’. Alhoewel de rechthebbende kwetsbaar is en er nog wel enige zorgen zijn, leidt het hof uit het voorgaande af dat de rechthebbende positieve stappen heeft gezet, in die zin, dat zij waar nodig hulp vraagt en accepteert en dat zij gemotiveerd is, mede vanwege haar zoon, om haar leven op orde te krijgen en te houden. Voorts heeft het hof, gelet op de indruk die de rechthebbende op de mondelinge behandeling heeft achtergelaten, er voldoende vertrouwen in dat de rechthebbende in de toekomst verdere hulpverlening, waaronder de inzet van budgetbeheer, langdurig zal accepteren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de bewindvoerder er voor gekozen heeft om geen verweerschrift in te dienen en evenmin ter mondelinge behandeling te verschijnen, zodat de stellingen van rechthebbende niet dan wel onvoldoende weersproken zijn.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de rechthebbende.
Conclusie
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen.
3.10.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
3.11.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 13 april 2023;
en opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang 1 december 2023, het bewind over de goederen van [de rechthebbende] , geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats] , [adres] ( [postcode] );
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na datum opheffing de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door haar voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn op
9 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.