ECLI:NL:GHSHE:2023:3715

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
200.332.021_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, geboren in 2014, tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om vernietiging van de beschikking die een machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind verleende. De minderjarige staat sinds augustus 2022 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en verblijft sinds september 2023 in een gezinshuis. De rechtbank had de ondertoezichtstelling verlengd en de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen tot 17 november 2023.

De mondelinge behandeling vond plaats op 19 oktober 2023, waarbij de moeder en de GI aanwezig waren. De moeder voerde aan dat zij de noodzakelijke zorg accepteert en dat de uithuisplaatsing schadelijk is voor de minderjarige. De GI daarentegen stelde dat de moeder onvoldoende meewerkt aan de hulpverlening en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd is, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige en het gebrek aan medewerking van de moeder.

Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is om de situatie van de minderjarige te stabiliseren en om te onderzoeken wat hij nodig heeft. De moeder had geen belang bij de bespreking van procedurele grieven, aangezien deze niet tot vernietiging van de beschikking zouden leiden. De beslissing van het hof werd op 7 november 2023 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 november 2023
Zaaknummer : 200.332.021/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/410455 / JE RK 23-999
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 augustus 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en subsidiair de voormelde beschikking te vernietigen voor zover deze ziet op de uithuisplaatsing van [minderjarige].
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Lookeren Campagne.
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger 1 van de GI] en [vertegenwoordiger 2 van de GI].
2.3.1.
De raad heeft het hof bericht dat hij niet tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. De vader is niet in beeld en heeft [minderjarige] niet erkend.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 17 augustus 2022 onder toezicht van de GI en verblijft sinds 15 september 2023 in een gezinshuis.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 17 augustus 2024 en een machtiging verleend aan de GI om [minderjarige] van 17 augustus 2023 tot 17 november 2023 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij, daarnaar gevraagd, verklaard dat het hoger beroep alleen is gericht tegen de machtiging uithuisplaatsing.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. De moeder accepteert de noodzakelijke zorg en zij verstrekt de gevraagde (medische) informatie aan de GI. De moeder heeft zelf hulpverlening van de SGGZ geregeld, maar die is vanwege de uithuisplaatsing niet opgestart. De moeder heeft voldaan aan de eis van de kinderrechter naar aanleiding van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 juli 2023 dat zij alle medewerking aan de GI verleent die de GI van haar verlangt. De moeder heeft enkel terughoudendheid getoond. De moeder maakt zich zorgen over [minderjarige] in het gezinshuis. [minderjarige] is gebeten door een hond en hij krijgt daar niet de juiste voeding. [minderjarige] is bang in het gezinshuis en mist de moeder heel erg. De moeder bevestigt dat [minderjarige] sinds juni 2023 is opgeleefd en minder medische klachten heeft. De moeder meent dat sprake is van schending van artikel 19 Rv. De rechtbank heeft ten onrechte het bezwaar van de moeder dat er in strijd is gehandeld met artikel 155 Rv ongegrond verklaard. De kinderrechter heeft ten onrechte niet de criteria die door de eerder behandelend rechter zijn aangelegd toegepast en heeft de beschikking niet althans niet voldoende gemotiveerd. De kinderrechter heeft in strijd met artikel 7 Grondwet geëist dat de moeder de standpunten tot de hare moet maken.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat – het volgende aan. De laatste maanden is opnieuw gebleken dat de moeder zich nog altijd niet voldoende bereid heeft getoond om mee te werken aan de hulpverlening. De moeder heeft ondanks de schriftelijke aanwijzing van de GI de samenwerking met [jeugdhulp] stopgezet en werkt niet mee aan het gezinsonderzoek. Ook is de hulp vanuit [jeugzorgorganisatie] stopgezet. [minderjarige] is in februari 2023 een week ter observatie opgenomen in het [ziekenhuis] in [plaatsnaam]. De GI heeft ondanks herhaalde verzoeken de rapporten
van deze observatie niet van de moeder ontvangen. Op 11 juli 2023 heeft de huisarts de brief van de kinderarts naar aanleiding van de observatieweek aan de GI toegezonden. Naar aanleiding van de brief van de kinderarts, heeft de huisarts een verwijzing gemaakt voor [GGZ]. Op 23 mei 2023 zijn daartoe vragenlijsten en toestemmingsformulieren aan de moeder gezonden. De moeder heeft deze niet ingevuld. Op 27 september 2023 heeft de [GGZ] aan de GI laten weten dat het nog altijd niet is gelukt om de juiste informatie en formulieren van de moeder te krijgen. Ondanks de communicatie hierover met de moeder heeft de GI respectievelijk de [GGZ] tot op heden geen ingevulde formulieren van de moeder ontvangen. De GI is van mening dat er geen sprake is van een schending van artikel 19 Rv. De moeder heeft het verzoek en de updatebrief van de GI tijdig ontvangen en is op beide mondelinge behandelingen in eerste aanleg uitgebreid in de gelegenheid gesteld om, via haar advocaat en zelfstandig, haar mening te geven over de situatie en de overgelegde stukken. De GI laat zich niet uit over de grieven die zijn gericht tegen de handelswijze van de rechter en de bewoordingen van de rechter in de bestreden beschikking. Ten aanzien van de meest recente ontwikkelingen na de datum van de bestreden beschikking merkt de GI het volgende op. [minderjarige] is op 15 september 2023 in een gezinshuis geplaatst. De gezinshuisouders geven aan dat het goed gaat met [minderjarige]. Hij slaapt, eet en drinkt goed en is vrolijk. [minderjarige] is niet meer ziek geweest. [minderjarige] gaat halve dagen naar school en na de herfstvakantie zal hij naar verwachting hele dagen naar school gaan. [minderjarige] heeft elke week een belmoment met zijn moeder en de moeder komt een keer per drie weken op bezoek. De gezinshuisouders zien tijdens de belcontacten met de moeder dat [minderjarige] lichamelijk onrust laat zien en terugvalt in kinderlijk gedrag. Voordat de GI kan laten onderzoeken wat [minderjarige] nodig heeft en wat er nodig is om terug thuis te gaan wonen, moet hij tot rust komen in het gezinshuis.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Aanvullend overweegt het hof het volgende.
3.7.3.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Niet in geschil is dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige], in verband waarmee een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het lukt de moeder niet om deze ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Er zijn ernstige zorgen over de schoolgang van [minderjarige] bij zowel school, Veilig Thuis als de GI, met name vanwege de moeder die al deze zorgen ontkent. Bij [minderjarige] is nog steeds sprake van veel schoolverzuim terwijl een goede reden daarvoor ontbreekt. De afspraken die de GI met de moeder in verband met ziekmeldingen van [minderjarige] heeft gemaakt, worden niet althans onvoldoende nageleefd. De GI noch [GGZ] hebben tot op heden de noodzakelijke informatie van de moeder ontvangen, zodat het onderzoek van [minderjarige] door [GGZ] niet kan starten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder, daarop door het hof gewezen, bevestigd dat zij het volledige verslag van de observatieweek van [minderjarige] in het [ziekenhuis] in [plaatsnaam] om haar moverende redenen niet aan de GI heeft gestuurd noch aan het hof. Het hof heeft mede gelet hierop en de overige stukken geen reden om te twijfelen aan de stelling van de GI dat zij ook overige informatie niet van de moeder ontvangen. Het staat vast dat er al veel hulpverlening is ingezet, terwijl deze steeds door het handelen van de moeder is stopgezet. Zo heeft de moeder ook de hulpverlening door [jeugdhulp] stop gezet. De moeder betoogt weliswaar dat [minderjarige] veel medische klachten heeft en dat zij zelf in staat is de daarvoor noodzakelijke hulpverlening in te roepen en dat ook daadwerkelijk doet, maar die visie onderschrijft het hof niet.
De uithuisplaatsing van [minderjarige] is noodzakelijk om te kunnen onderzoeken of [minderjarige] daadwerkelijk iets mankeert en wat [minderjarige] in verband daarmee nodig heeft. Weliswaar heeft de moeder veel medische zorgen over [minderjarige], maar uit de medische informatie van de behandelend artsen komt de ernst en omvang van deze zorgen niet althans onvoldoende naar voren. De GI heeft op dit moment de door de moeder ingezette medische behandelingen stop gezet om eerst zicht te krijgen op [minderjarige] en de al dan niet aanwezige medische klachten. Vervolgens kan, zo nodig, gericht onderzoek of hulpverlening worden ingezet. Daarbij zal worden onderzocht wat [minderjarige] nodig heeft, wat er nodig is om een thuisplaatsing te realiseren en in welke mate de moeder hierop kan aansluiten. Voor het welslagen van deze onderzoeken is het noodzakelijk dat [minderjarige] eerst tot rust komt. Sinds [minderjarige] in het gezinshuis verblijft gaat het goed met hem en gaat hij weer naar school. Het hof heeft, anders dan de moeder betoogt, geen reden om aan de informatie van de GI en het gezinshuis over de recente ontwikkelingen van [minderjarige] te twijfelen. Op dit moment wordt gekeken bij welke instanties het zojuist benoemde traject kan starten. Mede gelet op de wachttijden is de machtiging tot uithuisplaatsing tot 17 november 2023 in ieder geval noodzakelijk.
3.7.4.
Voor zover de moeder in haar beroepschrift grieven heeft gericht, kort gezegd, tegen het verloop van de procedure bij de rechtbank, wordt opgemerkt dat, als er al sprake is van fouten of omissies in eerste aanleg, deze niet tot vernietiging van de bestreden beschikking en afwijzing van het verzoek in eerste aanleg leiden gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep. Gelet hierop heeft de moeder geen belang bij de bespreking van deze grieven.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 augustus 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 7 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.