ECLI:NL:GHSHE:2023:371

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.304.534_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over doorbetaling huurpenningen en bewijsvoering omtrent afspraken tussen huurder en verhuurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting Stadlander, waarbij de vraag centraal staat of de verhuurder recht heeft op doorbetaling van huurpenningen. [appellant] huurde een woning van Stadlander en heeft de huurovereenkomst opgezegd vanwege een huurschuld, terwijl hij in een psychiatrisch ziekenhuis verbleef. De kantonrechter heeft in eerste aanleg een verstekvonnis gewezen, waarbij de vorderingen van Stadlander zijn toegewezen. In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven aangevoerd, waaronder de toewijzing van de huurachterstand en de kosten voor een doorloopmat. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] de huurovereenkomst niet eerder dan 9 januari 2020 heeft opgezegd, waardoor hij verplicht was de huur te betalen, ook al maakte hij geen gebruik van de woning. Het hof heeft [appellant] toegelaten tot bewijsvoering over een mogelijke afspraak met Stadlander dat hij geen huur meer verschuldigd zou zijn. De zaak is verwezen naar de rol voor het horen van getuigen en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.304.534/01
arrest van 31 januari 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. F. Ergec te Bergen op Zoom,
tegen
Stichting Stadlander,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Stadlander,
advocaat: mr. J. Mikes te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 februari 2022 in het hoger beroep van het door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, onder zaak-/rolnummer 8850856/20-3851 gewezen vonnis van 21 juli 2021.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 22 februari 2022 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast, welke comparitie niet heeft plaatsgevonden;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met producties.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

De feiten

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] huurde van Stadlander de woning aan de [adres] te [plaats] .
Op 12 september 2019 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend tot het doen opnemen en doen verblijven van [appellant] in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 12 maart 2020.
[appellant] heeft op of omstreeks 18 december 2019 een formulier van Stadlander met als titel “Huuropzegging” ondertekend. Hierin is opgenomen dat [appellant] de huurovereenkomst van zijn woning opzegt. De laatste dag van bewoning is 8 januari 2020 en de reden van opzegging is een huurschuld, aldus het formulier.
Op 9 januari 2020 heeft zowel de voor- als de eindinspectie van de woning plaatsgevonden. [appellant] was daarbij niet aanwezig.
In de periode van 9 januari tot en met 26 juni 2020 zijn namens Stadlander aanmaningen verzonden waarin [appellant] werd gesommeerd tot het doen van betalingen aan Stadlander.
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.
In de onderhavige procedure heeft Stadlander, na wijziging van eis, gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om aan haar een bedrag van € 1.942,39 aan huurachterstand, een bedrag van € 493,29 aan mutatieschade, een bedrag van € 450,99 aan kosten ter vervanging van een doorloopmat en overige kosten van € 4,14 te betalen. Op het totaalbedrag dient nog een post “afrekening servicekosten” ter hoogte van € 40,49 in mindering te worden gebracht. Daarnaast heeft Stadlander een bedrag ter hoogte van € 26,32 aan rente gevorderd en een veroordeling van [appellant] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 434,40.
6.2.2.
Aan deze vorderingen heeft Stadlander, kort samengevat, nakoming door [appellant] van zijn contractuele verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst ten grondslag gelegd. De buitengerechtelijke incassokosten zijn gevorderd op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c BW.
6.2.3.
[appellant] is niet in rechte verschenen waarna de kantonrechter een verstekvonnis heeft gewezen. In dit vonnis heeft de kantonrechter hetgeen Stadlander in haar oorspronkelijke dagvaarding had gevorderd, toegewezen.
6.2.4.
[appellant] heeft een verzetdagvaarding uitgebracht en daarin gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van Stadlander. Daarna hebben partijen ieder nog éénmaal geconcludeerd.
6.2.5.
In het bestreden vonnis van 21 juli 2021 heeft de kantonrechter het verstekvonnis vernietigd en [appellant] veroordeeld om aan Stadlander een bedrag van € 2.479,94
(€ 1.942,39 aan huurachterstand, € 225,50 aan kosten doorloopmat en € 352,54 aan buitengerechtelijke incassokosten minus € 40,49 aan afrekening servicekosten) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen tot in totaal € 2.167,89 vanaf de dagen waarop het verzuim telkens intrad tot de dag der voldoening. [appellant] is in de proceskosten van Stadlander veroordeeld, het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hetgeen meer of anders is gevorderd, heeft de kantonrechter afgewezen.
De omvang van het hoger beroep
6.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. De grieven 1 en 2 zien op de toewijzing van de huurachterstand ter hoogte van € 1.942,39. Grief 3 is gericht tegen de toewijzing van de kosten voor de droogloopmat ter hoogte van € 225,50. Grief 4 betreft de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 352,54. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog niet ontvankelijk verklaren van Stadlander in haar vorderingen althans haar deze vorderingen te ontzeggen met veroordeling van Stadlander in de kosten van beide instanties.
6.4.
[appellant] heeft geen grieven gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om het verstekvonnis te vernietigen en tegen de gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van Stadlander. Ook Stadlander is daartegen niet opgekomen. Het hof verstaat de omvang van het hoger beroep daarom aldus dat deze beslissingen niet worden bestreden. Dat op de vorderingen een bedrag van € 40,49 ter zake de afrekening van de servicekosten 2019 in mindering moet worden gebracht, staat tussen partijen vast.
Grief 1: weerlegging verweer
6.5.1.
In grief 1 betoogt [appellant] dat hij de gevorderde huurtermijnen niet aan Stadlander verschuldigd is omdat Stadlander wist dat [appellant] in de periode waarover zij huurtermijnen vordert, de woning niet gebruikte. Partijen waren het erover eens dat de huurovereenkomst zou worden opgezegd en dat de woning zodanig uitgewoond was dat Stadlander niet voornemens was de woning opnieuw te verhuren. Stadlander had dan ook geen schade, aldus [appellant] . Indien Stadlander toch de huurtermijnen wilde vorderen, dan had zij dat op voorhand aan [appellant] kenbaar moeten maken. Zij wist dat [appellant] kampte met psychoses en het voor hem niet meer veilig was om gebruik te maken van de woning.
6.5.2.
Stadlander stelt dat zij bekend was met de opname van [appellant] bij de GGZ; deze opname is via het Veiligheidshuis voorbereid. Eén van de voorwaarden voor de opname was dat [appellant] de huur zou opzeggen om te voorkomen dat hij weer terug zou komen in de situatie van voorheen. Stadlander, in de persoon van de klantbegeleider [persoon A] , heeft drie keer een afspraak met [appellant] gemaakt om de huuropzegging op het terrein van de GGZ te laten tekenen, maar [appellant] heeft deze afspraken steeds afgezegd. Stadlander wijst erop dat [appellant] het formulier uiteindelijk heeft ondertekend, dit in overleg met hem en zijn begeleider en in verband met de “huurschuld”. [appellant] heeft de datum waartegen hij heeft opgezegd, zelf bepaald. Stadlander geeft aan dat, zolang de huurovereenkomst voortduurt, zij verplicht is de woning ter beschikking te stellen en [appellant] verplicht is de tegenprestatie, het betalen van huur, na te komen.
6.5.3.
Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief niet. Vast staat dat [appellant] de huurovereenkomst niet met ingang van een eerdere datum dan 9 januari 2020 heeft opgezegd. In dat geval lopen tot deze datum de contractuele verplichtingen van partijen door, zijnde aan de kant van Stadlander de verplichting om de woning ter beschikking te stellen aan [appellant] en aan de kant van [appellant] om de maandelijkse huurtermijnen te betalen. Het enkele feit dat [appellant] geen gebruik heeft gemaakt of heeft kunnen maken van de woning, leidt niet tot de conclusie dat hij dan geen huurpenningen verschuldigd is. Een huurder die wordt opgenomen in een (psychiatrisch) ziekenhuis, is verplicht om ook in die periode de huur te betalen. In de onderhavige zaak was de verhuurder er ook mee bekend dat het voor de huurder niet veilig was om terug te keren in zijn woning. In zijn toelichting op deze grief stelt [appellant] dat hij met Stadlander was overeengekomen om de huurovereenkomst op te zeggen. Pas na opzegging vervalt de verplichting van Stadlander om de woning ter beschikking van [appellant] te houden, kan zij de woning weer in gebruik nemen en pas dan vervalt voor [appellant] de verplichting tot betalen van de maandelijkse huurpenningen.
Grief 2: de afspraak/toezegging van Stadlander
6.6.1.
In grief 2 betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte zijn bewijsaanbod heeft gepasseerd. [appellant] stelt dat er een afspraak was tussen partijen en dat Stadlander in de persoon van [persoon A] heeft aangegeven dat hij geen verdere huurpenningen meer verschuldigd zou zijn. Het niet ondertekenen van een schriftelijke opzegging is, zo stelt [appellant] , onvoldoende rechtsgrond om huurpenningen te vorderen.
6.6.2.
Stadlander heeft aangegeven dat het bewijsaanbod onvoldoende concreet is en dus gepasseerd moet worden. Zij betwist de gestelde afspraak en geeft aan dat de stelling ongeloofwaardig is nu Stadlander als woningcorporatie geen gratis woningen ter beschikking stelt.
6.6.3.
Gelet op artikel 166 Rv zal het hof [appellant] tot het door hem aangeboden bewijs toelaten, zoals hierna in het dictum is vermeld. Weliswaar heeft [appellant] niet gesteld waar en op welke datum de mededeling van Stadlander is gedaan, maar uit de context blijkt dat dit volgens hem heeft plaatsgevonden voorafgaande aan en in het kader van zijn opname bij de GGZ.
Grief 3: de kosten voor de doorloopmat
6.7.1.
In grief 3 betoogt [appellant] dat de vordering met betrekking tot de doorloopmat niet is onderbouwd. Stadlander geeft aan dat [appellant] niet heeft betwist dat hij de mat die in de gemeenschappelijke ruimte lag, met bloed heeft besmeurd en dat deze niet meer te reinigen was. Zij verwijst naar artikel 12 van de toepasselijke algemene huurvoorwaarden en artikel 6.4 van deze voorwaarden waarin is bepaald dat de gemeenschappelijke ruimten ook tot het gehuurde behoren.
6.7.2.
Het hof verwerpt deze grief, nu zoals Stadlander in eerste aanleg ook heeft gesteld, [appellant] op grond van zijn contractuele verhouding met Stadlander voor deze schade jegens Stadlander aansprakelijk is. Stadlander heeft concreet aangegeven hoe [appellant] de mat heeft besmeurd nadat hij het raam naast de deur had ingetrapt om binnen te komen en hij daarbij zijn voet had verwond die hevig ging bloeden. [appellant] heeft slechts gesteld dat de omstandigheden zoals die door Stadlander kenbaar worden gemaakt, worden betwist; er sprake is van een “vertekend beeld”. [appellant] heeft niet gemotiveerd betwist dat de doorloopmat door zijn handelen met bloed besmeurd is geraakt.
Het hof acht dit een onvoldoende betwisting van hetgeen Stadlander heeft gesteld. [appellant] heeft niet aangegeven wat hij bedoelt met “de omstandigheden”; hij heeft niet expliciet betwist dat hij het raam heeft ingetrapt en daarbij zijn voet heeft verwond. Bovendien had het op de weg van [appellant] gelegen om aan te geven wat hij bedoelt met “een vertekend beeld”.
Grief 4: de buitengerechtelijke incassokosten
6.8.
In grief 4 wordt de omvang van de toegewezen buitengerechtelijke kosten betwist. Het hof zal een beslissing hierover aanhouden tot dat er is geoordeeld over het al dan niet slagen van de bewijsopdracht.
6.9.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

7.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe te bewijzen dat [persoon A] van Stadlander in het kader van de opname van [appellant] in het psychiatrisch ziekenhuis aan [appellant] heeft meegedeeld dat hij geen verdere huurpenningen meer verschuldigd is;
bepaalt dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.M.H. Schoenmakers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 14 februari 2023 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] bij zijn opgave op genoemde roldatum een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, J.M.H. Schoenmakers en A.L. Bervoets en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2023.
griffier rolraadsheer