6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] huurde van Stadlander de woning aan de [adres] te [plaats] .
Op 12 september 2019 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend tot het doen opnemen en doen verblijven van [appellant] in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 12 maart 2020.
[appellant] heeft op of omstreeks 18 december 2019 een formulier van Stadlander met als titel “Huuropzegging” ondertekend. Hierin is opgenomen dat [appellant] de huurovereenkomst van zijn woning opzegt. De laatste dag van bewoning is 8 januari 2020 en de reden van opzegging is een huurschuld, aldus het formulier.
Op 9 januari 2020 heeft zowel de voor- als de eindinspectie van de woning plaatsgevonden. [appellant] was daarbij niet aanwezig.
In de periode van 9 januari tot en met 26 juni 2020 zijn namens Stadlander aanmaningen verzonden waarin [appellant] werd gesommeerd tot het doen van betalingen aan Stadlander.
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.In de onderhavige procedure heeft Stadlander, na wijziging van eis, gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld om aan haar een bedrag van € 1.942,39 aan huurachterstand, een bedrag van € 493,29 aan mutatieschade, een bedrag van € 450,99 aan kosten ter vervanging van een doorloopmat en overige kosten van € 4,14 te betalen. Op het totaalbedrag dient nog een post “afrekening servicekosten” ter hoogte van € 40,49 in mindering te worden gebracht. Daarnaast heeft Stadlander een bedrag ter hoogte van € 26,32 aan rente gevorderd en een veroordeling van [appellant] tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 434,40.
6.2.2.Aan deze vorderingen heeft Stadlander, kort samengevat, nakoming door [appellant] van zijn contractuele verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst ten grondslag gelegd. De buitengerechtelijke incassokosten zijn gevorderd op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c BW.
6.2.3.[appellant] is niet in rechte verschenen waarna de kantonrechter een verstekvonnis heeft gewezen. In dit vonnis heeft de kantonrechter hetgeen Stadlander in haar oorspronkelijke dagvaarding had gevorderd, toegewezen.
6.2.4.[appellant] heeft een verzetdagvaarding uitgebracht en daarin gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van Stadlander. Daarna hebben partijen ieder nog éénmaal geconcludeerd.
6.2.5.In het bestreden vonnis van 21 juli 2021 heeft de kantonrechter het verstekvonnis vernietigd en [appellant] veroordeeld om aan Stadlander een bedrag van € 2.479,94
(€ 1.942,39 aan huurachterstand, € 225,50 aan kosten doorloopmat en € 352,54 aan buitengerechtelijke incassokosten minus € 40,49 aan afrekening servicekosten) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen tot in totaal € 2.167,89 vanaf de dagen waarop het verzuim telkens intrad tot de dag der voldoening. [appellant] is in de proceskosten van Stadlander veroordeeld, het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hetgeen meer of anders is gevorderd, heeft de kantonrechter afgewezen.
De omvang van het hoger beroep