ECLI:NL:GHSHE:2023:3706

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
20-000258-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep in een strafzaak betreffende Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die eerder door de rechtbank Oost-Brabant was vrijgesproken van het (mede)plegen van het produceren van MDMA. De rechtbank had de verdachte wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen bestemd voor het plegen van misdrijven onder de Opiumwet, en voor deelname aan een organisatie met criminele doeleinden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar op 5 juni 2023 heeft hij zijn hoger beroep ingetrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen belang meer hecht aan de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep, en heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd, die had gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zou worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij zijn grieven niet langer handhaafde. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de zaak, waarbij is vastgesteld dat er geen rechtens te beschermen belang meer is bij een verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000258-19
Uitspraak : 8 november 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 januari 2019, in de strafzaak met parketnummer
01-879083-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van feit 1, kort gezegd: het (mede)plegen van het produceren van MDMA, en veroordeeld ter zake van medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van die feiten (feit 2) en deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 10, vierde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet (feit 3) tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep omdat hij de grieven tegen het vonnis van de rechtbank niet langer handhaaft.
De verdediging heeft, kort gezegd, naar voren gebracht dat de verdachte zijn grieven tegen het vonnis van de rechtbank van 22 januari 2019 niet langer handhaaft, de verdachte geen prijs meer stelt op een onderzoek van de zaak in hoger beroep en dat het hoger beroep daarom op 5 juni 2023 namens de verdachte is ingetrokken. De verdediging verzoekt het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Namens de verdachte is op 31 januari 2019 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
De behandeling van de onderhavige strafzaak heeft op de terechtzitting van het hof op 21 februari 2022 een aanvang genomen met het uitroepen van de zaak. Op deze terechtzitting heeft een regie-behandeling plaatsgevonden. Het beroep van de verdachte is vervolgens bij ‘akte intrekken hoger beroep’ d.d. 5 juni 2023 ingetrokken. De inhoudelijke behandeling van de zaak zou op 27 september 2023 plaatsvinden.
Het hof heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid van het namens de verdachte ingestelde hoger beroep kennisgenomen van:
  • hetgeen schriftelijk door de verdediging naar voren is gebracht in (de bijlage bij) het e-mailbericht van de raadsman van de verdachte aan de strafgriffie van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juni 2023. Daaruit komt, kort gezegd, naar voren dat de verdachte het hoger beroep wenst in te trekken. Daarbij heeft de raadsman namens de verdachte de griffier gemachtigd tot het intrekken van het hoger beroep. Blijkens de akte intrekking hoger beroep van 5 juni 2023, die bij e-mailbericht van 5 juni 2023 om 09.57 uur is ingekomen ter griffie van het gerechtshof, heeft een medewerker van de rechtbank Oost-Brabant op 5 juni 2023 namens de verdachte het hoger beroep ingetrokken;
  • hetgeen namens de verdachte door diens raadsman ter terechtzitting van 27 september 2023 mondeling naar voren is gebracht;
  • de vordering van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 september 2023.
Uit de intrekking van het hoger beroep door de verdachte op 5 juni 2023 en uit hetgeen ter terechtzitting van 27 september 2023 naar voren is gebracht door de raadsman van de verdachte is het hof gebleken dat de verdachte geen belang meer hecht aan een behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep.
Het hof overweegt dat het namens de verdachte ingestelde hoger beroep is ingetrokken nadat het onderzoek in hoger beroep ter terechtzitting op 21 februari 2022 is aangevangen.
In wezen is nadien intrekking niet meer mogelijk. De akte, opgemaakt door de griffier, maakt dit niet anders.
Het hof is evenwel van oordeel dat op die terechtzitting geen sprake was van een behandeling van de zaak ten gronde. Het hof heeft voorts in aanmerking genomen dat alleen de verdachte tegen het vonnis hoger beroep heeft ingesteld en dat de verdachte blijkens de intrekking van het hoger beroep en hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht, geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep.
Ook heeft het Openbaar Ministerie met deze “intrekking” ingestemd, nu de advocaat-generaal de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in diens hoger beroep heeft gevorderd.
Het hof zal, nu het belang van de verdachte noch enig ander rechtens te beschermen belang gediend is met onderzoek van de zaak in hoger beroep, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

Het hof:
verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. M.J. Grapperhaus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 8 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Grapperhaus en Van den Uithoorn zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.