ECLI:NL:GHSHE:2023:3690

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
20-000746-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor meerdere economische delicten en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 18 februari 2019 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep van zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het overtreden van de Algemene douanewet, valsheid in geschrift en deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere exportdelicten door te handelen in strijd met de vergunningplicht en het opzetten van juridische schijnconstructies om goederen aan klanten in Iran te leveren. De verdachte heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd gekregen, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 160 uren. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van feit 13, maar heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de opgelegde straffen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene Douanewet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000746-19
Uitspraak : 6 november 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats te Maastricht, van 18 februari 2019, in de strafzaak met parketnummer 04-990005-09 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1953,
wonende te [adres 1] ,
met als bekend postadres in Nederland: [adres 2] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 13 tenlastegelegde feit en is ter zake:
1. medeplegen van het overtreden van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3:1 van de Algemene douanewet, betrekking hebbend op goederen die ingevolge regelingen van internationaal of nationaal recht worden aangemerkt als strategische goederen, opzettelijk meermalen gepleegd;
2, 3, 4 en 5 telkens: medeplegen van het overtreden van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3:1 van de Algemene douanewet, betrekking hebbend op goederen die ingevolge regelingen van internationaal of nationaal recht worden aangemerkt als strategische goederen, opzettelijk gepleegd;

6.7 en 8 telkens: medeplegen van valsheid in geschrift;

9 en 10 telkens: medeplegen van opzettelijk afleveren van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;

11. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

12. opzettelijk een bij de Algemene wet inzake rijksbelastingen voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,

veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Tevens heeft de rechtbank het klassieke beslag dat op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering was gelegd op de banksaldi/effectenportefeuilles, opgeheven.
Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Blijkens de akte rechtsmiddel is het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep gericht tegen de partiële vrijspraken van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 11.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft, in het verlengde van de tussen het openbaar ministerie en de verdediging overeengekomen procesafspraken, gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de in dat vonnis opgelegde straffen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
De verdediging heeft zich in het verlengde van de tussen het openbaar ministerie en de verdediging overeengekomen procesafspraken gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de bewezenverklaring, kwalificatie en strafbaarheid van feit en de verdachte, en zich geconformeerd aan de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Afdoeningsvoorstel
Het hof stelt vast dat tussen het openbaar ministerie en de verdediging procesafspraken zijn gemaakt, die erop neer komen dat het vonnis van de rechtbank, voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid in stand blijft en derhalve tegen de bewezenverklaring namens de verdachte geen verweer meer wordt gevoerd. Ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde straf zijn de navolgende procesafspraken in de vorm van een afdoeningsvoorstel overeengekomen:
i. Het openbaar ministerie en de heer [verdachte] accepteren de bewezenverklaring zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank Limburg met parketnummer
04/990005-09. Ter zitting zal niet een andere bewezenverklaring worden gevorderd
of verzocht.
Het Openbaar Ministerie eist een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 11
maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren - met aftrek van de tijd die
door [verdachte] in voorarrest is doorgebracht - onder de algemene voorwaarde dat
[verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een
strafbaar feit én een taakstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis.
Betrokkene doet afstand van de ingediende (en reeds toegewezen) onderzoekswensen en dient geen nadere onderzoekswensen in. Het openbaar ministerie initieert evenmin nader onderzoek.
Het Openbaar Ministerie heft, voor zover dit nog niet gebeurde, het beslag ex. Artikel 94 Sv op de banksaldi/effectenportefeuilles van de heer [verdachte] op.
Voormelde procesafspraken in de vorm van een afdoeningsvoorstel zijn ter terechtzitting van 23 oktober 2023 integraal besproken in aanwezigheid van de verdachte en de raadsvrouw van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust is van de rechtsgevolgen, gekomen is tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan dit afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Voorts heeft de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij de procesafspraken uitdrukkelijk met de verdachte heeft besproken en dat hij wenst mee te werken aan dit afdoeningsvoorstel.
Centraal bij het onderzoek ter terechtzitting stond bovenal de beantwoording van de vragen van artikel 348 en met name van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering. Bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten zijn de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte betrokken.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte richt zich mede tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder feit 13 ten laste werd gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straffen en de strafmotivering.
Tevens zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften opnemen onder aanvulling van artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht.
Op te leggen sanctie
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan meerdere exportdelicten door te handelen in strijd met de vergunningplicht, valsheid in geschrifte en het in structureel verband plegen van die feiten.
De verdachte heeft met de medeverdachten welbewust met een in [naam] gevestigde dochteronderneming en andere gelieerde ondernemingen juridische schijnconstructies opgezet om goederen via een omweg aan klanten in Iran te leveren. Deze schijnconstructies hadden tot doel om de vergunningplicht, teneinde het bewaken van de internationale veiligheid en rechtsorde door het tegengaan van proliferatie, te omzeilen. Hiermee is sprake van een ernstige normschending en het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het afdoeningsvoorstel van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 december 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.
Ook heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ten slotte heeft het hof de navolgende omstandigheden meegewogen bij de boordeling van de in het afdoeningsvoorstel vermelde straffen:
  • er is sprake van oude feiten die hebben plaatsgevonden in de periode van februari 2009 tot en met juni 2010;
  • er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
  • de verdachte heeft het onvoorwaardelijke deel van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf reeds uitgezeten.
Alles overziend is het hof van oordeel dat de in het afdoeningsvoorstel opgenomen sanctiebeslissingen in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting.
Aldus zal het hof het Openbaar Ministerie en de verdediging volgen in het afdoeningsvoorstel als hiervoor onder het gelijknamige kopje weergegeven en aldus beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikelen 1:4 en 3:1 van de Algemene Douanewet, artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 2 van het Besluit strategische goederen, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 13 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
11 (elf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. J.T.F.M. van Krieken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 6 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.