ECLI:NL:GHSHE:2023:3688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
200.326.871_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake contact- en zorgregeling voor minderjarige na wijziging van zorg- en contactregeling door de vader

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De vader, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, is in beroep gegaan tegen de beslissing van de voorzieningenrechter die een zorg- en contactregeling voor hun minderjarige kind heeft vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. drs. I. Ligtelijn-Huisman, heeft verweer gevoerd tegen de grieven van de vader. De minderjarige, geboren in 2019, heeft haar hoofdverblijf bij de vader, maar de ouders hebben een complexe relatie met zorgen over de veiligheid van het kind bij de moeder. De vader heeft de zorg- en contactregeling eenzijdig stopgezet, wat heeft geleid tot de huidige procedure. De rechtbank heeft eerder bepaald dat het kind onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2023 zijn beide ouders en vertegenwoordigers van de raad en de GI verschenen. Het hof heeft de zorgen van de vader over de veiligheid van het kind bij de moeder gehoord, maar heeft ook de positieve signalen van de GI en de raad in overweging genomen. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de dwangsom voor de vader is gehandhaafd. Het hof benadrukt het belang van een stabiele zorgregeling voor het kind en de noodzaak van samenwerking tussen de ouders en de betrokken instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.326.871/01
arrest van 7 november 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. I. Ligtelijn-Huisman te Roermond,
Deze zaak gaat over de minderjarige
[het kind], geboren op [geboortedag] 2019 te [woonplaats] . Hierna te noemen: [het kind] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
Als informant is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna te noemen: de GI).
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 5 september 2023 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant gewezen vonnis in kort geding van 6 april 2023 tussen de vader als gedaagde en de moeder als eiseres.

5.Het geding in hoger beroep

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 5 september 2023;
  • het procesdossier eerste aanleg;
  • het H12-formulier van 26 september 2023 namens de vader met productie 1 en 2.
5.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2023.
Verschenen zijn:
  • de vader met zijn advocaat mr. P.J.A. van de Laar;
  • de moeder met haar advocaat mr. drs. I. Ligtelijn-Huisman;
  • de raad, vertegenwoordigd door I. Sporken en B. Broeren;
  • De GI, vertegenwoordig door N. Schweren.
5.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De beoordeling

De feiten
6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.2.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is [het kind] geboren. De vader heeft [het kind] erkend en de ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. [het kind] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vader.
6.3.
Bij beschikking van 12 juli 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat [het kind] haar hoofdverblijf bij de vader heeft en daarnaast een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij [het kind] in een cyclus van twee weken van dinsdagavond tot en met zondagavond bij de vader verblijft, waarna zij van zondagavond tot dinsdagavond bij de moeder zal zijn, dan van dinsdagavond tot donderdagavond bij de vader en dan van donderdagavond tot dinsdagavond bij de moeder. De feestdagen worden, kort gezegd, om en om tussen de ouders verdeeld en tijdens de zomervakantie verblijft [het kind] afwisselend bij de ouders, volgens de verdeling 2 weken – 2 weken – 1 week – 1 week.
6.4.
Partijen hebben na de beschikking van 12 juli 2021 in onderling overleg de zorg- en contactregeling gewijzigd en zijn een regeling overeengekomen waarbij [het kind] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft, met de wisseldag op zondag.
6.5.
Sinds eind januari 2023 heeft de vader eenzijdig de zorg- en contactregeling stopgezet.
6.6.
Bij beschikking van 14 juni 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant [het kind] onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Helmond, voor de duur van zes maanden van 14 juni 2023 tot 14 december 2023.
6.7.
Bij beschikking van 29 juni 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de vader om alleen met het gezag te worden belast afgewezen en de beslissing voor zover die zien op het hoofdverblijf en de verdeling van zorg- en opvoedtaken aangehouden.
Bestreden vonnis voorzieningenrechter
6.6.
Bij vonnis in kort geding, waarvan hoger beroep, heeft de voorzieningenrechter het volgende bepaald:
in conventie
- schorst de door deze rechtbank bij beschikking van 12 juli 2021 vastgestelde zorg- en
contactregeling, totdat in de door partijen aanhangig gemaakte bodemprocedure zal zijn
beslist, en veroordeelt de vader de volgende zorg- en contactregeling voor [het kind] na te
komen, waarbij [het kind] afwisselend een week bij de moeder zal zijn en een week bij de vader,
met de wissel op woensdagmiddag te 12.30 uur op [de basisschool] , [adres] te
[woonplaats] , welke regeling zal ingaan per woensdagmiddag 12 april 2023 te
12.3
uur, waarbij de moeder [het kind] dan zal ophalen en waarna haar eerste week met [het kind]
zal aanvangen,
- veroordeelt de vader om aan de moeder een dwangsom te betalen van € 250,00
voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.1. uitgesproken
hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 7.500,00 is bereikt,
- verleent aan de moeder vervangende toestemming, die in de plaats treedt van de
toestemming van de vader, om [het kind] te doen inschrijven op [de basisschool] ,
[adres] te [woonplaats] ,
- verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt,
- wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
- wijst de vorderingen af,
- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt.
Vordering vader
6.7.
De vader kan zich niet verenigen met het vonnis in kort geding en hij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen. De vader heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en om de moeder alsnog in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren of althans die vorderingen te ontzeggen en gevorderd dat de zorgregeling hangende de procedure welke aanhangig is bij de rechtbank Oost-Brabant, althans dat de zorgregeling welke is neergelegd in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2021, of althans de zorgregeling die partijen nader zijn overeengekomen wordt geschorst.
Standpunt partijen
6.8.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte in het bestreden vonnis overwogen dat de moeder ter zitting de door de vader geuite zorgen gemotiveerd heeft weersproken en ook dat een nadere onderbouwing en concretisering van de zorgen van de vader niet heeft plaatsgevonden, anders dan door het benoemen van een filmopname van januari 2022.
De vader heeft de zorg- en contactregeling geschorst omdat hij zich ernstige zorgen maakt over de veiligheid van [het kind] bij de moeder, onder meer vanwege de psychische problemen van de moeder, haar suïcidaliteit, haar drank- en drugsverslaving, haar negatieve uitlatingen omtrent de vader, de wisselende partners en de rommelige situatie in de woning van de moeder. Deze zorgen zijn er nog steeds. De moeder heeft de zorgen onvoldoende weersproken. Veilig Thuis, de politie en verdere hulpverlening zijn betrokken bij [het kind] en de moeder vanwege het gedrag van de moeder en zij bevestigen de onveilige situatie bij de moeder. De zorg- en contactregeling moet worden geschorst totdat er in de hoofdprocedure is beslist.
Bovendien is een dwangsom niet op zijn plaats, omdat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat wanneer de voorzieningenrechter zou bepalen dat er contact zou moeten zijn tussen [het kind] en de moeder, hij zijn medewerking zou verlenen. De vader heeft altijd eerder opgelegde zorgregeling nageleefd. Tot slot heeft de voorzieningenrechter ten onrechte aan de moeder vervangende toestemming verleend om [het kind] te doen inschrijven op [de basisschool] te [woonplaats] aan de [adres] . De vader had reeds ingestemd met de inschrijving en daartoe de benodigde formulieren aangeleverd. De vader wilde en wil nog steeds volledig meewerken aan de inschrijving van [het kind] op [de basisschool] .
6.9.
De moeder voert verweer. De moeder verzoekt het hof de vader bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in dit hoger beroep en in zijn grieven niet- ontvankelijk te verklaren, althans het beroep en de grieven te verwerpen, met bevestiging van het in deze zaak bestreden vonnis in kort geding. De vader heeft nagelaten enige vorm van bewijs aan te leveren met betrekking tot de zorgen die hij heeft over de veiligheid van [het kind] wanneer zij bij de moeder is. De voorzieningenrechter heeft verder terecht geoordeeld, dat de vader een dwangsom verbeurt van € 250, - voor iedere dag of gedeelte dat hij niet aan de omgangsregeling zijn medewerking zou verlenen. Deze stok achter de deur van dwangsommen bij niet nakoming is noodzakelijk. De vader is zeer op geld gefixeerd. Dit is het enige middel om de vader te dwingen de zorgregeling na te komen. De vader heeft voor eigen rechter gespeeld door de omgang eenzijdig stop te zetten. Ook heeft de voorzieningenrechter terecht aan de moeder vervangende toestemming verleend om [het kind] te doen inschrijven op [de basisschool] te [woonplaats] aan de [adres] . De moeder heeft middels productie 5 bij haar dagvaarding in kort geding aangetoond, dat de vader [het kind] niet naar school liet gaan. Inmiddels gaat [het kind] wel naar de [de basisschool] .
Standpunt GI
6.10.
De GI heeft toegelicht dat de GI sinds 14 juni 2023 bij [het kind] en haar ouders betrokken is. Vanwege incidenten rondom de ex-partner van de moeder heeft de GI met de ouders gezamenlijk veiligheidsafspraken gemaakt. Beide ouders houden zich aan deze afspraken en werken verder ook mee aan het traject solo parallel ouderschap via het Axiehuis. Ook het CJG is betrokken. De school ziet een vrolijke [het kind] met een rijke fantasie. De GI heeft vooralsnog geen zorgelijke signalen ontvangen en ziet geen reden om de zorgregeling te schorsen. De GI ziet geen belemmering om de zorgregeling zoals de ouders zijn overeengekomen voort te zetten.
Advies raad
6.11.
De raad adviseert het hof – samengevat – als volgt. Beide ouders hebben zorgen over [het kind] en de raad begrijpt de onrust bij de ouders. Zij zien ook dat [het kind] op dit moment klem zit tussen de ouders. Het is van belang dat de ouders [het kind] niet belasten met volwassenproblematiek. De zorgregeling waarbij [het kind] de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft, loopt op dit moment en de raad gaat ervan uit dat de GI ingrijpt op het moment dat de zorgregeling niet veilig zou zijn.
Oordeel hof
6.12.
Het hof overweegt als volgt.
6.12.1.
Naar het oordeel van het hof vloeit de spoedeisendheid van deze zaak voort uit de aard van de vorderingen, zodat een kort geding procedure gerechtvaardigd is.
6.12.2.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn grieven voor wat betreft de schorsing van de zorg- en contactregeling en de vervangende toestemming voor de inschrijving op de basisschool ingetrokken zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist door het hof. Tussen partijen is dus enkel nog in geschil de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom.
6.12.3.
Het hof ziet geen aanleiding om de vordering tot het opleggen van een dwangsom alsnog af te wijzen en licht dit als volgt toe. Op dit moment is er sprake van een bestendige zorgregeling die beide ouders naleven, na een periode waarin dit niet het geval was. Het hof heeft er vertrouwen in dat de ouders in het belang van [het kind] de huidige zorgregeling onder de huidige omstandigheden nakomen en blijven nakomen en ziet juist daarom geen reden iets te wijzigen aan de zorgregeling (inclusief de dwangsommen). Er is sprake van rust en duidelijkheid ten aanzien van de zorgregeling en dit is in het belang van [het kind] . Bij serieuze terugkerende signalen van onveiligheid bij de moeder is het van belang dat er direct contact en overleg komt met de GI en de GI hierop acteert.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 6 april 2023, voor zover in hoger beroep aan de orde gesteld.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 november 2023.
griffier rolraadsheer