ECLI:NL:GHSHE:2023:3684

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
200.315.710_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid verhuurder voor schade door inbraak in gehuurde bedrijfsruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin [appellant] aansprakelijk werd gesteld voor schade die [de V.O.F.] heeft geleden na een inbraak in een pand dat door [appellant] werd verhuurd. De inbraak vond plaats op 31 januari 2020, waarbij het alarm niet was ingeschakeld. [de V.O.F.] had een kantoorruimte in het pand gehuurd en stelde dat [appellant] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen als verhuurder. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] aansprakelijk was voor de schade en hem veroordeelde tot betaling van een bedrag aan [de V.O.F.].

In hoger beroep heeft [appellant] tien grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis. [de V.O.F.] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het oordeel dat zij 20% van de schade zelf moet dragen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de mondelinge behandeling en heeft de zaak aangehouden voor verdere akten van beide partijen. Het hof zal de grieven van [appellant] en de incidentele grief van [de V.O.F.] in een later stadium beoordelen.

De zaak is van belang voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van verhuurders in situaties van schade door inbraak, vooral in relatie tot de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit huurovereenkomsten en de zorgplicht van verhuurders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.315.710/01
arrest van 7 november 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H.W.E. Vermeer te Zaandam,
tegen
[de V.O.F.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de V.O.F.] ,
advocaat: mr. I.W.A.J. van Pelt te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 augustus 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 mei 2022, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [de V.O.F.] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9341669 / 21-4365)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep
  • de op verzoek van [appellant] gelaste mondelinge behandeling, gehouden op 3 oktober 2023;
  • de bij H16 formulier van 25 september 2023 door [de V.O.F.] aan het hof en aan de wederpartij toegezonden productie 3, die zij bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof heeft geconstateerd dat [appellant] zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de mondelinge behandeling. Ook na deze zitting heeft [appellant] geen contact opgenomen met het hof omtrent (de reden van) zijn afwezigheid.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
de feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellant] was ten tijde van de gebeurtenissen eigenaar van een pand in [plaats] , genaamd “ [x] ” (hierna: `het pand'). In het pand huren circa 70 huurders, die permanent toegang tot het pand hebben, een ruimte.
b) [de V.O.F.] huurt sinds 1 februari 2019 daar een kantoorruimte/bedrijfsruimte op de begane grond.
c) Artikel 11.2 van de huurovereenkomst luidt:
"
In de huurprijs is tevens begrepen: de vergoeding voor het leveren van de volgende diensten:
-levering gas, elektra en water;
-onderhoud van liften, ontruimingsinstallatie, inbraakalarm;
-vuilafvoer, schoonmaken publieke ruimten
(…)
-gebruik bemande receptie voor doorverwijzing bezoekers naar het kantoor van huurder. Dit mag eventueel op elektronische wijze plaatsvinden.
Dit is exclusief andere diensten die door de receptie op verzoek verleend kunnen worden.”
d) Een van de andere huurders in het pand is/was [de B.V.] (hierna: [de B.V.] ).
e) Op 24 september 2019 hebben alle huurders van het pand vanaf het mailadres [het emailadres] een bericht ontvangen met als onderwerp “nieuwsbrief eind september 2019”. Hierin stond onder meer:

(…)Aandachtspunten
Openingstijden
De draaideuren zijn geopend van 08.30 uur tot 17.30 uur. (...0
Alarmprocedure
Het alarm wordt 7 dagen in de week door [de B.V.] om 23.30 uur ingeschakeld. Dan wordt ook een controleronde in en om het pand gelopen. Het alarm inschakelen is dus niet de verantwoordelijkheid van de huurder. Wél is het de bedoeling dat als je het pand in/uit gaat buiten openingstijden de zijdeuren (inclusief tuindeur) ten alle tijden gesloten blijven. Let hierbij ook op de ramen in de kantoren.
(…)
f) Op 31 januari 2020 is er in het pand ingebroken. Gebleken is dat in de nacht van 30 op 31 januari 2020 het alarm niet ingeschakeld heeft gestaan.
g) Op 1 februari 2020 heeft [de V.O.F.] bij de politie aangifte gedaan van de diefstal.
h) Op 5 februari 2020 heeft een bijeenkomst van de gedupeerde huurders (waaronder
[de V.O.F.] ) plaatsgevonden waarbij ook [appellant] aanwezig was. [appellant] heeft
[bedrijf] ingeschakeld om de huurders te assisteren bij het opstellen van de
schadeclaims. De claims zijn vervolgens ingediend bij [de B.V.] die ze op haar beurt weer
zou voorleggen aan haar aansprakelijkheidsverzekeraar.
i. i) [bedrijf] heeft de totale schade van [de V.O.F.] begroot op € 15.605,39.
[de V.O.F.] heeft van haar verzekeraar ( [de verzekeraar] ) € 7.917,39 vergoed gekregen.
de procedure bij de kantonrechter
3.2.1.
[de V.O.F.] heeft [appellant] en [de B.V.] in rechte betrokken en gevorderd om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat [appellant] en [de B.V.] (ieder voor zich) aansprakelijk zijn voor de door [de V.O.F.] geleden
schade en hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 9.617,75 aan resterende schade en
€ 855,89 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente over deze bedragen
en hen te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.2.
[appellant] en [de B.V.] hebben – ieder voor zich – gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.3.
Bij het thans bestreden vonnis heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [de V.O.F.] geleden schade en hem, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld tot betaling aan [de V.O.F.] van € 8.550,09 met wettelijke rente over dit bedrag en hem veroordeeld in de proceskosten van [de V.O.F.] , begroot op € 1.236,01.
De kantonrechter overwoog daartoe, samengevat, dat [appellant] tekortgeschoten was jegens [de V.O.F.] in zijn verplichtingen als verhuurder omdat [de V.O.F.] uit de mail van 24 september 2022 in samenhang met de huurovereenkomst heeft mogen afleiden dat het inschakelen van het inbraakalarm de verantwoordelijkheid was van de verhuurder. Daarnaast dient [appellant] de gevorderde buitengerechtelijke kosten te betalen, nu deze niet zijn betwist.
Dat [de V.O.F.] was onderverzekerd - hetgeen niet uitdrukkelijk is betwist door [de V.O.F.] - is een aan haar toe te rekenen omstandigheid en zij zal daarom een deel van de schade zelf moeten dragen. Dat deel stelt de kantonrechter op 20%.
[appellant] is tevens veroordeeld in de kosten van de procedure
3.2.4.
De vordering tegen [de B.V.] is afgewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat (en waarom) [de B.V.] rechtstreeks aansprakelijk is jegens [de V.O.F.] . [de V.O.F.] wordt veroordeeld in de verletkosten van [de B.V.] , begroot op € 50,00.
de vorderingen in hoger beroep
3.3.
[de B.V.] is geen partij in hoger beroep.
3.4.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis en daartoe tien grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Hij vordert dat het hof alsnog de vordering van [de V.O.F.] zal afwijzen met haar veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties, en tot terugbetaling aan [appellant] van € 9.786,10 met de wettelijke handelsrente vanaf 1 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Op de onderbouwing van deze vorderingen zal het hof bij de bespreking van de grieven terugkomen.
3.4.2.
[de V.O.F.] heeft op de grieven gerespondeerd, en harerzijds onder aanvoering van één grief incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij 20% van de schade zelf moet dragen. Ook hierop zal het hof hierna terugkomen.
Over de feiten
3.5.1.
Met zijn eerste grief wijst [appellant] erop dat [x] geen bedrijfsverzamelgebouw is, zoals de kantonrechter heeft vastgesteld, maar een kantorengebouw. Dit is niet slechts een semantische discussie, zo begrijpt het hof, want [appellant] acht dit onderscheid relevant omdat hij stelt dat [de V.O.F.] in strijd met het huurcontract de aan haar verhuurde ruimte niet uitsluitend als kantoor gebruikt(e). In grief 7 gaat [appellant] hier nader op in.
3.5.2.
Het hof heeft in zijn weergave van de vastgestelde feiten in rov 3.1. de neutrale term “ruimte” gehanteerd. Dit leidt niet tot een ander oordeel.
3.6.1.
[de V.O.F.] heeft tijdens de zitting, onder meer naar aanleiding van vragen van het hof, een nadere invulling en onderbouwing gegeven van de reeds uit de processtukken bekende feiten.
Van belang voor de beoordeling acht het hof de volgende door [de V.O.F.] nog aangevoerde feiten:
i. i) [appellant] heeft het pand verkocht. Daarna is [de B.V.] verhuisd.
ii) Uit beelden van beveiligingscamera’s is gebleken dat de dieven 30-40 minuten in het pand zijn geweest en eerst alle pakketjes die bij de receptie lagen open hebben gemaakt. Daarna zijn zij de vleugel waar [de V.O.F.] huurt afgegaan en hebben zij alle ramen die uitkeken op de gang ingetikt. [de V.O.F.] huurt de laatste ruimte op die gang.
iii) “ [naam] van de receptie” heeft aan [de V.O.F.] de camerabeelden laten zien. De camera’s waren waarschijnlijk niet van [appellant] .
iv) Er zaten overal stickers dat er een alarminstallatie in het pand aanwezig was. Het alarm was, als het afging, heel luid (een harde hoge piep).
v) Na de huurdersbijeenkomst, die door medewerkers van [appellant] was georganiseerd en waar was besloten dat [de B.V.] voortaan het alarm zou inschakelen, is de alarmcode veranderd. [de V.O.F.] was daarna ook niet meer in staat om zelf het alarm erop te zetten omdat zij de alarmcode niet had.
vi) [de B.V.] kreeg huurkorting van [appellant] omdat zij ’s avonds het alarm moest inschakelen.
3.6.2.
Omdat [appellant] nog niet op de door [de V.O.F.] ingebrachte productie 3 en op de door [de V.O.F.] verschafte informatie heeft gereageerd, zal het hof hem daartoe in de gelegenheid stellen, ambtshalve peremptoir. Op diezelfde roldatum mag ook [de V.O.F.] op dit arrest reageren, eveneens ambtshalve peremptoir, alles zoals in het dictum vermeld. [appellant] dient daarbij tevens het hof te informeren over de reden van zijn - onaangekondigde en niet toegelichte - afwezigheid bij de door het hof op zijn eigen verzoek bepaalde mondelinge behandeling.
3.7.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol van (4 weken na datum arrest) voor akte van beide partijen, met het in rov 3.6.2. bepaalde doel;
bepaalt dat beide partijen 14 dagen vóór deze roldatum – dus uiterlijk op 21 november 2023 de door hen te nemen aktes aan elkaar zullen toesturen (alles in overeenstemming met de regels van het schriftelijk pleidooi);
bepaalt dat aan beide partijen geen verdere uitstel voor het nemen van deze akte zal worden gegeven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, A.C. van Campen en M.H. Koster en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 november 2023
griffier rolraadsheer