ECLI:NL:GHSHE:2023:3662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
20-001063-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake bedreiging, belaging en onbruikbaar maken van goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2023. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, belaging en het opzettelijk onbruikbaar maken van goederen. De rechtbank had een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en had een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg, maar met aanpassing van de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een contactverbod met de slachtoffers. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank overgenomen en aangevuld. Het hof oordeelde dat de verdachte door zijn handelen ernstige gevoelens van angst en onveiligheid had veroorzaakt bij de slachtoffers. Gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en het recidiverisico, legde het hof een gevangenisstraf op en voegde een contactverbod toe voor de duur van 3 jaren. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001063-23
Uitspraak : 8 november 2023
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats te 's-Hertogenbosch, van 7 april 2023,in de strafzaak met parketnummer 03-001418-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1968,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis van 7 april 2023 ter zake van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd‘, ‘belaging’ en het ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 155,90 aan materiele schade en € 450,00 aan immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens de aan de verdachte opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest, met als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr een contactverbod gedurende de proeftijd ten aanzien van alle in de tenlastelegging genoemde slachtoffers. Voor elke overtreding dient hechtenis te worden opgelegd voor de duur van 1 week, met een maximum van 6 maanden.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f Sr en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Namens verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, onder aanvulling van gronden , behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering.
Aanvullende bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer herhaald dat niet bewezen kan worden dat zijn client de in het onder 1 tenlastegelegde dreigmail van 1 januari 2022 en de onder 2 tenlastegelegd e-mails heeft verstuurd. Hij heeft het volgende aangevoerd.
Het e-mailbericht van 1 januari 2022 kan ook door de vader van de verdachte zijn verstuurd, nu de e-mail is verstuurd vanaf het adres [e-mailadres 1] ;
Het staat niet vast vanaf welke computers de in de tenlastelegging onder 1 en 2 genoemde e-mails zijn verstuurd;
Van de twee e-mails d.d. 17 januari 2020 en 14 april 2020 van het e-mailadres [e-mailadres 2] (zoals genoemd op de pagina’s 18 en19 van het vonnis) staat niet vast dat deze door de verdachte zijn gestuurd, omdat ze afkomstig zijn van het e-mailadres van de vader van de verdachte. Bovendien staat het telefoonnummer van de ouders van de verdachte onder een van deze berichten vermeld;
De in de e-mails gebezigde schrijfstijl, met name de interpunctiefout, is niet specifiek van de verdachte. In de door de ouders van de verdachte ondertekende e-mails komt deze fout ook vaker voor;
De vader van de verdachte heeft hem ten tijde van het sturen van het e-mailbericht van 1 januari 2022 niet op de computer zien zitten. De raadsman verwijst naar het alibi dat de vader van de verdachte hem geeft op pagina 51 van het voorgeleidingsdossier (p. 64-65 einddossier, hof), zoals ook opgemerkt in de pleitnota van de raadsvrouw ter gelegenheid van de raadkamer gevangenhouding.
Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank ten aanzien van het bovenstaande heeft overwogen in de bewijsoverweging, zoals weergegeven in het vonnis op pagina’s 3 t/m 5 en neemt deze over.
In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende:
Dat niet vaststaat van welke computer de mails als bedoeld in feit 1 en 2 zijn verstuurd, is niet van belang. Uit de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien volgt immers dat ze afkomstig zijn van de verdachte. Overigens heeft de vader van de verdachte niet gezegd dat de verdachte de tablet van vader niet gebruikt, maar dat hij
denktdat de verdachte die niet gebruikt en dat hij niet gezien heeft dat zijn zoon die gebruikt (dossierpagina 65). Dit sluit dus geenszins uit dat de tablet op enig moment door de verdachte is gebruikt. Dat in één van de twee mails ondertekend door [verdachte] ook het telefoonnummer van de ouders van de verdachte staat vermeld, doet niet af aan de deugdelijke motivering van de rechtbank dat deze mails afkomstig zijn van de verdachte, reeds omdat de verdachte veel bij zijn ouders thuis verbleef. Het hof verwijst in dit kader naar de verklaring verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 januari 2022: “Ik weet dat [verdachte] veelvuldig bij zijn ouders verblijft, voornamelijk overdag. Zijn vader komt hem dan rond het middaguur ophalen met de auto en brengt hem doorgaans na het avondeten terug naar zijn woning. Echter, door de verslechterde gezondheid van zijn vader, blijft [verdachte] vaak bij zijn ouders overnachten. Ik weet dat [verdachte] geen mobiele telefoon in zijn bezit heeft. Ik weet dat hij toegang heeft tot de huistelefoon van zijn ouders en de computer van zijn ouders” (dossierpagina 78-79).
Dat in de mails ondertekend door [verdachte] (dossierpagina 124-125) op een enkele plaats na een komma geen spatie is opgenomen, net zoals in de dreigmail als bedoeld in feit 1, doet niet af aan de juistheid van de waarneming van de verbalisant [verbalisant 2] op dossierpagina 124-125 dat de schrijfstijl van deze mails ondertekend door [verdachte] afwijkt van die van de dreigmail uit feit 1. Zoals de rechtbank overwoog in het vonnis op pagina 5, tweede alinea, wordt in deze mails ondertekend door [verdachte] -in afwijking van die uit feit 1- doorgaans wel een spatie na (soms zelfs ook vóór) de komma opgenomen en is steeds sprake van één onafgebroken zin van vele regels lang, die nergens wordt onderbroken door een punt.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Het hof sluit zich aan en neemt over de waarneming van de rechtbank op pagina 5 derde alinea van het vonnis, inhoudende dat de schrijfstijl van de e-mails verzonden op 23 september, 2. 11, en 20 oktober 2021 aan [aangever 2] , dezelfde kenmerken vertoont als de dreigmail van 1 januari 2021, namelijk: na iedere punt een nieuwe zin op de volgende regel en na iedere komma geen spatie (dossierpagina’s 131-133).
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen spreken van onbruikbaarmaking, in die zin dat de woning van aangever niet op de voor een behoorlijk gebruik daarvan vereiste wijze kon worden gebruikt voor het doel waarvoor deze
was bestemd.
Het hof overweegt als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat door het smeren van poep op (onder meer) een deurbel, een (handvat van) een voordeur en een brievenbus, deze voorwerpen tijdelijk niet op de voor een behoorlijk gebruik daarvan vereiste wijze konden worden gebruikt voor het doel waarvoor deze bestemd zijn ( ECLI:NL:HR:2017:26).
Het gaat in casu niet om het onbruikbaar maken van de gehele woning, zoals de raadsman in zijn verweer ten onrechte aangeeft, maar slechts om het onbruikbaar maken van de in de tenlastelegging genoemde onderdelen.
Nu op camerabeelden te zien is dat de betreffende voorwerpen zijn besmeurd en de verdachte op die beelden is herkend als degene die de voorwerpen heeft besmeurd, kan het tenlastegelegde worden bewezen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Aanvulling bewijsmiddelen
Het hof vult de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen als volgt aan:
  • op pagina 17 van het vonnis voegt het hof aan het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] toe: “Naar aanleiding van het feit dat criminelen in het verleden mijn Facebook pagina bezocht hebben om mijn thuisadres te weten te komen, heb ik mijn Facebook-naam veranderd van [aangever 1] in [aangever 1] ”
  • op pagina 18 van het vonnis voegt het hof aan het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] toe:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Het e-mailadres waarmee deze mail verstuurd is betreft [e-mailadres 1] .
A Ik heb het emailadres [e-mailadres 2] .
V: Dus als we het goed begrijpen is dit niet uw emailadres?
A: Nee.
  • op pagina 18 van het vonnis voegt het hof aan de kennisgeving van inbeslagneming toe: goednummer: PL2300-2022000544-1474297.
  • Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2022, dossierpagina 118, voor zover inhoudende:
Op maandag 3 januari 2022 heb ik de gegevens van een harddiskdrive veiliggesteld. Ik zag dat de harddisk was geplaatst in een desktopcomputer voorzien van onderstaande geregistreerde gegevens:
Beslagene : [verdachte]
Beslagnummer : 1474297
DRS Goednummer : 22-0002-001.
Op te leggen sanctie
Door de advocaat-generaal is gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren. Voorts is gevorderd dat als vrijheidsbeperkende maatregel een contactverbod wordt opgelegd met alle slachtoffers die in de mails uit feit 1 en 2 zijn genoemd.
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte geen gevangenisstraf wordt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de raadsman aangegeven dat de verdachte wegens fysieke beperkingen geen taakstraf kan uitvoeren.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een negental mensen, te weten
een gemeenteraadslid, politieagenten en een officier van justitie. Laatstgenoemden hadden veelal ambtshalve met de verdachte te maken gehad in het kader van de persoonsgebonden aanpak van de verdachte onder leiding van het Veiligheidshuis Maastricht, in het kader van eerdere strafzaken tegen de verdachte waarin zij herkenningsprocessen-verbaal hadden opgemaakt of als vervolgend officier van justitie. Zij voelen zich allen zeer bedreigd door de inhoud van de dreigmail, met name ook vanwege het onvoorspelbare en vasthoudende karakter van de verdachte.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan belaging van één van voornoemde
personen, [aangever 2] , gedurende een periode van bijna drie maanden en aan het met poep besmeuren van de voordeur en brievenbus van de woning waarvan de verdachte vermoedde dat [aangever 2] daar nog woonachtig was.
Voornoemde feiten hebben bij aangever [aangever 2] serieuze gevoelens van angst en
onveiligheid veroorzaakt voor hemzelf en voor zijn gezinsleden, zoals uit de aangifte, de
schriftelijke toelichting van de vordering tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring
ter terechtzitting in eerste aanleg is gebleken. Het slachtoffer had ten tijde van de behandeling in eerste aanleg, zo blijkt uit zijn slachtofferverklaring, nog dagelijks last van gevoelens van onmacht en angst ten gevolge van het handelen van verdachte.
De manier waarop de verdachte zich tegenover deze slachtoffers heeft uitgelaten en zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [aangever 2] , is stuitend en doet vermoeden dat de verdachte zich aan niets of niemand iets gelegen laat liggen, mede gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder meermalen voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld tot deels onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Dat heeft de verdachte er helaas niet van kunnen weerhouden opnieuw strafbare feiten als de onderhavige te plegen. De reclassering is van oordeel dat hun interventies er niet toe leiden dat het recidiverisico afneemt en dat de verdachte niet meer reclassabel is.
Er blijft voor het hof nu niets anders over dan de verdachte wederom een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in de hoop dat de verdachte hierdoor deze keer wel zal stoppen met het bedreigen en belagen van anderen. Uit het reclasseringsadvies van 31 juli 2018 blijkt dat de verdachte mogelijk een nieuwe tbs met dwangverpleging vreest. Het hof wil de verdachte nu al laten weten dat het hof, als de verdachte ondanks de nu op te leggen deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf toch weer in herhaling valt, het aangewezen acht om een psycholoog en psychiater advies te vragen of een tbs met voorwaarden of een tbs met dwangverpleging er dan wel voor kan zorgen dat de verdachte ophoudt met dit onveilige en niet te accepteren gedrag jegens anderen.
Gelet op het bovenstaande acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden passend en geboden. Een deel daarvan zal het hof voorwaardelijk opleggen. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Gelet op de eerdere genoemde documentatie van de verdachte moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich opnieuw belastend gedraagt jegens de slachtoffers van de onderhavige feiten 1 en 2. Het hof zal daarom als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr een verbod opleggen om voor de duur van drie jaar op eigen initiatief (in)direct contact te hebben met deze in het dictum nader te noemen personen en bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Het hof zal voorts bepalen dat vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken zal worden toegepast voor elke keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Aanvullende overweging betreffende de vordering van de benadeelde partij
Ten aanzien van de materiele schade:
De beveiligingscamera is door de benadeelde partij aangeschaft 8 dagen na het onder 3 bewezenverklaarde en één maand na het onder 1 bewezenverklaarde en wel op advies van de politie. Derhalve ziet het hof voldoende rechtstreeks verband tussen de aanschaf en de bewezenverklaarde feiten, mede gezien het feit dat het onder 3 bewezenverklaarde ziet op de voormalige woning van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de immateriële schade:
Anders dan de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat de bedreiging en de stalking een zodanige inbreuk hebben gemaakt op de persoonlijke veiligheid en levenssfeer van de benadeelde partij [aangever 2] dat hierdoor sprake is van een aantasting in de persoon van de benadeelde partij op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Het hof acht derhalve de vordering ter zake van de immateriële schade voor hetzelfde bedrag als de rechtbank toewijsbaar.
Voorwaardelijke verzoeken:
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep twee voorwaardelijke verzoeken gedaan. In het geval dat het hof tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 tenlastegelegde wenst de raadsman dat:
de machtigingen tot binnentreding worden opgevraagd en aan het dossier worden toegevoegd van al die keren dat de verdachte in de afgelopen drie jaren bij zijn ouders thuis is aangehouden met een machtiging tot binnentreding, zodat de namen van de agenten die toen zijn binnengetreden bekend worden en kan worden vastgesteld dat de vader van de verdachte daadwerkelijk geen problemen met hen heeft gehad en
dat de vader van de verdachte wordt gehoord en hem wordt gevraagd of hij niets wist van de baardgroei van de heer [verbalisant 1] . Dit omdat in de dreigmail over de heer [verbalisant 1] wordt gesproken als “baardaap” en de heer [verbalisant 1] enkele dagen na zijn aangifte nog een aanvullende verklaring afgelegd, waarin hij aangeeft dat alleen de verdachte de e-mail kan hebben verstuurd, omdat alleen de verdachte hem met een baard heeft gezien.
Het hof overweegt als volgt.

Ten aanzien van het verzoek onder 1

De vader van de verdachte geeft aan dat hij alleen de heren [verbalisant 1] en [aangever 2] kent. De andere in de tenlastelegging genoemde namen kent hij niet. Het hof ziet dan ook geen noodzaak om de machtigingen op te vragen om zodoende vast te kunnen stellen of de vader problemen had met de in de tenlastelegging genoemde personen.
Dit verzoek wordt afgewezen.

Ten aanzien van het verzoek onder 2

De door de raadsman aangehaalde aanvullende verklaring van de heer [verbalisant 1] over de baardgroei wordt door het hof niet tot het bewijs gebezigd. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
[verbalisant 1] , geboren op [geboortedag 2] 1990
[aangever 2] , geboren op [geboortedag 3] 1968
[benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 4] 1966
[benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 5] 1985
[benadeelde 3] , geboren op [geboortedag 6] 1959
[benadeelde 4] , geboortedatum onbekend
[benadeelde 5] , geboren op [geboortedag 7] 1963
[aangever 1] , geboren op [geboortedag 8] 1960
[benadeelde 6] , geboren op [geboortedag 9] 1960
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. R. Lonterman en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 8 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.