ECLI:NL:GHSHE:2023:3661

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
20-002304-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 40 gram cocaïne en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. In hoger beroep was de verdachte enkel in beroep gegaan tegen de veroordeling voor de feiten 1 en 2, waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was verklaard in het derde feit.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 12 september 2021 als bestuurder van een auto werd aangehouden, waarin een vuurwapen en een tas met cocaïne en contant geld werden aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van het wapen, maar het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust moest zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen, gezien de omstandigheden en de locatie ervan. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende feitelijke macht over het wapen had en verwierp het verweer van de verdediging.

De uiteindelijke uitspraak van het hof was een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 237 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging, waarbij het hof de jeugdige leeftijd van de verdachte in aanmerking nam en de mogelijkheid bood om zijn leven op het rechte pad te brengen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002304-22
Uitspraak : 3 november 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats te ’s-Hertogenbosch, van 3 oktober 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-206322-22 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het Openbaar Ministerie ter zake van het onder feit 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard.
De politierechter heeft het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
Voorts heeft de politierechter beslist op het beslag.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de appelakte d.d. 11 oktober 2022 uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 is tenlastegelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op het beslag en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde is vrijspraak bepleit. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf.
De bewijsvoering behoeft aanvulling, aangezien de politierechter in het vonnis waarvan beroep heeft volstaan met (deels) een opsomming van de bewijsmiddelen. Het hof is echter gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering en zal daarom – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Aanvulling bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij in de kern aangevoerd dat de verdachte niet wist van de aanwezigheid van het vuurwapen in de auto en dat hij ook niet de beschikkingsmacht had over het vuurwapen. De verdachte was niet de enige gebruiker van de auto die hij op dat moment bestuurde. De auto stond op naam van de moeder van de verdachte die eveneens heeft verklaard dat ook anderen gebruik maakten van de auto, waardoor niet uitgesloten kan worden dat een ander dan de verdachte het vuurwapen in de auto heeft gelegd. Bovendien bevat het dossier geen resultaat van een DNA-onderzoek waaruit zou kunnen blijken of een DNA-profiel van de verdachte op het vuurwapen aanwezig was. Naar de mening van de verdediging bevat het dossier onvoldoende bewijs om buiten redelijke twijfel te kunnen verheffen dat de verdachte in enige mate bewust het vuurwapen in de auto aanwezig heeft gehad en dient de verdachte aldus, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs, te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie daarvan.
Voorts vereist het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.
Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de verdachte op 12 september 2021 als bestuurder van een personenauto, te weten een Citroën type C1 met kenteken [kentekennummer], staande werd gehouden. De verdachte was op dat moment de bestuurder van de auto en zijn oma zat op de bijrijdersstoel. De auto stond op naam van de moeder van de verdachte, [moeder van verdachte]. Onder de bestuurdersstoel werd het betreffende wapen aangetroffen. Het wapen bleek een omgebouwd gaspistool van het merk Walther. Achter de bijrijdersstoel op de grond lag een nep Gucci tas met daarin de verdovende middelen en een groot geldbedrag in contanten, waarvan verdachte heeft toegegeven dat die van hem waren.
In het proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat uit onderzoek naar eerdere registraties die er waren ten aanzien van het kenteken van de personenauto volgde dat er diverse registraties waren ter zake van het rijden zonder rijbewijs. Tevens was op 28 december 2020 een aandachtsvestiging opgemaakt waarin is vermeld dat verdachte veelvuldig als bestuurder van dit voertuig, de Citroën C1 met het kenteken [kentekennummer], is gesignaleerd, terwijl hij niet beschikte over een geldig rijbewijs. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte voor 12 september 2021 meerdere keren gebruik heeft gemaakt van de auto van zijn moeder.
De moeder van de verdachte heeft bij haar verhoren bij de politie aanvankelijk verklaard dat zij de enige bestuurder is van de auto en dat de verdachte op de desbetreffende dag zonder haar medeweten de reservesleutels heeft gepakt en gebruik heeft gemaakt van de auto. Pas later in het proces, namelijk ter terechtzitting van de politierechter in eerste aanleg, is zij als getuige gaan verklaren dat meerdere mensen gebruik maakten van haar auto. Zij heeft daarbij haar dochter, haar zus en niet bij name genoemde kennissen genoemd. Die verklaring staat daarmee haaks op haar politieverklaring. De verdachte is ter terechtzitting van het hof nader bevraagd op de identiteit van degenen die, behalve hijzelf, gebruik hebben gemaakt van de auto, maar behalve zijn zus en tante is de verdachte niet met concrete namen van personen gekomen die dat hebben gedaan. Hij ontkent zijn zus en tante te hebben gevraagd of het wapen van één van hen was. Ook op vragen naar namen van andere personen die volgens hem in het verleden met de auto van zijn moeder hebben gereden, geeft de verdachte geen duidelijk antwoord.
Het hof acht de eerste verklaring van verdachtes moeder over wie de auto heeft gebruikt de meest betrouwbare. Deze verklaring is relatief snel na de constatering van het wapen door de politie door haar afgelegd. Daarin komen als gebruikers van de auto alleen haar eigen naam en die van haar zoon, de verdachte, voor. Het hof is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden dat de verdachte op het moment van de staandehouding de bestuurder was van de personenauto en op de achterbank niet alleen het wapen, maar ook een tas van de verdachte met daarin een grote hoeveelheid aan cocaïne en cash geld werd aangetroffen (waarbij het een feit van algemene bekendheid is dat handel in drugs althans drugsgebruik met regelmaat gepaard gaat met vuurwapengebruik) en gelet op de registraties waaruit volgt dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de staandehouding meermalen zonder rijbewijs heeft gereden in diezelfde auto, het niet anders kan zijn dan dat het vuurwapen toebehoorde aan de verdachte en dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen. De verdachte had niet alleen de wetenschap van de aanwezigheid van het wapen maar, gezien de locatie van het wapen (onder de stoel waarop hij zat) ook de mogelijkheid om de feitelijke macht daarover uit te oefenen.
De verklaring van de verdachte, dat hij geen enkele wetenschap had van de aanwezigheid van het wapen en dat een ander gebruik moet hebben gemaakt van de auto en daar het vuurwapen in achtergelaten moet hebben, schuift het hof gelet op het voorgaande als niet aannemelijk terzijde.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is gemeld.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 40 gram cocaïne. Harddrugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid en zorgen daarnaast voor diverse vormen van (zware) criminaliteit. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen schade berokkent aan de gezondheid van gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De verdachte heeft voor deze nadelige gevolgen geen oog gehad.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een vuurwapen. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van doorgaans zeer ernstige strafbare feiten zoals bedreigingen maar ook levensdelicten, en vormen een groot gevaar voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De combinatie van een forse hoeveelheid cocaïne die bezwaarlijk als enkel voor eigen gebruik kan worden aangemerkt, met het aanwezig hebben van een scherp vuurwapen geeft alle reden tot zorg.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, in beginsel niet kan worden volstaan met oplegging van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Voor wat betreft de hoogte van de straf heeft het hof gelet op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, ten aanzien van het voorhanden hebben van harddrugs en het illegale bezit van vuurwapens. De LOVS-oriëntatiepunten hanteren voor overtreding van artikel 2 onder C van de Opiumwet bij een hoeveelheid tussen de 10 en 50 gram een taakstraf van 80 uren. Voor overtreding van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie in een openbare ruimte (categorie III onder 1) hanteren de LOVS-oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Over zijn persoonlijke omstandigheden heeft de verdachte in hoger beroep verklaard dat hij zijn baan in de beveiliging niet meer kan uitoefenen vanwege onderhavige zaak, dat hij los-vast in de bouw werkt, dat hij gaat starten met een opleiding in de bouw, dat hij alleenstaand is, dat hij bij zijn ouders woont en dat hij twee jongere broertjes heeft.
De samenleving en de rechtspraak worden de laatste jaren in toenemende mate geconfronteerd met geweldsdelicten die verband houden met de aanwezigheid van, en handel in, harddrugs, de beschikbaarheid van cash geld in combinatie met vuurwapenbezit. Het hof stelt vast dat ook in deze zaak deze drie ingrediënten aanwezig zijn, wat het hof dan ook zorgen baart.
Het hof zal echter ondanks de ernst van de feiten en de zorgen die het heeft over de weg die de verdachte kennelijk aan het bewandelen was, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
In het bijzonder heeft het hof hier de jeugdige leeftijd van de verdachte meegewogen en het feit dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 31 augustus 2023 blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde weliswaar eerder onherroepelijk is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke strafbare feiten en dat daarbij geen vrijheidsstraffen zijn opgelegd.
Het hof ziet in een en ander aanleiding om de verdachte de mogelijkheid te bieden zijn leven op het rechte pad te brengen en te houden. Het hof is van oordeel dat, om dat doel te bereiken, een beperkte onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een lange voorwaardelijke gevangenisstraf naast een forse taakstraf passend en geboden is.
Het hof acht het, gelet op het hiervoor overwogene en in het bijzonder uit het oogpunt van speciale preventie, van belang dat aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf een proeftijd van 3 jaren wordt verbonden.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 237 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
237 (tweehonderdzevenendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 3 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.