ECLI:NL:GHSHE:2023:3660

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
20-000442-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, met een taakstraf van 220 uren als nieuwe straf. De rechtbank had ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen. Het hof heeft de rol van de verdachte als initiator van de vechtpartij zwaar gewogen, waarbij hij en zijn medeverdachten geweld hebben gebruikt tijdens carnaval in Vlijmen. De verdachte heeft spijt betuigd en zijn persoonlijke omstandigheden zijn in overweging genomen. Het hof heeft de op te leggen straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, wat resulteerde in een taakstraf van 220 uren, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn bevestigd, met uitzondering van het gedeelte dat niet-ontvankelijk was verklaard door de rechtbank. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen door de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000442-21

Uitspraak : 8 november 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 10 februari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-133865-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 5.183,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is door de rechtbank integraal hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 1.569,85, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is door de rechtbank gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is daardoor, van rechtswege, alleen voor het toegewezen gedeelte van de vordering aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de raadsman van de verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis, met uitzondering van de opgelegde (hoofd)straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg zal de daarmee samenhangende overweging van de rechtbank, dus voor zover die ziet op de opgelegde straf, in zijn geheel worden vervangen op de wijze als hierna vermeld. De opgelegde schadevergoedingsmaatregelen blijven in stand.
Het hof zal tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften waarop de beslissingen van de rechtbank zijn gegrond vervangen door de hierna opgenomen artikelen.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen en goederen tijdens carnaval in [eetgelegenheid] in Vlijmen. Aan het einde van de carnavalsavond is de verdachte samen met onder andere zijn medeverdachten naar [eetgelegenheid] gegaan. In het restaurantgedeelte van [eetgelegenheid] vond vervolgens een confrontatie plaats tussen de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte en de groep van de aangevers, bij welke confrontatie door de verdachte met een stoel is gegooid in de richting van de groep van de aangevers. Daarna verliet de groep van de verdachte via het cafetariagedeelte de horecagelegenheid [eetgelegenheid] . Alleen de verdachte blijft in het cafetariagedeelte bij de tussendeur naar het restaurantgedeelte staan wachten en op het moment dat aangever [benadeelde partij 1] via die tussendeur het cafetariagedeelte binnenloopt, slaat de verdachte hem met een vuist in het gezicht en grijpt hem bij zijn keel. Vervolgens ontstaat een massale vechtpartij, waarbij door de groep van de verdachte fors geweld wordt toegepast op de slachtoffers. Door de groep van de verdachte en de verdachte zijn de slachtoffers geslagen en geschopt, ook terwijl zij al op de grond lagen, en is geslagen en gegooid met barkrukken richting de slachtoffers.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard, hebben de verdachte en zijn medeverdachten op gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen pijn en letsel toegebracht, en er tevens blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat feiten als het onderhavige, die zich in het openbaar afspelen, leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij degenen die ongewild getuige zijn geweest van het geweld.
Het hof rekent de verdachte de rol die hij heeft gehad bij dit excessieve geweld zwaar aan: de verdachte is de initiator geweest van de vechtpartij in het cafetariagedeelte en heeft zijn kinderen, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , hierin betrokken.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder, doch niet recent, onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdediging in dit verband – onderbouwd met stukken – naar voren gebracht dat de verdachte eigenaar is van een drietal bedrijven en op die wijze in zijn levensonderhoud voorziet. Als de verdachte naar de gevangenis zou moeten, zou dat, aldus de verdachte, grote consequenties hebben voor zijn ondernemingen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte er blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en heeft hij meermaals spijt betuigd. De verdachte maakte daarin een oprechte indruk.
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen conform de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, gaan bij openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel ten gevolge hebbend uit van een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Het hof is echter van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, niet kan worden volstaan met de oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
Het hof zal een lagere en andersoortige straf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Hierbij merkt het hof op dat het meest ernstige geweld tijdens de massale vechtpartij die avond, is uitgeoefend door een zoon van de verdachte, [medeverdachte 1] . Deze heeft, enigszins afzijdig, herhaaldelijk op het gezicht/hoofd van de roerloos op de grond liggende [slachtoffer] ingetrapt. [medeverdachte 1] is daarvoor onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het door de verdachte uitgeoefende openlijke geweld in vereniging is eveneens afkeurenswaardig, maar zal mede gelet op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en hiervoor gebleken persoonlijke omstandigheden van de verdachte worden afgedaan met een werkstraf van langere duur.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding om aan de verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 19 februari 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, op 8 november 2023 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met bijna negen maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen taakstraf zal matigen met twintig uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 220 uren, subsidiair 110 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Vervanging van de toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof vervangt de door de rechtbank aangehaalde artikelen door de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden. Op deze artikelen is zowel het deel van het bevestigde dictum van de rechtbank als de hierna te geven beslissing gegrond.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde hoofdstraf en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige (inclusief de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen), met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 8 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.