ECLI:NL:GHSHE:2023:3659

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
20-000354-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zware mishandeling en veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar is wel veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 februari 2020 in Vlijmen, waar de verdachte betrokken was bij een massale vechtpartij tijdens carnaval. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en in plaats daarvan een taakstraf van 200 uren opgelegd, met aftrek van voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn hoofdelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die zij hebben geleden. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, wat heeft geleid tot een vermindering van de taakstraf. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde geweld en de impact daarvan op de slachtoffers, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte in deze situatie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000354-21
Uitspraak : 8 november 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 10 februari 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-133903-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van de eendaadse samenloop van ‘poging tot zware mishandeling’
(feit 1)en ‘het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen’
(feit 2)veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is door de rechtbank hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 5.183,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is door de rechtbank integraal hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 1.569,85, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is door de rechtbank gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is daardoor, van rechtswege, alleen voor het toegewezen gedeelte van de vordering aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest.
Door de raadsman van de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2020 te Vlijmen, gemeente Heusden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
  • meermalen (met kracht en/of gebalde vuist) die [slachtoffer 1] op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
  • (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] (met kracht) op/tegen de schouder en/of de rug en/of het (boven)lichaam heeft getrapt, terwijl die [slachtoffer 1] (weerloos) op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2020 te Vlijmen, gemeente Heusden, openlijk, te weten in [eetgelegenheid] , gelegen aan [adres] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen, welk geweld tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 2] bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (onder meer):
  • (met kracht en/of gebalde vuist) slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
  • (met kracht) schoppen/trappen op/tegen de schouder en/of de rug en/of het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] (weerloos) op de grond lag en/of
  • (met kracht) met een barkruk, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, slaan op/tegen de rug van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
  • (met kracht) bij de keel/hals vastpakken/grijpen en/of (vervolgens) die keel/hals (dicht)knijpen van voornoemde [benadeelde partij 1] en/of
  • (met kracht en/of gebalde vuist) slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 1] , al dan niet terwijl die [benadeelde partij 1] (weerloos) op de grond lag en/of
  • (vervolgens) (met kracht) schoppen/trappen op/tegen, in elk geval in de richting van, het hoofd en/of het gezicht en/of de rug, in elk geval het (boven)lichaam, van voornoemde [benadeelde partij 1] , terwijl die [benadeelde partij 1] (weerloos) op de grond lag en/of
  • gooien van stoelen en/of barkrukken, in elk geval harde en/of zware voorwerpen, op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 2] en/of
  • (met kracht) vastpakken en/of (vervolgens) (met kracht) geven van een kopstoot aan voornoemde [benadeelde partij 2] en/of
  • (met kracht en/of gebalde vuist) slaan/stompen op/tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 2] , al dan niet terwijl die [benadeelde partij 2] (weerloos) op de grond lag en/of
  • (met kracht en/of gebalde vuist) slaan/stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
  • bij het hoofd vastpakken van voornoemde [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) (met kracht) slaan van het hoofd van [slachtoffer 2] tegen een muur, in elk geval een (hard) object/voorwerp, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] ten val komt en/of
  • (vervolgens) (met kracht) schoppen/trappen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] weerloos op de grond lag
en/of welk geweld tegen goederen, te weten een of meerdere stoelen en/of barkrukken en/of tafels, in elk geval het (in [eetgelegenheid] aanwezige) meubilair, bestond uit:
- het (met kracht) gooien en/of slaan met stoelen en/of barkrukken en/of tafels.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 1
Aan de verdachte is onder feit 1 tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] meermalen (met kracht en/of gebalde vuist) op/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen de schouder, de rug en/of het (boven)lichaam te trappen, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte gericht tegen zowel [slachtoffer 1] als [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] kan worden afgeleid dat de verdachte “vol” opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Hoe dan ook is naar het oordeel van de advocaat-generaal voor wat betreft de handelingen van de verdachte ten opzichte van [slachtoffer 1] sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, inclusief de daarvoor vereiste aanmerkelijk kans op het toebrengen van zodanig letsel.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat geen sprake is geweest van “vol” opzet en evenmin van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu er geen aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer [slachtoffer 1] door de gedragingen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier, de daarvan onderdeel uitmakende camerabeelden en het onderzoek ter terechtzitting, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte “vol” opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat kan, anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld, naar het oordeel van het hof niet blijken uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte gericht tegen zowel [slachtoffer 1] als [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de gedraging een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft doen ontstaan en de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging(en) en de omstandigheden waaronder deze is/zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Het hof is op grond van het procesdossier en de daarvan onderdeel uitmakende camerabeelden van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat door de aan de verdachte toe te rekenen geweldshandelingen tegen slachtoffer [slachtoffer 1] , te weten het meermaals slaan/stompen tegen het hoofd en het trappen tegen het bovenlichaam – waarbij niet is komen vast te staan waar hij die [slachtoffer 1] precies raakt, met hoeveel kracht dit is gebeurd en wat voor schoeisel de verdachte droeg – de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat ook het voorwaardelijk opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer 1] niet kan worden bewezen. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 aan hem tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 23 februari 2020 te Vlijmen, gemeente Heusden, openlijk, te weten in [eetgelegenheid] , gelegen aan [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen, welk geweld tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en [slachtoffer 2] bestond uit het (onder meer):
  • met kracht en gebalde vuist slaan/stompen op/tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en
  • met kracht schoppen/trappen op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag en
  • met kracht met een barkruk slaan op/tegen de rug van voornoemde [slachtoffer 1] en
  • met kracht bij de keel/hals vastpakken/grijpen van voornoemde [benadeelde partij 1] en
  • met kracht en gebalde vuist slaan/stompen op/tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 1] , al dan niet terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag en
  • vervolgens met kracht schoppen/trappen op/tegen het gezicht van voornoemde [benadeelde partij 1] , terwijl die [benadeelde partij 1] weerloos op de grond lag en
  • gooien van stoelen op/tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde partij 2] en
  • met kracht vastpakken en vervolgens met kracht geven van een kopstoot aan voornoemde [benadeelde partij 2] en
  • met kracht en gebalde vuist slaan/stompen op/tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 2] , al dan niet terwijl die [benadeelde partij 2] op de grond lag en
  • bij het hoofd vastpakken van voornoemde [slachtoffer 2] en vervolgens met kracht slaan van het hoofd van [slachtoffer 2] tegen een muur, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] ten val komt en
  • vervolgens met kracht schoppen/trappen op/tegen het hoofd en/of gezicht van voornoemde [slachtoffer 2] , terwijl die [slachtoffer 2] weerloos op de grond lag
en welk geweld tegen goederen, te weten stoelen en barkrukken bestond uit:
- het met kracht gooien en/of slaan met stoelen en barkrukken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof volstaat, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het onder 2 bewezenverklaarde feit heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, onderzoek Reno/OB1R020029, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, gesloten d.d. 11 juni 2020, bevattende een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-339.
  • Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het hof op 25 oktober 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
  • Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 27 januari 2021, voor zover inhoudende de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden die betrekking hebben op de openlijke geweldpleging in [eetgelegenheid] ;
  • Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] d.d. 29 februari 2020, pagina 139-141;
  • Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij 1] d.d. 29 februari 2020, pagina 143-146;
  • Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij 2] d.d. 29 februari 2020, pagina 155-158;
  • Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [eetgelegenheid] d.d. 23 februari 2020, pagina 163-164;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 18 maart 2020, pagina 194-239 met bijlagen pagina 240-245: op basis van de beschrijving in andere bewijsmiddelen is NNM1 [medeverdachte 1] ; NNM2 [verdachte] ; NNM7 [benadeelde partij 2] ; NNM8 [slachtoffer 1] ; NNM9 [slachtoffer 2] ;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 7 mei 2020, pagina 274;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 7 mei 2020, pagina 275-276;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 7 mei 2020, pagina 277-278;
  • Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 19 mei 2020, pagina 311-312.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen en goederen tijdens carnaval in [eetgelegenheid] in Vlijmen. In [eetgelegenheid] is een massale vechtpartij ontstaan, waarbij door de groep van de verdachte fors geweld is toegepast op de slachtoffers. Door de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, zijn de slachtoffers geslagen en geschopt, ook terwijl zij al op de grond lagen, en is gegooid met barkrukken in de richting van de slachtoffers. De verdachte, destijds 18 jaar oud, heeft meerdere slachtoffers getrapt, geslagen met de vuist en heeft een kopstoot uitgedeeld.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard, hebben de verdachte en zijn medeverdachten op gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen pijn en letsel toegebracht, en er tevens blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat feiten als het onderhavige, die zich in het openbaar afspelen, leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij degenen die ongewild getuige zijn geweest van het geweld. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdediging in dit verband – onderbouwd met stukken – naar voren gebracht dat de verdachte een eigen onderneming voert en op die wijze in zijn levensonderhoud voorziet.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte er blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en heeft hij meermaals spijt betuigd. De verdachte maakte daarin een oprechte indruk.
Het hof zal een lagere straf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof – anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal – de verdachte vrij zal spreken van de onder feit 1 tenlastegelegde poging tot zware mishandeling en het hof voorts van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Het meest ernstige geweld tijdens de massale vechtpartij die avond, is uitgeoefend door een broer van de verdachte, [medeverdachte 2] Deze heeft, enigszins afzijdig, herhaaldelijk op het gezicht/hoofd van de roerloos op de grond liggende [slachtoffer 2] ingetrapt. [medeverdachte 2] is daarvoor onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het door de verdachte uitgeoefende openlijke geweld in vereniging is eveneens afkeurenswaardig, maar valt nog binnen de voor openlijk geweld tegen personen en goederen binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten waarin voor first offenders als verdachte een werkstraf in overweging wordt gegeven.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een taakstraf voor de duur van 220 uren, subsidiair 110 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is immers op 11 februari 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, op 8 november 2023 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met bijna negen maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen taakstraf zal matigen met twintig uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 5.183,-, bestaande uit een bedrag van € 683,- aan materiële schade en een bedrag van
€ 4.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de
vordering voor dit toegewezen gedeelte aan het oordeel van het hof onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 683,-. Dat bedrag heeft betrekking op de kosten voor de reparatie van het horloge en de ketting, het pak en het T-shirt. Deze posten zijn voldoende onderbouwd en niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 4.500,-.
Het hof zal derhalve een totaalbedrag van € 5.183,- aan schadevergoeding toewijzen. De verdachte en zijn mededaders zijn hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en diens mededaders rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 5.183,-. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Daarnaast zal het hof bepalen dat voor zover de verdachte of (een van) zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.569,85, bestaande uit een bedrag van € 319,85 aan materiële schade en een bedrag van € 1.250,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 1.569,85, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 319,85. Dat bedrag heeft betrekking op de kosten voor het carnavalspak, de horlogeband, het T-shirt en de schoenen. Deze posten zijn voldoende onderbouwd en niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 1.250,-
Het hof zal derhalve een totaalbedrag van € 1.569,85 aan schadevergoeding toewijzen. De verdachte en zijn mededaders zijn hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en diens mededaders rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.569,85. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Daarnaast zal het hof bepalen dat voor zover de verdachte of (een van) zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.183,00 (vijfduizend honderddrieëntachtig euro)bestaande uit
€ 683,00 (zeshonderddrieëntachtig euro) materiële schadeen
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 1], ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.183,00 (vijfduizend honderddrieëntachtig euro)bestaande uit
€ 683,00 (zeshonderddrieëntachtig euro) materiële schadeen
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 60 (zestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.569,85 (duizend vijfhonderdnegenenzestig euro en vijfentachtig cent)bestaande uit
€ 319,85 (driehonderdnegentien euro en vijfentachtig cent) materiële schadeen
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 2], ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.569,85 (duizend vijfhonderdnegenenzestig euro en vijfentachtig cent)bestaande uit
€ 319,85 (driehonderdnegentien euro en vijfentachtig cent) materiële schadeen
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 8 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.