ECLI:NL:GHSHE:2023:3657

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
20-000838-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer en uitvoer van grote hoeveelheden cocaïne via fruitladingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van de invoer en uitvoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, verborgen in ladingen fruitpulp en ananassen uit Zuid-Amerika. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van het voorarrest. De cocaïne, in totaal ongeveer 291 kilo, was verstopt in containers die via de Noordzee en de Westerschelde naar Nederland waren gebracht. De verdachte heeft ontkend wetenschap te hebben gehad van de cocaïne in de ladingen, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte moest zijn geweest van de illegale inhoud van de zendingen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, waarbij het hof ook de inbeslaggenomen PGP-telefoon aan het verkeer heeft onttrokken. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000838-20
Uitspraak : 31 oktober 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 maart 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 01-993317-18 en 01-993239-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ (ten aanzien van het primaire feit onder parketnummer 01-993317-18) en
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (ten aanzien van het primaire feit onder parketnummer 01-993239-19),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 6 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de inbeslaggenomen PGP-telefoon onttrokken aan het verkeer.
Ten slotte heeft de rechtbank bij het vonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder parketnummer 01-993317-18 primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 01-993239-19 primair tenlastegelegde – waaronder telkens medeplegen – bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de inbeslaggenomen PGP-telefoon te onttrekken aan het verkeer.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van de impliciet tenlastegelegde overtredingsvarianten heeft de raadsman verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep op de afwezigheid van alle schuld (verontschuldigbare dwaling) toekomt. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 01-993317-18:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Lelystad en/of Almere en/of elders in Nederland en/of Antwerpen (België), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, via de Noordzee en de Westerschelde, binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Lelystad en/of Almere en/of elders in Nederland en/of Antwerpen (België), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn medeverdachten voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen en/of vervoeren van een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal, bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/zijn medeverdachte(n) vanuit Colombia een container met een grote hoeveelheid (althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende) cocaïne op een boot naar de haven van Antwerpen laten vervoeren met als bestemming Nederland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Lelystad en/of Almere en/of elders in Nederland en/of Antwerpen en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
(telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
(telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende hij en/of zijn medeverdachte(n):
(meermalen) telefonische contacten en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of (een) afspra(a)ken met één of meer (mogelijke) producenten, leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s) tussenpers(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer en/of het verdere vervoer in Nederland en/of België van (een) (grote) hoeveelheid cocaïne
en/of de opslag/overslag van de container met cocaïne in Nederland en/of België geregeld en/of betaald en/of betalingen voor het (verdere) vervoer van de container met cocaïne verricht;
in de zaak met parketnummer 01-993239-19 (ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegd):
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 in Nederland en/of Antwerpen en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, al dan niet via de Noordzee en de Westerschelde, binnen het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 OW) heeft gebracht 83,50 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 in Nederland en/of Antwerpen en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, al dan niet via de Noordzee en de Westerschelde, buiten het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 OW) heeft gebracht 83,50 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 17 april 2018 te Lelystad en/of Almere en/of elders in Nederland en/of Antwerpen en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem en/of zijn medeverdachten voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) te brengen en/of vervoeren van 83,50 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/zijn medeverdachte(n) vanuit Costa Rica een container met 83,50 kilogram (althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende) cocaïne op een boot naar de haven van Antwerpen laten vervoeren met als bestemming Nederland, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 17 april 2018 te Lelystad en/of Almere en/of elders in Nederland en/of Antwerpen en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 83,50 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
(telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
(telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden, dat die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende hij en/of zijn medeverdachte(n):
(meermalen) telefonische contacten en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of (een) afspra(a)ken met één of meer (mogelijke) producenten, leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s) tussenpers(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer en/of het verdere vervoer in Nederland en/of België van (een) (grote) hoeveelheid cocaïne en/of de
opslag/overslag van de container met cocaïne in Nederland en/of België geregeld en/of betaald en/of betalingen voor het (verdere) vervoer van de container met cocaïne verricht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-993317-18 primair en het in de zaak met parketnummer 01-993239-19 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 01-993317-18:
hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 in Nederland en Antwerpen (België) opzettelijk via de Noordzee en de Westerschelde binnen het grondgebied van Nederland en België heeft gebracht een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
in de zaak met parketnummer 01-993239-19 (ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegd):
hij in de periode van 1 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 in Nederland opzettelijk via de Noordzee en de Westerschelde binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 83,50 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
EN
hij in de periode van 1 februari 2018 tot en met 29 maart 2018 in Nederland opzettelijk via de Noordzee en de Westerschelde buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 83,50 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de bewijsmiddelen opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage. De bewijsmiddelen maken integraal deel uit van dit arrest.
Bewijsoverwegingen
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder parketnummer 01-993317-18 primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 01-993239-19 primair tenlastegelegde bewezen kan worden. De advocaat-generaal stelt zich voorts op het standpunt dat ten aanzien van beide feiten ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern het navolgende aangevoerd. Zonder medeweten van de verdachte is misbruik gemaakt van zijn bedrijf. De verdachte heeft geen wetenschap gehad van de cocaïne in de ladingen pulp en ananassen en derhalve heeft hij ook geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de in- en uitvoer van de cocaïne. De verdachte heeft vanwege de inachtneming van zorgvuldigheidsnormen niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat er drugs in de zendingen fruit terecht zouden komen. Er is voorts geen sprake geweest van een aantoonbare nauwe en bewuste samenwerking die gericht was op het overtreden van de Opiumwet, te meer nu medeverdachte [medeverdachte] onherroepelijk is vrijgesproken, aldus de verdediging.
Daarnaast zijn de door de verdachte afgelegde verklaringen – in de kern inhoudende dat hij wel fruit heeft geïmporteerd met zijn bedrijf maar dat hij geen weet heeft gehad van de drugs – voldoende aannemelijk. De verdachte verklaarde immers dat:
de contante stortingen die hij op rekeningen van zijn bedrijf heeft gedaan afkomstig zijn van de erfenis van zijn moeder die in 2013 overleed, dat zij op diverse plekken in haar woning voor een totaalbedrag van € 170.000,00 aan contanten had verstopt, dat hij de erfenis niet met zijn zus heeft gedeeld, dat zijn moeder aan dit bedrag komt omdat zij een tweetal zaken in Amsterdam heeft gehad en dat zijn moeder in 2001 met pensioen is gegaan;
hij wel administratie heeft van het eerste kwartaal van 2018;
hij geen problemen heeft met Belgen in verband met drugs;
hij het fruit verpakt in “maat 6” zelf wilde controleren omdat hem kenbaar was gemaakt dat de kwaliteit ervan heel slecht was en dat hij niet wist dat in de pallet met nummering 6 cocaïne zat;
hij niet weet wie de gebruiker van het Belgisch telefoonnummer is waar hij contact mee heeft gehad en dat hij dacht deze man hem wilde vertelde dat er wederom een lading met slechte kwaliteit was geleverd;
het telefonisch gesprek met [medeverdachte] ging over voetbal en niet over verdovende middelen;
het Word-bestand met datum 12 april 2018 op zijn laptop gericht aan [betrokkene 2] niet is verstuurd, dat deze brief niet dateert van 12 april 2018 en dat deze brief niet over verdovende middelen gaat;
hij feitelijk al een afnemer had voor de fruitpulp, dat die afnemer [bedrijf 10] was, dat hij telefonisch contact met [bedrijf 10] heeft gehad over de lading fruitpulp en dat hij hen zou e-mailen zodra de lading fruitpulp was geleverd;
I. hij een PGP-telefoon had gekregen van zijn minnares, omdat zij hem geregeld pikante foto’s en filmpjes wilde sturen die hij op zijn eigen mobiele telefoon niet wilde ontvangen;
J. dat hij zorgvuldigheidsnormen in acht heeft genomen door te verzoeken een scan van de ladingen te laten maken;
K. het regelmatig voorkomt dat onbekende derden gebruik maken van een bedrijf dat fruit importeert door in de lading drugs te verstoppen, hierbij wordt onder andere verwezen naar het bedrijf [bedrijf 1]
Het oordeel van het hof
Aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast en overweegt het hof met betrekking tot het bewijs als volgt.
De verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van het bedrijf [bedrijf 2] en hij maakt onder meer gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .

Pulp

Op 12 oktober 2018 hebben de Belgische autoriteiten in Antwerpen een container met 120 vaten bevroren ananas- en aardbeienpulp (hierna te noemen: pulp) afkomstig uit Colombia gecontroleerd. Zowel de Belgische autoriteiten als ook het Nederlands Forensisch Instituut hebben vastgesteld dat zich in 8 van de 120 vaten cocaïne bevond. In een aanvullend rapport heeft het Nederlands Forensisch Instituut gemotiveerd dat acht vaten met in totaal 1600 kilogram pulp ongeveer 208 kilogram cocaïne hebben bevat. Met betrekking tot deze zending zijn onder de verdachte diverse documenten in beslag genomen waaruit volgt dat de zending bestemd was voor het bedrijf van de verdachte, [bedrijf 2] , en dat door de verdachte het verdere vervoer via [bedrijf 3] en de opslag bij [bedrijf 4] in Beverwijk was geregeld.
Het hof stelt uit de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de cocaïne met de pulp was vermengd. Door de verdediging is (onder K) naar voren gebracht dat bonafide fruitbedrijven soms worden gebruikt door criminelen door drugs in de lading te verbergen. Op zich is dat natuurlijk mogelijk in dozen bananen of ananassen. In dit geval is er sprake van fruitpulp waarin de cocaïne is vermengd. Het is niet mogelijk een dergelijke hoeveelheid cocaïne in de fruitpulp te brengen zonder dat degene die de pulp verpakt en laadt merkt dat deze cocaïne in de lading wordt aangebracht. Het is eveneens niet mogelijk, bijvoorbeeld door stiekem in de container in te breken, om de cocaïne weer uit de pulp te halen. Het recupereren kan derhalve uitsluitend met medeweten van de ontvanger. De stelling van de verdediging dat onbekende derden deze cocaïne in de pulp zouden aanbrengen, terwijl dit een zeer aanzienlijke waarde van zeker enkele miljoenen euro’s vertegenwoordigt, zonder medeweten van de ontvanger, met het gevaar dat de criminelen hierover niet meer kunnen beschikken en deze hoeveelheid cocaïne wellicht in de voedselketen terechtkomt waarbij de investering van de criminelen verloren gaat, schuift het hof als hoogst onaannemelijk ter zijde. Het hof is dan ook van oordeel dat, gelet op de specifieke feiten en omstandigheden van deze partij, de wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne in de pulp bij de verdachte is komen vast te staan.
Daarbij stelt het hof ten aanzien van de wetenschap van de verdachte en het opzet op de invoer van de cocaïne in de lading pulp het volgende vast.
Het is het bedrijf van de verdachte en daarmee de verdachte die de container besteld. Daarmee is het uitgangspunt dat hetgeen zich in de container bevindt bestemd is voor hem. Dat dit zoals hierboven reeds vermeld ook de illegale lading betreft komt ook naar voren uit de inhoud van onderstaande telefoongesprekken.
In de ochtend van 13 oktober 2018 belde de verdachte op de telefoon met nummer [telefoonnummer 1] naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . De persoon was niet bereikbaar en er volgde een voicemail. Het is derhalve de verdachte geweest die contact heeft gelegd met dit nummer. In de middag van 13 oktober 2018 belde de verdachte het Belgisch telefoonnummer wederom ( [telefoonnummer 2] ) waarna een man op nam met een Marokkaans/Vlaams accent. De man vroeg of hij met de “korte kale” sprak en de verdachte bevestigde dit. Het is dus niet de verdachte geweest die geconfronteerd werd met een onverwachts telefoontje, maar de verdachte die contact opneemt met dit Belgische nummer. Uit de inhoud van dat gesprek, de latere sms-berichten en WhatsApp-chats stelt het hof vast dat deze man belangrijke informatie had voor de verdachte over de zending pulp, maar dat hij daarover niet kon praten over de telefoon. De man zegt te werken bij “ [bedrijf 5] ”. Het hof gaat ervan uit dat hiermee bedoeld is [bedrijf 5] : [bedrijf 5] in België, kantoor houdend in de haven van Antwerpen. De man stuurde ook een sms-bericht waarin hij schreef dat de verdachte zelf weet waar hij
(het hof begrijpt: de verdachte)mee bezig is en dat hij
(het hof begrijpt: de man)dat niet via hier hoeft te vertellen. Tevens stuurde de man een sms-bericht dat hetgeen hij wil vertellen verband houdt met de bak die hij
(het hof begrijpt: de verdachte)heeft opgestuurd en dat deze een groot probleem heeft. Kort na het telefoontje werd de verdachte gebeld door [medeverdachte] en in dat telefoongesprek refereerde de verdachte aan het gesprek met de man, waarbij de verdachte zegt dat hij op de bedrijfstelefoon is gebeld door een Belgisch nummer, dat hij die morgen ziet en dat hij
(het hof begrijpt: de man)wel alle toeters en bellen af heeft laten gaan. De verklaring van de verdachte (onder E), inhoudende dat hij dacht dat de gebruiker van het telefoonnummer hem wilde vertellen dat er een lading met slechte kwaliteit was geleverd, volgt naar het oordeel van het hof niet uit de inhoud van de gesprekken. De verdachte heeft in de gesprekken immers niet gevraagd of er iets met de kwaliteit van de lading aan de hand was en ook anderszins komt dat van de zijde van de beller niet aan de orde. Wanneer er een onduidelijk telefoontje komt met betrekking tot een ingevoerde zending ligt het in normale omstandigheden voor de hand om te vragen: “Wat is er mis?”, of: “Is er iets mis met de kwaliteit van de lading?”, mocht daaraan getwijfeld worden. Bovendien is er geen enkele reden om een gesprek over de kwaliteit van de zending niet over de telefoon te voeren. De verklaring van de verdachte (onder F), inhoudende dat het daaropvolgend gesprek met [medeverdachte] ging over voetbal en niet over verdovende middelen in de pulp, acht het hof tevens niet aannemelijk geworden. Een gesprek kan over meerdere onderwerpen gaan en het hof stelt vast dat in ieder geval één onderwerp in het telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte] de verdovende middelen in de lading pulp betrof.

Ananassen

Uit documenten die tijdens het strafrechtelijke onderzoek naar aanleiding van de onderschepping van de lading pulp met cocaïne in oktober 2018 in beslag zijn genomen, is gebleken dat [bedrijf 2] , het bedrijf van de verdachte, ook in maart 2018 containers uit Zuid-Amerika heeft laten overkomen. Het ging toen om containers met ananassen uit Costa Rica.
De Belgische autoriteiten in Antwerpen hebben op 29 maart 2018 een hoeveelheid verstopte cocaïne in ananassen aangetroffen in een pallet met nummering “6”. Deze partij is gemonsterd en zowel de Belgische autoriteiten als het Nederlands Forensisch Instituut hebben vastgesteld dat het ging om 83,5 kilogram cocaïne. Met betrekking tot deze zending uit Costa Rica zijn onder de verdachte dan wel onder [medeverdachte] diverse documenten/mailberichten in beslag genomen waaruit volgt dat de zending bestemd was voor het bedrijf van de verdachte, [bedrijf 2] , en dat door de verdachte het verdere vervoer via Transportbedrijf [bedrijf 6] , de opslag via [bedrijf 7] was geregeld en de uiteindelijke klant [bedrijf 8] was gecontacteerd.
Het hof stelt ten aanzien van de wetenschap van de verdachte en het opzet op de invoer van de cocaïne in de lading ananassen het volgende vast.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat namens de verdachte met de transporteur nadrukkelijk is gecommuniceerd over “maat 6”. Deze “maat” moest als eerste vervoerd worden naar het bedrijf van de verdachte in Lelystad en moest aldus als laatste worden geladen. Het hof herhaalt in dat verband met nadruk dat de Belgische autoriteiten in een pallet met nummering “6” de cocaïne hebben aangetroffen. De verklaring van de verdachte (onder D), inhoudende dat hij het fruit verpakt in “maat 6” zelf wilde controleren omdat hem kenbaar was gemaakt dat de kwaliteit ervan heel slecht was en dat hij niet wist dat in de pallet met nummer 6 cocaïne zat, acht het hof onaannemelijk gelet op het navolgende. Getuige [getuige 1] , commercieel directeur bij [bedrijf 7] , heeft tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris verklaard dat er bij de lading ananassen 17 collies ontbraken, dat er zwakke kartons waren en dat er collies zijn overgezet op een andere pallet. De kwaliteitscontrole die [bedrijf 7] verricht is alleen gericht op de kwaliteit van de verpakking en dus niet op de kwaliteit van het fruit. Dat van de zijde van het bedrijf gecommuniceerd zou zijn over de kwaliteit van de ananassen komt hiermee dus niet overeen. Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] , directeur van [bedrijf 8] , afgelegd bij de politie, dat de kwaliteit van de ananassen slecht was en dat hij de verdachte zelf heeft gevraagd om in Barendrecht naar de kwaliteit te kijken. De verdachte zou daarop hebben verklaard dat hij geen interesse had en [bedrijf 8] die “zooi” maar moest verkopen. Dit is volgens getuige [getuige 2] later nog eens vier keer gebeurd, waarbij bij één lading de pallets met ananassen buiten in de regen stonden bij het pand van de verdachte in Lelystad. Deze verklaring van getuige [getuige 2] strookt niet met de verklaring van de verdachte dat hij zich bekommerde om de kwaliteit van de ananassen. De verdachte was kennelijk enkel geïnteresseerd in de lading in “maat 6” – waarin cocaïne is aangetroffen – en deed weinig moeite om de ananassen voor een fatsoenlijke prijs te verkopen. Het hof overweegt dat hieruit volgt dat het de verdachte blijkbaar niet ging om de ananassen, maar dat het hem ging om de cocaïne die in de lading was verborgen. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat de verdachte enkele maanden later in hetzelfde jaar eveneens cocaïne heeft geïmporteerd uit Zuid-Amerika.
Op de laptop van de verdachte is voorts een Word-bestand met datum 12 april 2018 aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij de brief heeft geschreven en dat deze gericht is aan [betrokkene 2] . Het hof stelt vast dat deze brief enkele weken nadat de lading ananassen eind maart 2018 in Antwerpen was onderschept is geschreven. De verdachte schrijft in de brief onder meer over een puinzooi en later ook over “pulp” die nog moet komen waarna hij zijn ding kan gaan doen. Het hof overweegt dat uit de tekst van de brief naar voren komt dat de verdachte wellicht onder druk staat van deze [betrokkene 2] en dat de verdachte er na de “pulp” mee wil stoppen. De verklaring van de verdachte (onder G) dat de brief niet over verdovende middelen gaat, acht het hof niet aannemelijk geworden. Dat de brief volgens de verdachte niet is verstuurd en de brief niet is geschreven na de lading ananassen waarbij cocaïne is aangetroffen, is tevens onvoldoende onderbouwd.

Boekhouding [bedrijf 2]

Het hof heeft acht geslagen op de in het politiedossier opgenomen administratie en bankrekeningen van de verdachte, alsmede de door de verdediging in hoger beroep ingebrachte stukken met betrekking tot de boekhouding van [bedrijf 2] Het hof overweegt daarover het navolgende.
Met betrekking tot de lading fruitpulp in oktober 2018 is gebleken dat [bedrijf 2] de betreffende zending heeft besteld. De bankrekening van [bedrijf 2] met rekeningnummer [rekeningnummer] is tijdens het onderzoek geanalyseerd en bij die analyse zijn geen overboekingen aangetroffen die mogelijk betrekking hebben op de betaling van de partij pulp. Niet is gebleken dat de zending pulp door het bedrijf van de verdachte is betaald. Voorts is niet gebleken dat de verdachte een afnemer had voor de lading fruitpulp. De verklaring van de verdachte (onder H), inhoudende dat hij feitelijk al een afnemer had voor de fruitpulp en dat die afnemer [bedrijf 10] was, is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan. De verdachte heeft verklaard dat hij telefonisch contact had gehad met [bedrijf 10] en dat hij hen zou mailen zodra de lading fruitpulp was geleverd. Die verklaring wordt niet voldoende ondersteund in het politiedossier en is – al zou die verklaring van de verdachte juist zijn – niet voldoende om vast te kunnen stellen dat [bedrijf 10] de lading fruitpulp ook daadwerkelijk van de verdachte zou kopen. De lading fruitpulp betreft voorts een lading die gekoeld moest blijven en de invoer en het verdere bewaren daarvan brengt derhalve veel kosten met zich mee.
Met betrekking tot de lading ananassen in maart 2018 is tevens gebleken dat [bedrijf 2] de betreffende zending heeft besteld. Tijdens het onderzoek van de bankrekening van [bedrijf 2] met rekeningnummer [rekeningnummer] is een betaling van € 7.596,18 op 21 februari 2018 gevonden, wat mogelijk de betaling is voor invoer van de partij ananassen. Ook voor de lading ananassen had de verdachte nog geen afnemer ten tijde van het bestellen daarvan. De verdachte heeft verklaard dat de lading bestemd was voor Polen, maar dat zij zich hadden teruggetrokken. Uiteindelijk zou [bedrijf 8] de ananassen van de verdachte kopen, maar – zoals het hof reeds heeft overwogen – deed de verdachte geen enkele moeite om een goede prijs voor de ananassen te krijgen. In het procesdossier bevindt zich één afrekening van [bedrijf 8] terzake € 1.071,00, een bedrag dat niet eens alle kosten van de invoer dekt. Uit de door de raadsman ingebrachte stukken blijkt dat terzake van de invoer van de container met nummer [container 1] (de container die de ananassen bevatte) alleen al de rekening van het bedrijf [bedrijf 11] € 1.052,00 bedraagt. Van een normale bedrijfsvoering is naar het oordeel van het hof dan ook in het geheel geen sprake.
Blijkens een factuur van [bedrijf 2] d.d. 22 november 2017 gericht aan [bedrijf 9] (bijlage 6 behorend bij de pleitnota van de verdediging) en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, zou de verdachte eerder – voorafgaand aan de lading ananassen in maart 2018 en de lading pulp in oktober 2018 – in 2017 een lading pulp verkocht hebben aan [bedrijf 9] voor een bedrag van € 242.753,35. Die factuur zou slechts voor € 40.000,00 zijn betaald en aldus zou de verdachte ten tijde van het bestellen van de ladingen pulp en ananassen in 2018 een betalingsachterstand van ten minste € 200.000,00 hebben gehad. Naar het oordeel van het hof is het onbegrijpelijk dat de verdachte, wanneer het inderdaad juist zou zijn dat hij een achterstand had aan een openstaande factuur van ten minste € 200.000,00, een zending ananassen en pulp bestelt zonder dat hij een afnemer daarvoor had, welke ladingen tevens hoge kosten met zich mee brengen omdat de fruitpulp gekoeld moest blijven. Overigens twijfelt het hof aan het waarheidsgehalte van deze rekening, nu dit in zou houden dat de verdachte geen moeite zou doen om een achterstallig bedrag van € 200.000,00 te innen hetgeen niet in de rede ligt en omdat volgens de boekhouding van de verdachte er in 2017 geen omzet is geweest.
Uit de algehele boekhouding van de verdachte is naar het oordeel van het hof voorts geen onderbouwing te vinden voor de verklaring van de verdachte dat [bedrijf 2] een legaal bedrijf was in de groothandel van fruit. Uit de informatie van de belastingdienst volgt immers dat de totale omzet over 2016 € 143.919,00 bedroeg, de omzet over 2017 bedroeg € 0,00 en de omzet over 2018 was € 34.686,00. De verdachte had in 2017 geen omzet en de omzet voor 2018 is zeer beperkt. Het hof overweegt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [bedrijf 2] een daadwerkelijk functionerende “groothandel” in de import van fruit zou zijn.
Daarbij merkt het hof op dat in het dossier stukken en verklaringen naar voren komen van twee momenten van zendingen uit Zuid-Amerika. De eerste zendingen vinden plaats in de eerste maanden van 2018 wanneer een partij ananassen binnen komen waarin in een van de containers ananassen cocaïne wordt aangetroffen. Hieromtrent heeft de verdachte administratie ingebracht. Het gaat om vijf containers: [container 2] , [container 3] , [container 4] , [container 5] en [container 1] (de container die de ananas bevatte), en vervolgens een zending fruitpulp waarin zich cocaïne bevindt in oktober 2018. Informatie van “normale” zendingen fruit heeft het hof niet bij de stukken niet aangetroffen. Daarbij merkt het hof nog op dat de verdachte een bedrijf heeft waarin slechts hij werkzaam is. Hij heeft geen speciale expertise over fruit, hij beschikt niet over transportmiddelen, koeling of anderszins over opslagmogelijkheden. Deze stukken hebben uitsluitend betrekking op bovengenoemde vijf containers ananassen waarvan één container de cocaïne bevatte. Ook deze stukken overtuigen het hof niet om daaruit af te leiden dat het bedrijf van de verdachte een normaal functionerende groothandel in fruitproducten zou zijn.
Uit de analyse van de bankrekeningen van de verdachte blijkt voorts dat de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 januari 2019 contante stortingen heeft gedaan op de ABN-AMRO-rekening van zijn bedrijf voor een totaalbedrag van € 56.270,00 en in de periode van 2 januari 2017 tot en met 9 januari 2019 op de bedrijfsrekeningen bij de ING-bank voor een totaalbedrag van € 200.920,00. Deze stortingen zijn niet in overeenstemming met de bij de Belastingdienst opgegeven omzet in 2018 van € 34.686,00.
Ook deze bedragen aan contante stortingen duiden erop dat de verdachte zich niet slechts met de handel in fruit(producten) bezig hield, maar eveneens met handel in cocaïne. Betalingen die betrekking hebben op de import en het verhandelen van fruit kunnen immers via (internationale) boekingen plaats vinden daarvoor hoeven geen grote bedragen aan contante stortingen plaats te vinden.
De verklaring van de verdachte (onder A), houdt in dat de contante stortingen die hij op rekeningen van zijn bedrijf heeft gedaan afkomstig zijn van de erfenis van zijn moeder die in 2013 overleed. Zij zou op diverse plekken in haar woning voor een totaalbedrag van € 170.000,00 aan contanten hebben verstopt. Deze erfenis heeft hij niet met zijn zus gedeeld. Zijn moeder kwam aan dit bedrag omdat zij een tweetal zaken in Amsterdam heeft gehad en in 2001 met pensioen is gegaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De verklaring van de verdachte wordt niet ondersteund door enige stukken in het dossier. De erfenis is niet gemeld bij de Belastingdienst. De boekhouder van de verdachte, [getuige 4] , verklaarde tegenover de raadsheer-commissaris dat hij enkel van de verdachte heeft gehoord dat het geld afkomstig zou zijn uit een erfenis. Voorts strookt de verklaring van de verdachte niet met de verklaring van [medeverdachte] dat de verdachte brieven van deurwaarders kreeg en dat [medeverdachte] de verdachte geld heeft geleend omdat hij in de financiële problemen zat. Dat de verdachte bij het overlijden van zijn moeder € 170.000,00 aantreft, dat vervolgens vijf jaar bewaart en niet gebruikt, hoewel er deurwaarders aan de deur staan, ook niet voor aardige dingen voor een partner en kinderen, om vervolgens vijf jaar later het gehele bedrag te storten voor onduidelijke en – voor zover uit de stukken naar voren komt – absoluut verlieslijdende activiteiten, acht het hof hoogst onaannemelijk. Daar komt bij dat zelfs het gehele bedrag nog niet de contante stortingen en de betaalde bedragen dekt zoals die uit het dossier naar voren komen. Het hof gaat dan ook aan deze stelling voorbij.
De raadsman heeft voorts (onder J) aangevoerd dat de verdachte niets te verwijten valt nu hij aan de zorgvuldigheidsnormen heeft voldaan en zelf om scans heeft gevraagd. Naar het oordeel van het hof is dit niet zonder meer uit het dossier af te leiden. Uit het dossier komt onderstaande mailconversatie naar voren tussen [medeverdachte] en [betrokkene 1] van [bedrijf 8]
Hallo [betrokkene 1] ,
We verwachten 19 feb een container uit ananas uit Costa Rica.
160 dozen maat 5
400 dozen maat 6
720 dozen maat 7
320 dozen maat 8
Heb je hier interesse in (of gedeeltelijk). het keuringsrapport krijg je toegezonden. De
container kan rechtstreeks naar je toe vanaf de haven.
[getuige 2] beantwoordt de mail met de volgende tekst:
Hoi [medeverdachte] ,
Ik heb interesse in die container, echter ik wil benadrukken dat alle containers die wij doen
door de scan moeten i.v.m. zekerheid dat er geen drugs in zitten.
[medeverdachte] antwoordt:
Hallo [betrokkene 1] .
Bedankt voor je reactie. De scan is geen probleem, laten alle containers zelf al scannen. Je
hoort van me als de container aankomt (verwacht 17, 18 feb)
m.v.g.
[medeverdachte]
Het is niet van de zijde van [medeverdachte] , die mails verstuurt namens de verdachte, maar van de zijde van [bedrijf 8] dat gevraagd wordt om een scan. Dat het ook van de zijde van de verdachte is gevraagd komt niet uit het procesdossier naar voren. Er zijn geen mails door het hof in het procesdossier aangetroffen van de verdachte waarin hij om een scan vraagt en ook geen mail van [medeverdachte] met die inhoud. De mededeling van [medeverdachte] richting [bedrijf 8] kan een manier zijn om hen tevreden te stellen, zonder dat hetgeen gesteld is ook daadwerkelijk gebeurt. Bij de rechter-commissaris verklaarde getuige [getuige 3] dat sprake zou zijn van scans en zij zegt dat zij de mailtjes daarover recent nog heeft gelezen. Echter deze mails zijn niet overgelegd bij de rechter-commissaris. Gevoegd bij de pleitnota zijn enkele mails van [getuige 3] , maar daarin staat alleen te lezen dat de container [container 2] is geselecteerd voor de scan. Enig verzoek van de zijde van de verdachte met betrekking tot een scan voor een container ananassen komt daarin niet naar voren. Ook de verklaring van [getuige 5] bij de rechter-commissaris voegt hier niets aan toe. Hij stelt dat er sprake van is geweest dat een controle is gemeld door verdachte, waarover dan extra moet worden betaald. Er is niet bij gezegd wanneer dit is geweest. Het is natuurlijk ook niet uitgesloten dat verdachte een keer om een scan heeft gevraagd, wanneer een afnemer daarom verzoekt. Het ligt echter voor de hand dat verdachte dat dan vraagt ten aanzien van een container waar geen cocaïne in zit. Op de rekeningen van [bedrijf 12] staat in elk geval niet bij elke container X-ray kosten, zodat de stelling dat alle containers die werden ingevoerd ook werden gescand in ieder geval feitelijk niet juist is. Hierbij merkt het hof ook nog op dat een verzoek tot het maken van een scan in het geval er sprake is van cocaïne dat is vermengd met fruitpulp dit natuurlijk niet zal leiden tot een vondst van de cocaïne. Gezien de inhoud van het procesdossier gaat het hof ook aan deze stelling voorbij.
Tot slot merkt het hof op dat het verweer met betrekking tot de PGP telefoon geen bespreking behoeft, nu het hof de aanwezigheid van deze telefoon niet tot het bewijs gebruikt.

Eindconclusie

Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte zowel wetenschap heeft gehad van de cocaïne in de lading pulp als van de cocaïne in de lading ananassen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met de zendingen fruit naar de Antwerpse haven opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd in Nederland en met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 01-993239-19 (zaaksdossier ananas) tenlastegelegde, ook opzettelijk cocaïne heeft uitgevoerd vanuit Nederland naar België. De haven van Antwerpen is voor een containerschip slechts bereikbaar via het binnen de grenzen van Nederland gelegen deel van de Westerschelde. Zoals in beide zaken is ten laste gelegd is aldus sprake van invoer in Nederland op het moment dat de schepen met de cocaïne door de Westerschelde voeren en zoals in de zaak met parketnummer 01-993239-19 (zaaksdossier ananas) tevens ten laste is gelegd, is daarnaast sprake van uitvoer vanuit Nederland op het moment dat het schip op de Westerschelde de grens met België passeerde. Alle handelingen die gepleegd zijn om de beide partijen in Antwerpen in te voeren hebben dus ook noodzakelijkerwijs tot gevolg dat de partijen voordat het schip de haven van Antwerpen bereikt in- en uitgevoerd zijn geweest in Nederland.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen, nu het hof niet is gebleken dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de invoer van de cocaïne in Nederland, alsmede onder parketnummer 01-993239-19 (zaaksdossier ananas) de uitvoer daarvan naar België.
Resumerend acht het hof, gelet op het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 01-993317-18 primair tenlastegelegde en het onder parketnummer 01-993239-19 primair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-993317-18 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 01-993239-19 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof primair verzocht aan de verdachte een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht daarnaast een voorwaardelijke straf op te leggen en meer subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht de straf aan te vullen met een maximale taakstraf.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van ongeveer 208 kilogram cocaïne en de in- en uitvoer van 83,50 kilogram cocaïne door deze via de Noordzee en de Westerschelde Nederland in te brengen en deze vervolgens het land weer uit te brengen door deze naar de haven van Antwerpen te laten vervoeren. Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de handel in cocaïne en tevens aan de instandhouding van het illegale drugscricruit, welk circuit een ontwrichtende werking heeft op de samenleving. Algemeen bekend is dat de handel van (hard)drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit, gevaar voor de omgeving en milieuschade. Bovendien gaat er van drugshandel een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten, maar ook worden medewerkers van – bijvoorbeeld – op zichzelf bonafide bedrijven, zoals havenbedrijven, omgekocht en ingezet voor de drugshandel. Het gebruik van drugs heeft ook nadelige maatschappelijke gevolgen zoals gezondheidsschade voor gebruikers. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten kennelijk gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 augustus 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit was veroordeeld. Wel blijkt uit voornoemd uittreksel dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft daarnaast kennis genomen van het door Tactus Reclassering Flevoland opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 3 mei 2022. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte ogenschijnlijk stabiliteit heeft op de meeste leefgebieden: hij bewoonde ten tijde van het opmaken van het reclasseringsrapport een huurwoning met zijn gezin en er waren geen problemen op het gebied van psychosociaal functioneren en middelengebruik aanwezig. Sinds de onderhavige verdenking is er wel enige instabiliteit op het gebied van zijn financiën. De verdachte heeft een belastingschuld overgehouden aan zijn bedrijf en moet rondkomen van een bijstandsuitkering. De reclassering kan geen verbanden leggen tussen het delictgedrag en eventuele risicofactoren gelet op de ontkennende houding van de verdachte. De verdachte heeft laten zien dat hij afsprakentrouw is. Er zijn geen hulpvragen bij de verdachte aanwezig en hij lijkt voldoende in staat om zaken zelfstandig op te pakken. De reclassering schat het recidiverisico laag in.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij diverse medische problemen heeft, dat hij veel stress ervaart en dat hij gaat scheiden van zijn vrouw. De verdachte heeft drie kinderen en zijn zoon woont samen met zijn vriendin bij hem in huis. Daarnaast heeft de verdachte kleinkinderen.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten gaan bij de in- en uitvoer van harddrugs voor een gewicht van meer dan 20.000 gram uit van ten minste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, dan wel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel aangevuld met een maximale taakstraf, mede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft de gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Namens de verdachte is op 17 maart 2020 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 31 oktober 2023 – einduitspraak. Derhalve is niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep eindarrest gewezen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt daarmee ruim 19 maanden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met één jaar.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
De voorlopige hechtenis
Het hof constateert dat bij beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 9 juli 2020 de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 10 juli 2020 tot aan de dag van de einduitspraak in deze zaak in hoger beroep. Met ingang van heden herleeft aldus de voorlopige hechtenis van de verdachte. Het hof ziet thans geen aanleiding om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen dan wel opnieuw te schorsen.
Beslag
Bij gelegenheid van het vooronderzoek is een PGP-telefoon onder de verdachte in beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de inbeslaggenomen PGP-telefoon te onttrekken aan het verkeer. De verdediging heeft omtrent het beslag geen standpunt ingenomen.
Het hof is van oordeel dat de PGP-telefoon dient te worden onttrokken aan het verkeer nu het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke telefoons vaak in het criminele circuit worden gebruikt en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Voorts betreft het een voorwerp dat bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit is aangetroffen en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-993317-18 primair en in de zaak met parketnummer 01-993239-19 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 01-993317-18 primair en in de zaak met parketnummer 01-993239-19 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een PGP-telefoon (Aquaris X).
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. CH.N.G.M. Starmans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 31 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. CH.N.G.M. Starmans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.