3.5.Het hof zal hier een deel van de tekst van het verplichtstellingsbesluit weergeven. Het hof geeft slechts dat gedeelte weer dat met name van belang is in dit hoger beroep, zodat duidelijk is waarover het hof dient te oordelen. Het hof stelt echter voorop dat het de tekst van het gehele besluit in ogenschouw neemt bij de beoordeling van dit hoger beroep.
De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg is verplicht gesteld voor:
-Werknemer A (…)
(…) waarbij verstaan wordt onder:
1. Werknemer ADe persoon die krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg, dan wel die bij een dergelijke onderneming als chauffeur of kraanmachinist werkzaam is krachtens een uitzendovereenkomst (…) met een onderneming die zich bezig houdt met het ter beschikking stellen van werknemers als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van:
(…)
b. de werknemer die in een onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg, waarin anders dan uitsluitend of in hoofdzaak een of meer takken van bedrijf, behorend tot respectievelijk het wegvervoer (…) worden uitgeoefend, niet werkzaam is in een afdeling waarin uitsluitend of in hoofdzaak een of meer der bedoelde takken van bedrijf worden uitgeoefend;
(…)
4.
Onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg:
De natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die – al dan niet met winstoogmerk – in een in Nederland gevestigd bedrijf of in een afdeling van een zodanig bedrijf uitsluitend of in hoofdzaak werkzaamheden uitoefent, behorende tot het wegvervoer (…)
5. Wegvervoer
Het bedrijf van:
a. het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg (…).
Uitleg verplichtstellingsbesluit: rechtspersoon of concern (grief 2)
3.6.1.[X B.V.] maakt onderdeel uit van de [X groep] , een concern waar drie divisies onder ressorteren: een aardappelgroothandel, een handel in trucks en materieel en de exploitatie van koel- en vrieshuizen. Deze drie verschillende activiteiten zijn ondergebracht in de volgende rechtspersonen: [Groothandel X & Zn B.V.] , [X Trucks B.V.] en (de partij in deze procedure:) [X B.V.]
Volgens [X B.V.] moet voor de vraag of zij onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt, niet alleen worden gekeken naar haar, maar naar het gehele concern. De kantonrechter heeft dat verweer verworpen en geoordeeld dat de afzonderlijke rechtspersoon (dus alleen [X B.V.] ) bepalend is. Volgens [X B.V.] miskent de kantonrechter daarmee het verschil tussen de entiteit die wordt aangesloten (de werkgever) en het bedrijf dat door deze werkgever wordt uitgeoefend (al dan niet met andere rechtspersonen binnen de groep) en wordt zo’n onderscheid in de werkingssfeerbepalingen van het verplichtstellingsbesluit gemaakt.
Het hof is van oordeel dat de grief faalt om de volgende redenen.
3.6.2.Het verplichtstellingsbesluit heeft een gelaagde structuur, in die zin dat eerst wordt gedefinieerd welke werknemer er onder valt. Dat is (kort gezegd en los van hetgeen is bepaald over uitzendkrachten) een werknemer die krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is van een onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg. Vervolgens wordt gedefinieerd wat een onderneming in het Beroepsvervoer over de Weg is. Dat is een privaatrechtelijke rechtspersoon. Daarna volgt de precisering wat voor bedrijf zo’n privaatrechtelijke rechtspersoon uitoefent.
In het verplichtstellingsbesluit staat niet dat het gaat om ‘de rechtspersonen’, ‘de groep’ of ‘het concern’. Uit het verplichtstellingsbesluit blijkt duidelijk dat ‘de rechtspersoon’ beslissend is en dat moet worden gekeken wat voor bedrijf de rechtspersoon uitvoert bij wie de werknemer krachtens arbeidsovereenkomst in dienst is.
3.6.3.[X B.V.] heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:4029). Die uitspraak leidt niet tot een ander oordeel. Die uitspraak is namelijk in hoger beroep vernietigd, onder andere omdat niet de groep maar de rechtspersoon beslissend werd geacht (Hof Arnhem-Leeuwarden 12 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9628). Bovendien gaat het in die uitspraken om een ander verplichtstellingsbesluit. Uitleg verplichtstellingsbesluit: eigen vervoer (grief 3)
3.7.1.[X B.V.] heeft bij de kantonrechter aangevoerd dat zij niet onder het verplichtstellingsbesluit valt omdat zij overwegend ‘eigen vervoer’ verricht. De kantonrechter heeft dat niet van belang geacht, omdat het begrip ‘eigen vervoer’ niet in het verplichtstellingsbesluit voorkomt. Volgens de kantonrechter komt het aan op vervoer van goederen over de weg en is irrelevant of dat kan worden aangemerkt als ‘eigen vervoer’. [X B.V.] betoogt met grief 3 dat ‘eigen vervoer’ wel relevant is en dat het oordeel van de kantonrechter onjuist is. Ook deze grief faalt. Het hof overweegt daarover het volgende.
3.7.2.De term ‘eigen vervoer’ komt niet voor in het verplichtstellingsbesluit. Het is juist dat bij de definitie van het begrip Beroepsgoederenvervoer wordt aangeknoopt bij de Wet goederenvervoer over de weg en dat in die wet eigen vervoer werd uitgesloten (de wet is inmiddels vervallen). Echter, het Beroepsgoederenvervoer is niet relevant voor ‘Werknemer A’, waar het in deze procedure om gaat. Het onderscheid tussen wel of niet eigen vervoer en tussen vergunningvrij of vergunningplichtig vervoer is niet relevant voor Beroepsvervoer over de weg, zijnde het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg.
3.7.3.Volgens [X B.V.] valt alleen het vervoer voor derden onder het verplichtstellingsbesluit, en niet het eigen vervoer.
Het hof is van oordeel dat het verplichtstellingsbesluit op dit punt duidelijk is. Het verplichtstellingsbesluit spreekt over het ‘uitsluitend of in hoofdzaak vervoeren van goederen tegen vergoeding’ (zie hierover nader de beoordeling van grief 4). Daarvan zal geen sprake zijn wanneer ten behoeve van een bepaalde ondernemingsactiviteit zaken uitsluitend worden vervoerd om die andere activiteit uit te kunnen voeren. Kort gezegd zal voor [X B.V.] gelden dat zij niet onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt, wanneer zij zich hoofdzakelijk bezig blijkt te houden met koelen en/of vriezen en het vervoer die ondernemingsactiviteit slechts ondersteunt. Of dit feitelijk het geval is, zal uit onderzoek moeten blijken.
[X B.V.] kan niet volstaan met het verweer dat haar vervoersactiviteiten ‘eigen vervoer’ betreffen. Die term wordt niet gehanteerd in het verplichtstellingsbesluit en wat de vervoersactiviteiten van [X B.V.] inhouden en in welke omvang zij die vervoersactiviteiten verricht afgezet tegen haar andere activiteiten, is niet duidelijk en zal nader onderzocht moeten worden.
3.7.4.Het hof kan [X B.V.] dus niet volgen in haar standpunt dat het verplichtstellingsbesluit in dit opzicht een hiaat bevat en daarom toepassing mist. Evenmin kan het hof [X B.V.] volgen in haar standpunt dat er een discrepantie bestaat tussen de bedoeling van sociale partners om ‘eigen vervoerders’ buiten de verplichtstelling te houden, terwijl de ‘eigen vervoerders’ door het Bpf Vervoer toch onder de reikwijdte van het verplichtstellingsbesluit zouden zijn gebracht. Al hetgeen [X B.V.] verder heeft aangevoerd over representativiteit en de totstandkoming van het verplichtstellingsbesluit acht het hof verder irrelevant.
Uitleg verplichtstellingsbesluit: het criterium ‘in hoofdzaak’ (grief 4)
3.8.1.Het verplichtstellingsbesluit kent het ‘uitsluitend of in hoofdzaak’ criterium. Het oordeel van de kantonrechter komt erop neer dat het verplichtstellingsbesluit een hiaat bevat, omdat in het verplichtstellingsbesluit niet wordt gedefinieerd hoe dat moet worden bepaald. De kantonrechter heeft vervolgens de loonsom bepalend geacht. Volgens [X B.V.] is dat onjuist en staat het legaliteits- en rechtszekerheidsbeginsel in de weg aan het geven van zo’n oordeel. Deze grief slaagt gedeeltelijk.
3.8.2.Uit het verplichtstellingsbesluit blijkt dat het er, naar de kern genomen, om gaat of de rechtspersoon uitsluitend of in hoofdzaak activiteiten uitvoert die bestaan uit het tegen vergoeding vervoeren van goederen over de weg. Algemeen gezegd gaat het er dus om wat [X B.V.] ‘doet’, dus om de vraag of [X B.V.] zich hoofdzakelijk bezig houdt met het vervoeren van producten over de weg tegen vergoeding, of dat het koelen en vriezen de boventoon voert.
3.8.3.Het hof is dus van oordeel dat het verplichtstellingsbesluit duidelijk is. Het is niet nodig dat in een verplichtstellingsbesluit tot in detail wordt bepaald hoe moet worden vastgesteld wat ‘in hoofdzaak’ is. Het gaat er in dit verplichtstellingsbesluit om welke bedrijfsactiviteiten worden verricht. Van een hiaat is dus geen sprake. In zoverre faalt de grief.
3.8.4.Het hof is van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte de loonsom bepalend heeft geacht. In zoverre slaagt de grief. Het gaat er niet om hoeveel loon [X B.V.] besteedt aan vervoer. Het gaat om de ‘werkzaamheden’ en dus of [X B.V.] zich in hoofdzaak bezig houdt met vervoer, en waarbij het moet gaan om vervoer tegen vergoeding. Daarvoor zal met name onderzoek moeten worden gedaan naar hetgeen feitelijk aan werkzaamheden wordt uitgevoerd. Dus wat ‘doet’ [X B.V.] aan wegvervoer tegen vergoeding. Dat moet worden afgezet tegen wat [X B.V.] ‘doet’ aan koelen en vriezen. Wat voert de boventoon? Is dat vervoer of koelen/vriezen? Om dat te bepalen zal inzicht moeten worden gegeven in de bedrijfsstructuur. De loonsom kan daarbij wellicht een indicatie opleveren, maar kan geen uitsluitsel geven over de werkzaamheden van [X B.V.] .
Gegevensverstrekking (grief 5)
3.9.1.[X B.V.] betoogt in haar toelichting op grief 5 dat zij niet de door Bpf Vervoer verlangde gegevens hoeft te verstrekken. Volgens [X B.V.] heeft de kantonrechter ten onrechte aangenomen dat het onrechtmatig is om de door Bpf Vervoer gevraagde gegevens niet te verstrekken en is zij op grond van de AVG verplicht tot geheimhouding.
3.9.2.Het hof is van oordeel dat in het midden kan blijven of [X B.V.] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij niet voorafgaand aan deze procedure de door Bpf Vervoer gevraagde gegevens heeft verstrekt. De kantonrechter hoeft alleen de vorderingen van Bpf Vervoer te beoordelen. Die hebben betrekking op de vraag of [X B.V.] onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt. Om dat te kunnen beoordelen dient [X B.V.] haar verweer te voorzien van gegevens die zich in haar domein bevinden. De kantonrechter heeft in overweging 4.4 beslist dat [X B.V.] bij haar verweer gegevens moet overleggen die beslissend zijn en die zich uitsluitend in haar domein bevinden en niet toegankelijk zijn voor Bpf Vervoer (rov. 4.4.). Het hof acht dat oordeel juist. Daartegen is ook geen grief gericht.
3.9.3.De kantonrechter heeft Bpf Vervoer in de gelegenheid gesteld nu eerst te laten weten over welke stukken zij dient te beschikken om nader te kunnen onderzoeken of [X B.V.] onder het verplichtstellingsbesluit valt. Dat ligt dus nog open. [X B.V.] heeft verklaard dat zij meent dat zij niet gehouden is om haar boeken volledig open te leggen voor Bpf Vervoer. Het hof is van oordeel dat [X B.V.] dient mee te werken aan het onderzoek en openheid van zaken dient te geven. Zoals hiervoor al is overwogen dient [X B.V.] inzage te geven in haar bedrijfsstructuur. Het hof ziet niet in waarom de AVG daaraan in de weg zou staan. Bpf Vervoer heeft voldoende legitieme reden om nader te willen onderzoeken of de vervoersactiviteiten een dusdanige omvang hebben, dat deze daardoor onder de werkingssfeer van Bpf Vervoer vallen.
Het hof is van oordeel dat verschillende gegevens van belang zullen zijn om te bepalen of [X B.V.] onder de werkingssfeer valt. De loonsom zal wellicht een indicatie kunnen geven, maar kan niet doorslaggevend zijn.
De kantonrechter heeft aangekondigd dat Bpf Vervoer eerst zal mogen laten weten welke gegevens zij wil inzien en vervolgens zal de kantonrechter daarover een oordeel geven. De kantonrechter zal dat moeten beoordelen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3.9.4.[X B.V.] heeft in haar toelichting op de grief haar onvrede geuit over het voorstel van de kantonrechter om Providius te benoemen als deskundige. De kantonrechter heeft daarover nog geen beslissing genomen. Het hof zal daarover dus geen oordeel geven.
3.10.1.Op 25 november 2016 heeft Bpf Vervoer aan [X B.V.] medegedeeld dat zij niet werd verplicht zich bij Bpf Vervoer aan te sluiten. Het oordeel van de kantonrechter komt erop neer dat de verplichtstelling van rechtswege geldt en dat deze mededeling van Bpf Vervoer daar niet aan afdoet. Volgens de grief is dat oordeel onjuist. Volgens [X B.V.] mag zij niet met terugwerkende kracht geconfronteerd worden met een gewijzigde opstelling van Bpf Vervoer en komt dat in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Volgens [X B.V.] mocht zij aan de mededeling van 25 november 2016 het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij niet zou worden verplicht om zich aan te sluiten bij Bpf Vervoer.
3.10.2.Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter. Ook het hof is van oordeel dat de verplichtstelling van rechtswege geldt. De mededeling van Bpf Vervoer van 25 november 2016 was enkel gebaseerd op mededelingen van [X B.V.] , dus niet op een onderzoek naar door [X B.V.] verstrekte documentatie. [X B.V.] heeft geen beroep gedaan op rechtsverwerking. Zij heeft ook niet aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Bpf Vervoer zich op het verplichtstellingsbesluit beroept, maar voor zover dat allemaal wel is bedoeld, falen die verweren om dezelfde reden. [X B.V.] wist dat Bpf Vervoer zich slechts had gebaseerd op haar uitlatingen en niet op bedrijfsgegevens die alleen voor [X B.V.] kenbaar zijn.
3.11.1.Uit het voorgaande volgt dat het hof een ander oordeel heeft over ‘loonsom’ (zie rov. 3.8.2 tot en met 3.8.4), maar dat er geen reden is voor vernietiging van het tussenvonnis van 15 april 2021. Het hof zal de zaak terugverwijzen naar de kantonrechter, teneinde deze verder te behandelen met inachtneming van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen.
3.11.2.Uit hetgeen het hof heeft overwogen over de loonsom volgt dat [X B.V.] terecht in hoger beroep is gekomen van het tussenvonnis van 15 april 2021. [X B.V.] is echter ook op onderdelen in het ongelijk gesteld. Het hof ziet hierin aanleiding om de proceskosten van het hoger beroep te compenseren.