ECLI:NL:GHSHE:2023:364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.290.770_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en dwaling bij aankoop recreatiekavel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een groep appellanten die een kavel op het recreatiepark Résidence Arcen Spa hebben aangeschaft. De appellanten stellen dat zij niet zijn geïnformeerd over de 120-dagen afwezigheidseis die geldt voor permanente bewoning op het park. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van de appellanten afgewezen, waarna zij in hoger beroep zijn gegaan. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of er sprake was van bedrog of dwaling. De appellanten voerden aan dat zij onder invloed van bedrog en dwaling de overeenkomsten zijn aangegaan, omdat zij niet op de hoogte waren van de afwezigheidseis. Het hof oordeelt dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen en dat ASI c.s. aan hun mededelingsplicht hebben voldaan. Het hof concludeert dat de grieven van de appellanten falen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.290.770/01
arrest van 31 januari 2023
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellante 1],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellant 3],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[appellante 2],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[appellante 3],
handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van erfgename van [erflater 1],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[appellant 4] in hoedanigheid van erfgenaam van [erflater 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
8.
[appellant 5] in hoedanigheid van erfgenaam van [erflater 1],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[appellant 6],
wonende te [woonplaats] ,
10.
[appellante 4],
wonende te [woonplaats] ,
11.
[appellante 5] , handelend voor zichzelf en in hoedanigheid van erfgename van [erflater 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. W.G.M. Vos te Breda,
tegen

1.Arcen Spa Invest B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
Rebel Beheer Zeeland B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
Roompot Service B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als ASI c.s. en afzonderlijk als ASI, Rebel en Roompot,
advocaat: mr. M.H.J. Langerak te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 12 oktober 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, onder zaaknummer C/02/348746 / HA ZA 18-571 gewezen vonnis van 9 september 2020.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 oktober 2021;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

Feiten
9.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.6 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna vernummerd tot 9.1.1 tot en met 9.1.6 weergeven.
9.1.1.
ASI c.s. zijn de grondleggers van het recreatiepark Résidence Arcen Spa. Omstreeks 2011 zijn ASI c.s. op dit park met een nieuw initiatief gestart onder de naam
Camper Village.
9.1.2.
In een brochure uit 2012 wordt het concept Camper Village als volgt gepromoot:
“Camper Village biedt mensen die geen eigen woning meer hebben en nagenoeg het gehele jaar door op reis zijn met de camper en tóch behoefte hebben aan ‘een vaste woonplek’, de mogelijkheid een kavel op Camper Village in erfpacht af te nemen met chalet én (camper)parkeerplaats.
(…)
U wordt officieel erkend als ‘bewoner’ en u kunt ingeschreven worden in de Gemeentelijke Basisadministratie van de Gemeente Venlo.
U blijft uw hoofdverblijf in Nederland behouden.”
9.1.3.
[appellanten] hebben allen een kavel in erfpacht verkregen en/of aangekocht op Camper Village, inclusief een camperparkeerplaats. Ten tijde van de erfpacht/aankoop waren zij allemaal eigenaar van een camper. [persoon A] (hierna te noemen: ‘ [persoon A] ’) heeft
namens ASI c.s. de erfpacht/verkoop van de kavels verzorgd.
9.1.4.
De gemeente Venlo heeft een formulier ontworpen voor bewoners van Résidence Arcen Spa die zich willen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie (hierna:
‘GBA’). Hierop staat vermeld:
“(…) a. Dat bovengenoemde persoon/personen in een periode van 12 maanden minimaal 6 maanden en 1 dag (periode hoeft niet aaneengesloten te zijn) verblijf houdt/houden op [adres] en daar met schriftelijke toestemming van Roompot Vakanties te [plaats] , (…) woonadres heeft/hebben zoals omschreven in artikel 1 Wet GBA;
b. Dat gedurende de periode dat geen verblijf wordt gehouden op [adres] de bereikbaarheid conform de Wet GBA wordt gegarandeerd en zorg wordt gedragen dat poststukken genoemde personen bereikt; (…)”
9.1.5.
In de erfpacht/koopovereenkomsten (hierna te noemen: ‘de overeenkomst(en)’) is een bepaling opgenomen inhoudende dat de kavel bestemd is als standplaats voor een
chalet, aan te wenden voor het door het bevoegde gezag toegestane recreatieve gebruik.
9.1.6.
In het bestemmingsplan is bepaald dat op het recreatiepark een 120-dagen afwezigheidseis geldt, hetgeen met zich brengt dat permanente bewoning op het park niet is toegestaan.
Geschil in eerste aanleg
9.2.1.
[appellanten] vorderden in eerste aanleg, verkort weergegeven, na wijziging van eis bij akte d.d. 25 juni 2019, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. voor recht te verklaren dat de in geschil zijnde overeenkomsten (omwille van de leesbaarheid verwijst het hof naar de opsomming daarvan in het vonnis waarvan beroep in rov. 3.1) tot stand gekomen zijn onder invloed van bedrog, dan wel dwaling;
2. deze overeenkomsten partieel te vernietigen, in die zin dat de aankoopprijs wordt verlaagd en ASI te veroordelen tot gedeeltelijke terugbetaling van de door [appellanten] op grond van de overeenkomsten (teveel) bepaalde/betaalde aankoopsom, waarbij de omvang van de terugbetalingsverplichting (de waardevermindering waarvan sprake is) dient te worden vastgesteld bij een door de rechtbank te benoemen deskundige;
subsidiair
ASI te veroordelen tot betalen van een schadevergoeding die het gevolg is van onrechtmatig handelen (ex artikel 6:162 BW) zijdens ASI, waarbij de omvang van de schade aan de zijde van [appellanten] dient te worden vastgesteld bij een door de rechtbank te benoemen deskundige;
primair en subsidiair
ASI te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij conclusie van repliek, tevens voorwaardelijke akte wijziging van eis d.d. 15 april 2020 geven [appellanten] onder randnummer 9 aan dat – voor het geval de rechtbank oordeelt dat dit niet is op te maken uit het petitum – het (gewijzigde) petitum aldus dient te worden gelezen dat wijziging van de gevolgen van de overeenkomsten wordt gevorderd in plaats van partiële vernietiging.
9.2.2.
Na vonnis in incident van 6 november 2019 van de rechtbank in deze zaak hebben [appellanten] Rebel en Roompot op de voet van artikel 118 Rv als derden opgeroepen in de procedure.
9.2.3.
ASI c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
9.2.4.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
Geschil in hoger beroep
9.3.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep elf grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen, met veroordeling van ASI c.s. in de kosten van beide instanties met wettelijke rente en nakosten.
9.3.2.
Bij memorie van antwoord hebben ASI c.s. de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
De beoordeling
9.4.
De grieven van [appellanten] , waardoor het geschil tussen partijen in hoger beroep in volle omvang aan de orde is, lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof zal eerst het beroep van [appellanten] op bedrog dan wel dwaling bespreken en daarna hun betoog dat ASI c.s. een onrechtmatige daad hebben gepleegd.
Bedrog dan wel dwaling
9.5.
Beoordeeld dient te worden of aan de vereisten voor een geslaagd beroep op bedrog dan wel dwaling is voldaan. Daarom zal het hof hierna de desbetreffende bepalingen weergeven.
Artikel 3:44 lid 3 BW bepaalt dat bedrog aanwezig is, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op.
Uit de stellingen van [appellanten] kan worden afgeleid dat zij menen zowel op de a-grond als op de b-grond van het dwalingsartikel gedwaald te hebben. Artikel 6:228 BW luidt in zoverre als volgt:
‘Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar:
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.’.
9.6.1.
Naar het oordeel van het hof is niet voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op bedrog, in het bijzonder niet aan het vereiste dat er sprake is van opzet. Ter toelichting dient het volgende.
9.6.2.
Het verwijt dat [appellanten] ASI maken, houdt – kort gezegd – in dat ASI op de hoogte was van de afwezigheidseis van 120 dagen per kalenderjaar die de gemeente Venlo stelt, maar [appellanten] hierover niet heeft geïnformeerd voorafgaand aan het aangaan van de in geschil zijnde overeenkomsten in 2016 en 2017. ASI is expliciet bevraagd over (publiekrechtelijke) voorwaarden om op Camper Village te mogen wonen. Voor [appellanten] was het van belang dat zij permanent op het park zouden kunnen verblijven. Dit belang is door [appellanten] met ASI gedeeld. ASI heeft echter welbewust gezwegen of welbewust onjuiste/onvolledige informatie verstrekt over de 120-dagen afwezigheidseis. [persoon A] wist al sinds 2012 dat er een afwezigheidseis gold (dit staat in een e-mail van de gemeente Venlo van 17 januari 2012 aan [persoon A] ). Hij heeft daarover gezwegen en zelfs aantoonbare onwaarheden verteld. Aldus – steeds – [appellanten]
9.6.3.
Het voorgaande kan niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van bedrog. In het bijzonder hebben [appellanten] niet concreet onderbouwd dat [persoon A] hen opzettelijk dat wil zeggen willens en wetens heeft misleid, in die zin dat hij de afwezigheidseis heeft verzwegen of zelfs heeft gezegd dat deze of een dergelijke eis niet geldt
om [appellanten] ertoe te bewegende in geschil zijnde overeenkomsten aan te gaan. Dit blijkt ook niet uit de verklaringen die [appellanten] bij de memorie van grieven hebben overgelegd. Dat [persoon A] bij e-mail van 16 juli 2016 en tijdens een bespreking op 25 april 2017 heeft meegedeeld dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheidseis, is daarvoor evenmin toereikend. Een mededeling waarvan men meent dat zij juist is, levert - ook bij gebleken onjuistheid - geen bedrog op; evenmin het feit dat men vergeet een bepaalde mededeling te doen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daaruit niet worden geconcludeerd dat [persoon A] bij of voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomsten het vereiste oogmerk van misleiding had, en ook niet dat hij willens en wetens de kans heeft aanvaard dat zijn gedrag [appellanten] zou misleiden. Het beroep op bedrog van [appellanten] faalt reeds hierom (zie ook hierna rov. 9.7.6).
9.7.1.
Naar het oordeel van het hof is ook niet voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op dwaling. Daarbij stelt het hof voorop dat de in geschil zijnde overeenkomsten dienen te worden bezien in de volgende context.
Zoals hiervoor in de feitenvaststelling is vermeld, zijn ASI c.s. omstreeks 2011 op het recreatiepark Résidence Arcen Spa een nieuw initiatief gestart onder de naam
Camper Village. Camper Village beoogt te voorzien in de behoefte van mensen die gedurende het gehele jaar veel op reis zijn met de camper, maar die evenwel een ‘vaste woonplek’ er op na wensen te houden. Voor deze doelgroep biedt Camper Village de mogelijkheid van het verwerven van een kavel met daarop een chalet met camperparkeerplaats. Het concept van Camper Village is in samenwerking met de gemeente Venlo ontwikkeld. Het bijzondere daaraan is volgens ASI c.s. dat deze zogenaamde camperaars zich op het adres van de vakantiewoning mogen laten registreren in de Gemeente Basisadministratie van de gemeente Venlo. Dit volgt uit de brochure uit 2012 (als hiervoor geciteerd in rov. 9.1.2) en ook uit publicaties zoals in
De Telegraafin 2012.
Het concept houdt dus niet in dat eigenaren van een chalet die dat willen, permanent mogen wonen op het park. Dit is (juist) niet de doelgroep van het initiatief.
9.7.2.
Ten aanzien van de (publiekrechtelijke) voorwaarden om gebruik te maken van dit concept stelt het hof volgende vast.
Zoals hiervoor is overwogen (rov. 9.1.4), heeft de gemeente Venlo een formulier ontworpen voor bewoners van Résidence Arcen Spa die zich willen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie. In dit formulier is een
aanwezigheids
eisvermeld (te weten, in een periode van 12 maanden minimaal 6 maanden en 1 dag verblijf), maar niet een afwezigheidseis. Dit is te verklaren doordat dit formulier is opgesteld om het bewoners mogelijk te maken zich in te schrijven. Het formulier geeft dus alleen de voorwaarden dáárvoor. Bovendien is dit formulier opgesteld door de gemeente Venlo en dus niet te beschouwen als een mededeling van ASI c.s. in dezen.
Voorts zijn in de overeenkomsten (gelijkluidende) bepalingen opgenomen over het gebruik van de kavels. ASI c.s. hebben er in dit verband op gewezen dat op pagina 2 van de overeenkomsten staat dat het perceel waarvan de eigendom wordt verkregen is gelegen in een
recreatiepark. Verder hebben ASI c.s. verwezen naar artikel 5 lid 6 en artikel 23 vervat in de overeenkomsten. Daaruit blijkt dat de kopers er nadrukkelijk op gewezen zijn dat zij de kavel slechts
conform het bestemmingsplankunnen gebruiken als standplaats voor een chalet aan te wenden voor
recreatief gebruik zoals dat door het bevoegd gezag is toegestaan. In het bestemmingsplan staat, zoals hiervoor al is overwogen, de 120-dagen afwezigheidseis. In de koopovereenkomsten zelf is de 120-dagen afwezigheidseis niet opgenomen. Dit is te verklaren door het gegeven dat het bestemmingsplan kan wijzigen, waardoor ook de afwezigheidseis kan wijzigen (de periode van afwezigheid kan langer of korter worden, of de eis kan geheel vervallen).
9.7.3.
[appellanten] willen ingang doen vinden dat zij door gedrag van [persoon A] gedwaald hebben. Zij stellen dat [persoon A] uitlatingen heeft gedaan dat er geen afwezigheidseis bestond, terwijl hij wist dat deze wel aanwezig was. Nu [persoon A] bekend was met de afwezigheidseis, had het op zijn weg gelegen om [appellanten] te informeren over de mogelijkheid tot inschrijving in de Basisregistratie Personen van de gemeente Venlo, met de aantekening dat [appellanten] wel ten minste 120 dagen elders zouden moeten verblijven. De enige publiekrechtelijke voorwaarde die richting [appellanten] is gecommuniceerd om zich daarin te kunnen inschrijven is de verplichting om jaarlijks ten minste een half jaar en één dag op het park te verblijven. De afwezigheidseis is verzwegen. Ook als [appellanten] geen vragen over een afwezigheidseis of andere publiekrechtelijke voorwaarden zouden hebben gesteld, had het op de weg van ASI gelegen om [appellanten] uit eigener beweging over de afwezigheidseis te informeren. ASI had in dit verband een mededelingsplicht.
9.7.4.
Naar het oordeel van het hof hebben ASI c.s. door middel van de brochure en de bepalingen over het gebruik van de kavels in de overeenkomsten [appellanten] voldoende geïnformeerd over het concept van Camper Village. Daarmee hebben ASI c.s. aan hun mededelingsplicht voldaan. Indien de informatie over publiekrechtelijke voorwaarden voor [appellanten] niet voldoende was, had van hen mogen worden verwacht dat zij zich daarover nader hadden laten informeren bij de gemeente Venlo. Dit hebben zij niet, althans onvoldoende gedaan. Zo heeft [appellant 1] blijkens zijn schriftelijke verklaring (overgelegd als productie 1 bij de memorie van grieven) en zijn toelichting daarbij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep voorafgaand aan het aangaan van de koopovereenkomst, in 2015, wel contact gehad met de gemeente Venlo, maar heeft hij alleen gecontroleerd of hij zich mocht inschrijven op Camper Village (maar niet gevraagd naar het door de gemeente Venlo toegestane recreatieve gebruik conform het bestemmingsplan). Het verwijt dat [appellanten] ASI c.s. maken over schending van de mededelingsplicht, valt bezien in de hiervoor in rov. 9.7.1 beschreven context in het niet bij de gebrekkige uitvoering van de eigen onderzoeksplicht.
9.7.5.
Voorts stellen [appellanten] weliswaar dat de publiekrechtelijke voorwaarden voor hen
van doorslaggevende betekeniswaren, maar hebben zij onvoldoende concreet onderbouwd dat dát voor ASI c.s. kenbaar was. Gelet op het concept van Camper Village, met als doelgroep mensen die een groot deel van het jaar op reis zijn, hoefden ASI c.s. er niet zonder meer op bedacht te zijn dat [appellanten] eventueel permanent (365 dagen per jaar) op het park zouden willen verblijven (wanneer reizen vanwege hun leeftijd niet meer mogelijk zou zijn). Dit geldt ook als – zoals [appellanten] stellen en ASI c.s. betwisten, zodat dit niet vast staat – [persoon A] voorafgaand aan de koop door [appellanten] expliciet is bevraagd over een afwezigheidseis en de publiekrechtelijke voorwaarden. Dat impliceert immers niet dat voldoende kenbaar was voor ASI c.s. dat [appellanten] niet tot verkrijging zouden zijn overgegaan wanneer zij van de afwezigheidseis op de hoogte waren geweest, zoals zij stellen. De als productie 1 bij de memorie van grieven overlegde verklaringen onderbouwen de – door ASI c.s. eveneens betwiste – stelling van [appellanten] dat het voor hen van doorslaggevende betekenis was dat zij, naar zij meenden, permanent mochten wonen op het park, maar dat brengt op zichzelf niet mee dat aan het kenbaarheidsvereiste voor een geslaagd beroep op dwaling is voldaan. Ook indien het voor [appellanten] van doorslaggevende betekenis was dat zij permanent mochten wonen op het park impliceert dat immers niet dat dit kenbaar was voor ASI c.s. Bovendien dienen deze verklaringen van [appellanten] met de nodige behoedzaamheid worden gewaardeerd, nu zij als partij belang hebben bij de uitkomst van deze procedure.
9.7.6.
Tot slot heeft [persoon A] weliswaar een e-mail van de gemeente Venlo gehad (de vorenbedoelde e-mail van 17 januari 2012) waarin de afwezigheidseis staat, maar [appellanten] hebben geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat [persoon A] zich bij zijn communicatie met [appellanten] ook realiseerde dat er een afwezigheidseis gold en dat deze relevant was of zou kunnen zijn voor [appellanten] In elk geval konden zij gegeven de bepalingen over de publiekrechtelijke voorwaarden in de overeenkomsten niet enkel afgaan op de uitlatingen van [persoon A] daarover of het ontbreken daarvan. Nergens uit blijkt dat [persoon A] heeft gezegd dat in weerwil van de bepaling daarover in het bestemmingsplan, de 120-dagen afwezigheidseis
nietgeldt. Wel heeft [persoon A] de term ‘permanente bewoning’ gebruikt. Uit de overgelegde stukken (zie bijvoorbeeld de e-mail van [persoon A] van 9 juni 2015 aan [appellant 1]) blijkt dat die term is gebruikt in het kader van de inschrijving van [appellanten] in de Gemeentelijke Basisadministratie van de Gemeente Venlo, waarmee samenhangt dat zij op het park hun wettelijke hoofdverblijf zullen hebben. Nu in het bestemmingsplan is vastgelegd dat op het recreatiepark een 120-dagen afwezigheidseis geldt, hadden [appellanten] zelf van die eis op de hoogte kunnen zijn. Het hof verwijst verder naar hetgeen hiervoor in rov. 9.7.4 is overwogen.
9.7.7.
Op grond van het voorgaande faalt het beroep van [appellanten] op dwaling. Aan het bewijsaanbod van [appellanten] om te bewijzen dat zij – indien gewenst – de mogelijkheid zouden willen hebben om 365 dagen per jaar op het park te wonen, gaat het hof als niet terzake dienend voorbij. Hetzelfde geldt voor het bewijsaanbod met betrekking tot de stelling dat [persoon A] voorafgaand aan de koop expliciet is bevraagd over een afwezigheidseis of andere publiekrechtelijke voorwaarden.
9.8.
Hier komt bij dat het beroep op zowel bedrog als dwaling niet kan opgaan ten aanzien van appellanten sub 4 tot en met 11. De in geschil zijnde overeenkomsten dateren wat hen betreft immers van juni en augustus 2017, terwijl zij volgens hun eigen stellingen reeds in juli 2016 op de hoogte waren van de 120-dagen afwezigheidseis. Dat bewoners van het park in de desbetreffende periode gepoogd hebben de gemeente Venlo ertoe te bewegen deze eis te laten vervallen en het debat daarover volgens [appellanten] nog niet definitief was beslecht, maakt dit niet anders. Ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten bestond de 120-dagen afwezigheidseis, appellanten sub 4 tot en met 11 kenden deze eis, er was geen sprake van een verkeerde voorstelling van zaken en niettemin zijn zij de overeenkomsten aangegaan. Dit zo zijnde, kan niet worden aanvaard dat er ten aanzien van hen een wilsgebrek was ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten.
Onrechtmatige daad
9.9.1.
[appellanten] hebben zich subsidiair op het standpunt gesteld dat er ten minste een onrechtmatige daad is gepleegd jegens hen. Het welbewust verzwijgen en liegen over de bekendheid met de afwezigheidseis is volgens hen een handelen in strijd met hetgeen maatschappelijk verkeer betaamt. [appellanten] betogen (ook) dat er een onrechtmatige daad is gepleegd (net) voorafgaand aan het sluiten van de eerste overeenkomsten (erfpacht) tussen [appellanten] en ASI. Dat later een nieuwe (koop)overeenkomst is gesloten laat onverlet dat onrechtmatige daad wel degelijk is gepleegd. Sterker, de handelwijze van ASI sterkt [appellanten] in hun standpunt dat een onrechtmatige daad is gepleegd. De afwijzing van bedrog en dwaling maakt dat ASI door het aanbieden van de koopovereenkomsten (welbewust) een situatie heeft gecreëerd die een beroep op bedrog en/of dwaling onmogelijk heeft gemaakt. Dit is als onrechtmatig te kwalificeren.
9.9.2.
ASI c.s. hebben bestreden dat er aan hun sprake zou zijn geweest van ‘welbewust verzwijgen en liegen over de bekendheid met de afwezigheidseis’. In reactie op het betoog van [appellanten] dat er een onrechtmatige daad is gepleegd (net) voorafgaand aan het sluiten van de eerste overeenkomsten (erfpacht) tussen [appellanten] en ASI, hebben ASI c.s. opgemerkt dat dit betoog alleen ziet op appellanten sub 4 tot en met 11. ASI c.s. menen dat de feitelijke grondslag voor de gestelde onrechtmatige daad weinig concreet is en dat [appellanten] tekortschieten in het licht van de op hen rustende stelplicht.
9.9.3.
Het hof zal eerst de stelling van [appellanten] bespreken dat ASI c.s. de afwezigheidseis welbewust heeft verzwegen en over de bekendheid daarmee heeft gelogen. Deze stelling vindt geen althans onvoldoende steun in de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling. [appellanten] zijn in juli 2016 bekend geworden met de afwezigheidseis. Vastgesteld kan worden dat ASI c.s., al dan niet in de persoon van [persoon A] , [appellanten] daarvóór niet over deze eis hebben verteld. Dit lag ook niet voor de hand omdat permanente bewoning zoals [appellanten] dat – naar zij in de procedure stellen – begrijpen (de mogelijkheid om 365 dagen per jaar op het park te wonen) geen onderdeel is van het concept van Camper Village en mensen die dat willen ook niet behoorden tot de doelgroep van dit concept. Voorts hebben ASI c.s. erop gewezen dat in de erfpachtcontracten die de meeste appellanten (alleen appellanten sub 2 en 3 niet; zij zijn gezamenlijk direct een koopovereenkomst aangegaan) hebben gesloten in 2012, 2013 en 2015 soortgelijke bepalingen met betrekking tot het door het bevoegd gezag toegestane recreatieve gebruik van het chalet zijn opgenomen (op straffe van een boete). Dat ASI c.s. hierover
bewusthebben gezwegen en hebben
gelogen, kan dan ook niet worden aangenomen (zie ook hiervoor rov. 9.6.3).
9.9.4.
Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat er een onrechtmatige daad is gepleegd jegens appellanten sub 4 tot en met 11 overweegt het hof het volgende. Niet valt in te zien dat ASI c.s. in strijd met enige maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm hebben gehandeld door hen koopovereenkomsten aan te bieden. Niet in geschil tussen partijen is dat ASI c.s. [appellanten] de mogelijkheid hebben gegeven om de eigendom van de kavel te verwerven. Het geven van die mogelijkheid is op zichzelf niet onrechtmatig. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat ASI c.s. dat om een oneigenlijke reden hebben gedaan, bijvoorbeeld omdat zij meenden dat de erfpachtcontracten onder invloed van bedrog of dwaling tot stand waren gekomen.
9.9.5.
Het hof komt tot de conclusie dat op geen van de aangevoerde gronden kan worden geoordeeld dat door ASI c.s. een onrechtmatige daad is gepleegd jegens [appellanten] Zoals ASI c.s. hebben aangevoerd, hebben [appellanten] wat dit betreft niet voldaan aan hun stelplicht.
Slotsom en afwikkeling
9.10.
De slotsom is dat de grieven falen. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. [appellanten] hebben ook geen feiten en omstandigheden te bewijzen aangeboden die indien bewezen tot andere beslissingen zouden leiden.
9.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van ASI c.s. op € 760,-- aan griffierecht en op € 3.342,-- aan salaris advocaat;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, Z.D. van Heesen-Laclé en G.M. Menon en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2023.
griffier rolraadsheer