9.5.Beoordeeld dient te worden of aan de vereisten voor een geslaagd beroep op bedrog dan wel dwaling is voldaan. Daarom zal het hof hierna de desbetreffende bepalingen weergeven.
Artikel 3:44 lid 3 BW bepaalt dat bedrog aanwezig is, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op.
Uit de stellingen van [appellanten] kan worden afgeleid dat zij menen zowel op de a-grond als op de b-grond van het dwalingsartikel gedwaald te hebben. Artikel 6:228 BW luidt in zoverre als volgt:
‘Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar:
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.’.
9.6.1.Naar het oordeel van het hof is niet voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op bedrog, in het bijzonder niet aan het vereiste dat er sprake is van opzet. Ter toelichting dient het volgende.
9.6.2.Het verwijt dat [appellanten] ASI maken, houdt – kort gezegd – in dat ASI op de hoogte was van de afwezigheidseis van 120 dagen per kalenderjaar die de gemeente Venlo stelt, maar [appellanten] hierover niet heeft geïnformeerd voorafgaand aan het aangaan van de in geschil zijnde overeenkomsten in 2016 en 2017. ASI is expliciet bevraagd over (publiekrechtelijke) voorwaarden om op Camper Village te mogen wonen. Voor [appellanten] was het van belang dat zij permanent op het park zouden kunnen verblijven. Dit belang is door [appellanten] met ASI gedeeld. ASI heeft echter welbewust gezwegen of welbewust onjuiste/onvolledige informatie verstrekt over de 120-dagen afwezigheidseis. [persoon A] wist al sinds 2012 dat er een afwezigheidseis gold (dit staat in een e-mail van de gemeente Venlo van 17 januari 2012 aan [persoon A] ). Hij heeft daarover gezwegen en zelfs aantoonbare onwaarheden verteld. Aldus – steeds – [appellanten]
9.6.3.Het voorgaande kan niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van bedrog. In het bijzonder hebben [appellanten] niet concreet onderbouwd dat [persoon A] hen opzettelijk dat wil zeggen willens en wetens heeft misleid, in die zin dat hij de afwezigheidseis heeft verzwegen of zelfs heeft gezegd dat deze of een dergelijke eis niet geldt
om [appellanten] ertoe te bewegende in geschil zijnde overeenkomsten aan te gaan. Dit blijkt ook niet uit de verklaringen die [appellanten] bij de memorie van grieven hebben overgelegd. Dat [persoon A] bij e-mail van 16 juli 2016 en tijdens een bespreking op 25 april 2017 heeft meegedeeld dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheidseis, is daarvoor evenmin toereikend. Een mededeling waarvan men meent dat zij juist is, levert - ook bij gebleken onjuistheid - geen bedrog op; evenmin het feit dat men vergeet een bepaalde mededeling te doen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan daaruit niet worden geconcludeerd dat [persoon A] bij of voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomsten het vereiste oogmerk van misleiding had, en ook niet dat hij willens en wetens de kans heeft aanvaard dat zijn gedrag [appellanten] zou misleiden. Het beroep op bedrog van [appellanten] faalt reeds hierom (zie ook hierna rov. 9.7.6).
9.7.1.Naar het oordeel van het hof is ook niet voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op dwaling. Daarbij stelt het hof voorop dat de in geschil zijnde overeenkomsten dienen te worden bezien in de volgende context.
Zoals hiervoor in de feitenvaststelling is vermeld, zijn ASI c.s. omstreeks 2011 op het recreatiepark Résidence Arcen Spa een nieuw initiatief gestart onder de naam
Camper Village. Camper Village beoogt te voorzien in de behoefte van mensen die gedurende het gehele jaar veel op reis zijn met de camper, maar die evenwel een ‘vaste woonplek’ er op na wensen te houden. Voor deze doelgroep biedt Camper Village de mogelijkheid van het verwerven van een kavel met daarop een chalet met camperparkeerplaats. Het concept van Camper Village is in samenwerking met de gemeente Venlo ontwikkeld. Het bijzondere daaraan is volgens ASI c.s. dat deze zogenaamde camperaars zich op het adres van de vakantiewoning mogen laten registreren in de Gemeente Basisadministratie van de gemeente Venlo. Dit volgt uit de brochure uit 2012 (als hiervoor geciteerd in rov. 9.1.2) en ook uit publicaties zoals in
De Telegraafin 2012.
Het concept houdt dus niet in dat eigenaren van een chalet die dat willen, permanent mogen wonen op het park. Dit is (juist) niet de doelgroep van het initiatief.
9.7.2.Ten aanzien van de (publiekrechtelijke) voorwaarden om gebruik te maken van dit concept stelt het hof volgende vast.
Zoals hiervoor is overwogen (rov. 9.1.4), heeft de gemeente Venlo een formulier ontworpen voor bewoners van Résidence Arcen Spa die zich willen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie. In dit formulier is een
aanwezigheids
eisvermeld (te weten, in een periode van 12 maanden minimaal 6 maanden en 1 dag verblijf), maar niet een afwezigheidseis. Dit is te verklaren doordat dit formulier is opgesteld om het bewoners mogelijk te maken zich in te schrijven. Het formulier geeft dus alleen de voorwaarden dáárvoor. Bovendien is dit formulier opgesteld door de gemeente Venlo en dus niet te beschouwen als een mededeling van ASI c.s. in dezen.
Voorts zijn in de overeenkomsten (gelijkluidende) bepalingen opgenomen over het gebruik van de kavels. ASI c.s. hebben er in dit verband op gewezen dat op pagina 2 van de overeenkomsten staat dat het perceel waarvan de eigendom wordt verkregen is gelegen in een
recreatiepark. Verder hebben ASI c.s. verwezen naar artikel 5 lid 6 en artikel 23 vervat in de overeenkomsten. Daaruit blijkt dat de kopers er nadrukkelijk op gewezen zijn dat zij de kavel slechts
conform het bestemmingsplankunnen gebruiken als standplaats voor een chalet aan te wenden voor
recreatief gebruik zoals dat door het bevoegd gezag is toegestaan. In het bestemmingsplan staat, zoals hiervoor al is overwogen, de 120-dagen afwezigheidseis. In de koopovereenkomsten zelf is de 120-dagen afwezigheidseis niet opgenomen. Dit is te verklaren door het gegeven dat het bestemmingsplan kan wijzigen, waardoor ook de afwezigheidseis kan wijzigen (de periode van afwezigheid kan langer of korter worden, of de eis kan geheel vervallen).
9.7.3.[appellanten] willen ingang doen vinden dat zij door gedrag van [persoon A] gedwaald hebben. Zij stellen dat [persoon A] uitlatingen heeft gedaan dat er geen afwezigheidseis bestond, terwijl hij wist dat deze wel aanwezig was. Nu [persoon A] bekend was met de afwezigheidseis, had het op zijn weg gelegen om [appellanten] te informeren over de mogelijkheid tot inschrijving in de Basisregistratie Personen van de gemeente Venlo, met de aantekening dat [appellanten] wel ten minste 120 dagen elders zouden moeten verblijven. De enige publiekrechtelijke voorwaarde die richting [appellanten] is gecommuniceerd om zich daarin te kunnen inschrijven is de verplichting om jaarlijks ten minste een half jaar en één dag op het park te verblijven. De afwezigheidseis is verzwegen. Ook als [appellanten] geen vragen over een afwezigheidseis of andere publiekrechtelijke voorwaarden zouden hebben gesteld, had het op de weg van ASI gelegen om [appellanten] uit eigener beweging over de afwezigheidseis te informeren. ASI had in dit verband een mededelingsplicht.
9.7.4.Naar het oordeel van het hof hebben ASI c.s. door middel van de brochure en de bepalingen over het gebruik van de kavels in de overeenkomsten [appellanten] voldoende geïnformeerd over het concept van Camper Village. Daarmee hebben ASI c.s. aan hun mededelingsplicht voldaan. Indien de informatie over publiekrechtelijke voorwaarden voor [appellanten] niet voldoende was, had van hen mogen worden verwacht dat zij zich daarover nader hadden laten informeren bij de gemeente Venlo. Dit hebben zij niet, althans onvoldoende gedaan. Zo heeft [appellant 1] blijkens zijn schriftelijke verklaring (overgelegd als productie 1 bij de memorie van grieven) en zijn toelichting daarbij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep voorafgaand aan het aangaan van de koopovereenkomst, in 2015, wel contact gehad met de gemeente Venlo, maar heeft hij alleen gecontroleerd of hij zich mocht inschrijven op Camper Village (maar niet gevraagd naar het door de gemeente Venlo toegestane recreatieve gebruik conform het bestemmingsplan). Het verwijt dat [appellanten] ASI c.s. maken over schending van de mededelingsplicht, valt bezien in de hiervoor in rov. 9.7.1 beschreven context in het niet bij de gebrekkige uitvoering van de eigen onderzoeksplicht.
9.7.5.Voorts stellen [appellanten] weliswaar dat de publiekrechtelijke voorwaarden voor hen
van doorslaggevende betekeniswaren, maar hebben zij onvoldoende concreet onderbouwd dat dát voor ASI c.s. kenbaar was. Gelet op het concept van Camper Village, met als doelgroep mensen die een groot deel van het jaar op reis zijn, hoefden ASI c.s. er niet zonder meer op bedacht te zijn dat [appellanten] eventueel permanent (365 dagen per jaar) op het park zouden willen verblijven (wanneer reizen vanwege hun leeftijd niet meer mogelijk zou zijn). Dit geldt ook als – zoals [appellanten] stellen en ASI c.s. betwisten, zodat dit niet vast staat – [persoon A] voorafgaand aan de koop door [appellanten] expliciet is bevraagd over een afwezigheidseis en de publiekrechtelijke voorwaarden. Dat impliceert immers niet dat voldoende kenbaar was voor ASI c.s. dat [appellanten] niet tot verkrijging zouden zijn overgegaan wanneer zij van de afwezigheidseis op de hoogte waren geweest, zoals zij stellen. De als productie 1 bij de memorie van grieven overlegde verklaringen onderbouwen de – door ASI c.s. eveneens betwiste – stelling van [appellanten] dat het voor hen van doorslaggevende betekenis was dat zij, naar zij meenden, permanent mochten wonen op het park, maar dat brengt op zichzelf niet mee dat aan het kenbaarheidsvereiste voor een geslaagd beroep op dwaling is voldaan. Ook indien het voor [appellanten] van doorslaggevende betekenis was dat zij permanent mochten wonen op het park impliceert dat immers niet dat dit kenbaar was voor ASI c.s. Bovendien dienen deze verklaringen van [appellanten] met de nodige behoedzaamheid worden gewaardeerd, nu zij als partij belang hebben bij de uitkomst van deze procedure.
9.7.6.Tot slot heeft [persoon A] weliswaar een e-mail van de gemeente Venlo gehad (de vorenbedoelde e-mail van 17 januari 2012) waarin de afwezigheidseis staat, maar [appellanten] hebben geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat [persoon A] zich bij zijn communicatie met [appellanten] ook realiseerde dat er een afwezigheidseis gold en dat deze relevant was of zou kunnen zijn voor [appellanten] In elk geval konden zij gegeven de bepalingen over de publiekrechtelijke voorwaarden in de overeenkomsten niet enkel afgaan op de uitlatingen van [persoon A] daarover of het ontbreken daarvan. Nergens uit blijkt dat [persoon A] heeft gezegd dat in weerwil van de bepaling daarover in het bestemmingsplan, de 120-dagen afwezigheidseis
nietgeldt. Wel heeft [persoon A] de term ‘permanente bewoning’ gebruikt. Uit de overgelegde stukken (zie bijvoorbeeld de e-mail van [persoon A] van 9 juni 2015 aan [appellant 1]) blijkt dat die term is gebruikt in het kader van de inschrijving van [appellanten] in de Gemeentelijke Basisadministratie van de Gemeente Venlo, waarmee samenhangt dat zij op het park hun wettelijke hoofdverblijf zullen hebben. Nu in het bestemmingsplan is vastgelegd dat op het recreatiepark een 120-dagen afwezigheidseis geldt, hadden [appellanten] zelf van die eis op de hoogte kunnen zijn. Het hof verwijst verder naar hetgeen hiervoor in rov. 9.7.4 is overwogen.
9.7.7.Op grond van het voorgaande faalt het beroep van [appellanten] op dwaling. Aan het bewijsaanbod van [appellanten] om te bewijzen dat zij – indien gewenst – de mogelijkheid zouden willen hebben om 365 dagen per jaar op het park te wonen, gaat het hof als niet terzake dienend voorbij. Hetzelfde geldt voor het bewijsaanbod met betrekking tot de stelling dat [persoon A] voorafgaand aan de koop expliciet is bevraagd over een afwezigheidseis of andere publiekrechtelijke voorwaarden.