ECLI:NL:GHSHE:2023:3636

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
20-001340-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake mishandeling en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 juni 2022. De verdachte, geboren in 1977 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en diefstal. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en had de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot een bedrag van € 3.004,31 toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een zwaardere straf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, heeft geëist. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-195804-21 en heeft een taakstraf voorgesteld in plaats van een gevangenisstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd en heeft de zaak opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer, en aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-195804-21. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 2 maanden, rekening houdend met het voorarrest van de verdachte. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij opnieuw toegewezen, inclusief de wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001340-22
Uitspraak : 3 oktober 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 juni 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-195804-21 en 03-159416-21, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
doch ter zitting als postadres opgegeven: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het in de gevoegde strafzaken met parketnummers 03-195804-21 en 03-159416-21 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als
‘mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft (03-195804-21)’,
‘diefstal door twee of meer verenigde personen (03-159416-21, feit 1)’en ‘
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (03-159416-21, feit 2)’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toegewezen tot een bedrag van € 3.004,31, bestaande uit € 504,31 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor wat betreft de materiële schade vanaf 12 mei 2022 en voor wat betreft de immateriële schade vanaf 20 juli 2021, tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf genoemde data opgelegd. Ook is de verdachte in de proceskosten veroordeeld tot aan de datum van het vonnis begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – aan de verdachte in de zaak met parketnummer 03-195804-21 primair en in de zaak met parketnummer 03-159416-21 onder 1 en 2 is tenlastegelegd, dit zal kwalificeren als
‘zware mishandeling’ (03-195804-21, primair),
‘diefstal door twee of meer verenigde personen (03-159416-21, feit 1)’en ‘
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 (03-159416-21, feit 2)’, en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel zal toewijzen tot een bedrag van € 3.004,31, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is ten aanzien van het onder parketnummer 03-195804-21 primair tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Voorts heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-195804-21:
hij op of omstreeks 20 juli 2021 in de gemeente Brunssum, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en/of gebroken oogkas en/of gebroken kaak, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen te schoppen en/of onderuit te schoppen en/of een of meerdere malen (met gebalde vuisten) te slaan (in het gezicht) en/of een of meerdere malen aan de haren te trekken;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2021 in de gemeente Brunssum, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen te schoppen en/of onderuit te schoppen en/of een of meerdere malen (met gebalde vuisten) te slaan (in het gezicht) en/of een of meerdere malen aan de haren te trekken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en/of gebroken oogkas en/of gebroken kaak ten gevolge heeft gehad.
Zaak met parketnummer 03-159416-21 (gevoegd):
1.hij op of omstreeks 18 juni 2021 te Brunssum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fontein en/of een tuinslang en/of een tuinslanghouder en/of bouten en/of een of meer camera's en/of een pomp, in elk
geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [eigenaar] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 18 juni 2021 te Brunssum, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 530 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 primair tenlastegelegde
Het verwijt dat de verdachte onder het primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-195804-21 wordt gemaakt, komt er – kort gezegd – op neer dat hij zich op of omstreeks 20 juli 2021 in de gemeente Brunssum, schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , te weten een gebroken jukbeen en/of gebroken oogkas en/of gebroken kaak, door die [slachtoffer] een of meerdere malen te schoppen en/of onderuit te schoppen en/of een of meerdere malen (met gebalde vuisten) te slaan (in het gezicht) en/of een of meerdere malen aan de haren te trekken.
Met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte het slachtoffer op 20 juli 2021 te Brunssum heeft geschopt en/of onderuit geschopt, meermalen met gebalde vuisten in het gezicht heeft geslagen en meermalen aan haar haren heeft getrokken, waardoor het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat mede gelet op de vereiste operatieve ingreep bij de gebroken kaak als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken. De vraag is echter of de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld met het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Voorts stelt het hof dat het – ook al heeft de verdachte verklaard het slachtoffer alleen maar twee keer onderuit te hebben geschopt – meerdere geweldshandelingen bewezen acht en dat het letsel van het slachtoffer daarmee rechtstreeks verband houdt. Bij het schoppen en/of onderuit schoppen en meermalen met gebalde vuisten in het gezicht slaan en aan de haren trekken is echter niet zonder meer sprake van (een) gedraging(en) die naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept/roepen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is bovendien niet komen vast te staan
hoehet zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer precies is ontstaan. Volgens de verdachte is dat veroorzaakt door een ongelukkige val van het slachtoffer op een dorpel bij een deuropening nadat hij het slachtoffer had geschopt. Ook het slachtoffer verklaart dat zij onder meer onderuit werd geschopt door de verdachte en daarbij op haar hoofd terecht kwam. Wat de directe oorzaak van het letsel is geweest, moet in het midden blijven. Naar het oordeel van het hof kan tegen deze achtergrond niet worden geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is geweest van de bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van het voorgaande acht het hof niet bewezen dat er tijdens het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 primair tenlastegelegde bij de verdachte sprake is geweest van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe brengen. De verdachte zal aldus in zoverre worden vrijgesproken.
Het hof acht wel het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair tenlastegelegde bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-159416-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-195804-21 (subsidiair):
hij op 20 juli 2021 in de gemeente Brunssum, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] te schoppen en/of onderuit te schoppen en meerdere malen met gebalde vuisten te slaan in het gezicht en meerdere malen aan de haren te trekken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en gebroken oogkas en een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad.
Zaak met parketnummer 03-159416-21 (gevoegd):
1.hij op 18 juni 2021 te Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander, een fontein en een tuinslang en een tuinslanghouder en bouten en camera's en een pomp, die aan [eigenaar] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.hij op 18 juni 2021 te Brunssum, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 530 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Het in de zaak met parketnummer 03-159416-21 onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Het in de zaak met parketnummer 03-159416-21 onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft het hof verzocht de verdachte in plaats van een gevangenisstraf, een taakstraf op te leggen. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat een taakstraf meer recht doet aan de zaak. Tevens is verzocht het voorarrest in een oorspronkelijk bij deze zaak gevoegde strafzaak in mindering te brengen op de op te leggen straf voor zover die aftrek niet heeft kunnen plaatsvinden in die andere zaak.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich op 20 juli 2021 schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige vriendin
(03-195804-21, subsidiair). De verdachte heeft haar geschopt en/of onderuit geschopt en meermalen met gebalde vuisten in het gezicht geslagen en aan haar haren getrokken met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Door zijn toenmalige vriendin te mishandelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De dochter van het slachtoffer was hiervan getuige. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan en overweegt dat huiselijk geweld in beginsel streng dient te worden bestraft.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij zich op 18 juni 2021 tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van diverse goederen uit de (voor)tuin van een woning aan de [straatnaam] te Brunssum
(03-159416-21, feit 1). Dit betreft een ergerlijk feit, waarmee schade en overlast is veroorzaakt en waarmee de verdachte heeft aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Tot slot heeft de verdachte zich op 18 juni 2021 schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto onder invloed van een meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol
(03-159416-21, feit 2). Daarmee heeft de verdachte blijk gegeven van miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer en onnodig risico’s genomen voor de verkeersveiligheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 september 2023, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld. De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld tot taakstraf en onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor vermogensdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen. Eveneens komt uit het uittreksel Justitiële Documentatie naar voren dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens en door de verdachte naar voren gebracht dat hij op een camping in België verblijft, geen relatie heeft, geen uitkering ontvangt, op dit moment werkzaam is voor zijn zwager en tegen betaling verschillende werkzaamheden verricht, een schuld van € 5.000,00 tot € 6.000,00 heeft (waarvan € 1.735,00 bij de Belastingdienst) en per maand € 100,00 betaalt voor de chalet waarin hij momenteel woonachtig is.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende is het hof in beginsel van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, passend en geboden is.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de zaak tegen de verdachte onder parketnummer 03-195804-21 in eerste aanleg oorspronkelijk gelijktijdig werd vervolgd en was gevoegd met een strafzaak onder parketnummer 03-271433-21. Door omstandigheden buiten de wil van de verdachte is de zaak met parketnummer 03-271433-21 vervolgens afgesplitst. In de laatstgenoemde zaak heeft de verdachte in totaal tien maanden in voorarrest doorgebracht. Zowel in de onderhavige zaak als in de zaak met parketnummer 03-271433-21 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft in de zaak met parketnummer 03-271433-21 op 23 augustus 2023 arrest gewezen (onder parketnummer 20-001577-22) en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 september 2023 volgt dat deze veroordeling inmiddels onherroepelijk is.
Op grond van artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt aftrek van voorarrest ook toegepast in gevallen waarin bij gelijktijdige vervolging wegens twee of meer feiten, de veroordeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan waarvoor (kort gezegd) het voorarrest is bevolen. Gelet op voornoemde omstandigheden – en in de geest van voornoemd wettelijk voorschrift – is het hof met de verdediging van oordeel dat het voorarrest in de zaak met parketnummer 03-271433-21 dat de duur van de in die zaak opgelegde gevangenisstraf overstijgt (te weten: 4 maanden) in dit geval in mindering moet worden gebracht op de in de onderhavige zaak op te leggen gevangenisstraf. In plaats van 6 maanden gevangenisstraf, zal het hof daarom 2 maanden gevangenisstraf aan de verdachte opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces tegen de verdachte gevoegd met een vordering, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.004,31 (bestaande uit € 504,31 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor wat betreft de materiële schade vanaf 12 mei 2022 en voor wat betreft de immateriële schade vanaf 20 juli 2021, tot aan de dag der algehele voldoening en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 504,31. Dat bedrag heeft betrekking op de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering (bestaande uit een bedrag van € 321,05), de (niet vergoede) kosten van de tandarts (bestaande uit een bedrag van € 136,88) en de kosten voor het opvragen van de medische informatie (bestaande uit een bedrag van € 46,38) die de benadeelde partij naar aanleiding van het gepleegde feit heeft moeten maken.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek. De mishandeling heeft bij de benadeelde partij lichamelijk letsel en psychische klachten veroorzaakt. Het hof houdt bij de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding rekening met alle relevante omstandigheden van het geval, alsook de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen, en begroot deze naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,00.
Aldus is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 3.004,31, bestaande uit € 504,31 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot voornoemd totaalbedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade. Nu de schade op verschillende data is ontstaan zal het hof voor wat betreft de materiële schade uitgaan van de datum waarop de vordering tot schadevergoeding is ingediend (12 mei 2022) en voor wat betreft de immateriële schade van de pleegdatum van het delict (20 juli 2021).
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. De kosten daarvan worden tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 3.004,31. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf voormelde data van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-159416-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-159416-21 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.004,31 (drieduizend vier euro en eenendertig cent), bestaande uit € 504,31 (vijfhonderdvier euro en eenendertig cent) aan materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-195804-21 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.004,31 (drieduizend vier euro en eenendertig cent),bestaande uit € 504,31 (vijfhonderdvier euro en eenendertig cent) aan materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 40 (veertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
12 mei 2022 en die van de immateriële schade op 20 juli 2021.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 3 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.