In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die eerder gehuwd zijn geweest. De man, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, heeft verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen en de kinderalimentatie per 1 mei 2022 op nihil vast te stellen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij de man niet-ontvankelijk wilde laten verklaren in zijn verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 september 2023, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds de echtscheiding een wijziging van omstandigheden heeft ervaren, waaronder een overgang van een inkomen uit arbeid naar een WIA-uitkering. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en zijn draagkracht om de kinderalimentatie te kunnen voldoen. De bewindvoerder heeft niet aangetoond dat de man niet in staat was om de vastgestelde alimentatie te betalen, en het hof heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.