ECLI:NL:GHSHE:2023:3630

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.321.763_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die eerder gehuwd zijn geweest. De man, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, heeft verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen en de kinderalimentatie per 1 mei 2022 op nihil vast te stellen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij de man niet-ontvankelijk wilde laten verklaren in zijn verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 september 2023, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds de echtscheiding een wijziging van omstandigheden heeft ervaren, waaronder een overgang van een inkomen uit arbeid naar een WIA-uitkering. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie en zijn draagkracht om de kinderalimentatie te kunnen voldoen. De bewindvoerder heeft niet aangetoond dat de man niet in staat was om de vastgestelde alimentatie te betalen, en het hof heeft de verzoeken van de man en de vrouw beoordeeld. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 november 2023
Zaaknummer: 200.321.763/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/381636 / FA RK 22-1839
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de bewindvoerder,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.J. Geuze,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. U. Ögüt.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 26 oktober 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 januari 2023, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor
zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 22 maart 2021 te wijzigen in die zin dat de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 mei 2022 wordt vastgesteld op nihil, althans op een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag met ingang van een het hof in goede justitie te bepalen datum. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 22 maart 2023, heeft de vrouw primair verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans het hoger beroep van de man als ongegrond en onbewezen af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vrouw, indien het hof oordeelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat er sprake zou zijn van een inkomensdaling, te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van de kinderen met een bedrag van € 25,00 per kind per maand (minimale bijdrage) bij vooruitbetaling te voldoen per ingangsdatum wetende de datum van de beschikking die door het hof zal worden afgegeven in deze procedure, dan wel een door het hof in goede justitie te wijzen bijdrage en ingangsdatum.
2.2.1.
Tevens heeft de vrouw hierbij incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen wetende r.o. 3.3. en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren omdat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden ex artikel 1:401 BW. Kosten rechtens.
2.2.2.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2023, heeft de bewindvoerder verzocht om het incidenteel hoger beroep van de vrouw ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Geuze;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Ögüt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier van de advocaat van de man van 21 april 2023 waarin wordt gemeld dat het vermogen van de man met ingang van 23 maart 2023 onder bewind is gesteld van de bewindvoerder [de bewindvoerder] en dat de bewindvoerder de procedure namens de man voortzet;
  • het V6-formulier van de advocaat van de man met bijlagen 11 tot en met 17 d.d. 25 augustus 2023, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2023;
  • het V6-formulier van de advocaat van de man met bijlage d.d. 18 september 2023.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.1.
Bij beschikking van 22 maart 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 7 april 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In deze beschikking is verder, voor zover thans van belang, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: de kinderalimentatie) moet voldoen een bedrag van € 119,00 per maand met ingang 7 april 2021.
3.2.2.
De man heeft bij zijn verzoekschrift in eerste aanleg van 28 april 2022 de rechtbank verzocht de kinderalimentatie per 1 mei 2022 te wijzigen in € 0,00 per maand of in een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.2.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen.
3.3.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zijn draagkracht. De grief van de vrouw richt zich tegen de door de rechtbank vastgestelde wijziging van omstandigheden.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3.5.1.
Op grond van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
3.5.2.
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de man ten tijde van de echtscheidingsbeschikking een inkomen uit arbeid genoot, dat hij vervolgens ziektegeld is gaan ontvangen en inmiddels een WIA-uitkering ontvangt.
Hiermee staat naar het oordeel van het hof vast dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden sinds de voornoemde echtscheidingsbeschikking die maakt dat de man kan worden ontvangen in zijn beroep. Daarmee faalt de grief van de vrouw. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vrouw in incidenteel appel zal afwijzen.
De vraag die vervolgens aan het hof voorligt, is of de namens de man gestelde wijziging zodanig rechtens relevant is dat die moet leiden tot een aanpassing van de kinderalimentatie. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De inhoudelijke beoordeling
Periode vanaf 10 juli 2023
3.5.3.
Tussen partijen staat vast, zoals ook besproken tijdens de mondelinge behandeling, dat de man ingang van 10 juli 2023 een WIA-uitkering geniet van € 1.741,31 bruto per maand. Ook staat vast dat dit inkomen hoger is dan het inkomen dat hij genoot ten tijde van de voornoemde echtscheidingsbeschikking van 22 maart 2021, ad € 1.644,86 bruto per maand. Met partijen is besproken dat dit maakt dat de door de man verzochte wijziging van de kinderalimentatie vanaf 10 juli 2023 niet meer ter beoordeling aan het hof voorligt.
Periode 1 mei 2022 tot 10 juli 2023
3.5.4.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat thans nog aan het hof ter beoordeling voorligt de periode van 1 mei 2022 tot 10 juli 2023. Om proceseconomische redenen zal het hof eerst de draagkracht van de man bezien.
3.5.5.
De man heeft aangevoerd dat het hem aan draagkracht ontbreekt om enig bedrag aan kinderalimentatie te betalen. De rechtbank heeft, volgens hem, ten onrechte overwogen dat hij niet althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een arbeidsbeperking heeft die meebrengt dat hij niet (meer) inkomen heeft of kan verwerven om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen. Volgens de bedrijfsarts was de man in deze periode volledig arbeidsongeschikt en had hij geen benutbare mogelijkheden meer. De man ontvangt sinds 13 mei 2020 ziektegeld van zijn werkgever. Dat zijn werkgever met het UWV van mening verschilde of er voldoende re-integratieactiviteiten zijn ontplooid maakt dit niet anders, aldus de man. Zijn werkgever zou geen ziektegeld betalen als de man niet arbeidsongeschikt zou zijn.
De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist. De man moet in deze periode geacht worden in staat te zijn om volledig te werken. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke manier zijn vermeende ziekte hem zou belemmeren om voldoende inkomen te genereren. Er ontbreken financiële gegevens; de WIA toekenningsbeslissing ontbreekt, het arbeidsongeschiktheidspercentage is niet bekend hetgeen van belang is voor een resterende verdiencapaciteit, er zijn geen op naam gestelde loonstroken en er zijn geen belastingaanslagen overgelegd. Daarbij komt dat de man ook extra (zwarte) inkomsten genereert met werkzaamheden waarvoor lichamelijk kracht nodig is. De vrouw heeft ter onderbouwing hiervan een verklaring van een buurman en foto’s overgelegd.
3.5.6.
Het hof is, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat bewindvoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dat de man in deze periode niet over de draagkracht heeft kunnen beschikken om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen.
Het had op zijn weg gelegen om het hof in te lichten – één en ander voorzien van verificatoire bescheiden – over onder meer de mate van arbeidsongeschiktheid (percentage), althans waar de betreffende verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV destijds van uitgingen. Verder had de man of de bewindvoerder namens hem, om inzage te geven in zijn daadwerkelijke inkomsten, in ieder geval moeten overleggen de jaaropgave over het jaar 2022 en op zijn naam gestelde en gespecificeerde salarisspecificaties die op deze periode zien. De namens de man overgelegde ‘loonstroken’ (productie 6) voldoen hier niet aan. Daarbij komt dat de in dit geval essentiële aangifte en de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2022 ontbreken.
De door de bewindvoerder overgelegde stukken acht het hof derhalve niet toereikend om de draagkracht van de man te kunnen beoordelen. Dit betekent dat het hof niet kan beoordelen of sprake is van een rechtens relevante wijziging die maakt dat de kinderalimentatie moet worden gewijzigd. Dit komt voor rekening en risico van de bewindvoerder. Het hof zal het er daarom voor houden dat de man de kinderalimentatie in deze periode kon voldoen.
3.5.7.
Het voorgaande maakt dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van de namens de man in hoger beroep (aan de hand van het door zijn bewindvoerder opgestelde overzicht) opgeworpen schulden in het kader van de aanvaardbaarheidstoets. Evenmin komt het hof toe aan een oordeel over de ingangsdatum.
3.6.
Het hof zal het verzoek van de bewindvoerder afwijzen en gelet hierop de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
3.7.
De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu de man en de vrouw gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2022;
compenseert de op dit hoger beroep tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is op 2 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.