ECLI:NL:GHSHE:2023:3626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.330.986_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en minderjarige, artikel 1:265g lid 1 BW

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2023. De moeder verzoekt om vernietiging van deze beschikking en om afwijzing van het verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de GI) tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2014. De moeder is van mening dat een omgangsregeling met de vader niet in het belang van de minderjarige is, omdat deze blootgesteld wordt aan agressie en geweld. De GI en de vader zijn van mening dat de minderjarige recht heeft op contact met beide ouders, zolang dit de veiligheid en ontwikkeling van het kind niet schaadt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2023 zijn de moeder, de vader, vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de zorgen over de veiligheid van de minderjarige in de opvoedsituatie van de ouders. Het hof concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de minderjarige en de vader recht hebben op contact met elkaar en dat de invulling van de omgangsregeling voorlopig aan de GI dient te worden overgelaten. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en het meer of anders verzochte wordt afgewezen. Het hof benadrukt dat het belang van de minderjarige leidend is in deze zaak en dat de GI de vrijheid heeft om de omgangsregeling aan te passen aan de behoeften van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 november 2023
Zaaknummer: 200.330.986/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/393280 / JE RK 23-703
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
Als belanghebbende is in deze procedure aangemerkt:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader.
advocaat: mr. D. Kotterman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de omgang tussen de moeder en de minderjarige
[minderjarige ], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige ] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de GI af te wijzen, dan wel tussen de vader en [minderjarige ] een begeleide omgangsregeling vast te stellen van eenmaal een uur per twee weken.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 september 2023, heeft de GI verzocht de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 22 september 2023, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, kantoorgenoot van mr. De Gruijl;
  • de vader, bijgestaan door mr. Kotterman;
  • [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is de minderjarige [minderjarige ] geboren. De vader heeft [minderjarige ] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige ] uit.
3.2.
[minderjarige ] is bij beschikking van 15 oktober 2021 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 15 oktober 2023.
3.3.
Bij beschikking van 24 augustus 2022 is [minderjarige ] met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst bij de vader.
3.4.
Bij beschikking van 5 mei 2023 is [minderjarige ] met een spoedmachtiging uit huis geplaatst bij [gezinshuis] . Met ingang van 3 juli 2023 verblijft [minderjarige ] op grond van een machtiging uithuisplaatsing in een gezinshuis. De machtiging uithuisplaatsing is (laatstelijk) verleend tot 15 oktober 2023.
3.5.
De GI heeft in eerste aanleg een verzoekschrift ingediend en ex artikel 1: 265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht een omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige ] en de vader, waarbij de GI wordt belast met de regie.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, naar het hof begrijpt, een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de regie over de contacten tussen [minderjarige ] en de vader bij de GI ligt.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.8.
De moeder heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Zij acht een omgangsregeling met de vader niet in het belang van [minderjarige ] . [minderjarige ] wordt bij de vader teveel blootgesteld aan agressie en geweld. De vader is bovendien niet betrouwbaar in afspraken, hetgeen voor [minderjarige ] belastend is. De vader biedt [minderjarige ] geen structuur en regels en is in een groot deel van [minderjarige ] ’s leven afwezig geweest. Dat [minderjarige ] gedurende zes maanden bij de vader heeft gewoond, maakt niet dat de omgang in het belang van [minderjarige ] is. De moeder heeft vaker haar zorgen over de vader geuit, maar de GI doet er niets mee. De moeder voelt zich onvoldoende gehoord en serieus genomen, terwijl alles wat de vader zegt voor waar lijkt de worden aangenomen. Bovendien wordt er een verkeerd beeld van de moeder geschetst. Indien er door het hof een omgangsregeling wordt vastgesteld, dan dient deze regeling beperkt te zijn. De bevoegdheid die de GI heeft gekregen is te verstrekkend.
3.9.
De GI heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De GI is van mening dat [minderjarige ] recht heeft op een onbelast contact met beide ouders, zolang dit contact de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige ] niet schaadt. Het contact is belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige ] . De GI beseft dat de gebeurtenissen in het verleden schadelijk zijn geweest voor het gevoel van veiligheid van [minderjarige ] in de omgang met haar vader en neemt de zorgen van de moeder derhalve wel degelijk serieus. Niet voor niets is verzocht om een omgangsregeling vast te stellen waarbij de GI de regie heeft over de frequentie, de duur en de invulling, zodat een opbouw kan plaatsvinden die recht doet aan wat [minderjarige ] daarin vraagt. De contacten worden begeleid en er wordt aangesloten bij het tempo van [minderjarige ] in de (eventuele) opbouw van het contact. Op dit moment wordt de begeleiding uitgevoerd door de jeugdzorgwerker zelf, maar zodra dit mogelijk is zal [hulpverlening 1] de begeleiding tussen de vader en [minderjarige ] gaan uitvoeren. De vader en [minderjarige ] hebben circa één keer per veertien dagen contact met elkaar. Inmiddels hebben er drie contactmomenten plaatsgevonden die positief zijn verlopen. Er zijn geen signalen van onveiligheid. Het perspectiefonderzoek heeft nog niet kunnen starten, omdat de moeder hier geen toestemming voor heeft willen geven. Inmiddels heeft de rechtbank in het kader van een geschillenregeling beslist dat het perspectiefonderzoek dient plaats te vinden.
3.10.
De vader heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
De moeder roept van alles, maar zij onderbouwt dit op geen enkele wijze. De vader begrijpt inmiddels dat dit inherent is aan de problematiek van de moeder. De moeder heeft ook meerdere keren aangifte bij de politie gedaan, maar de politie doet hier niets mee. De vader neemt het zichzelf kwalijk dat hij in het verleden ontvankelijk is geweest voor de emotionele chantage door de moeder. Hierdoor verblijft [minderjarige ] niet meer bij de vader. De vader heeft inmiddels zijn verantwoordelijkheid genomen en een weerbaarheidstraining gevolgd. Hij spant zich verder in om een goede samenwerking met de GI aan te gaan. De vader hoopt dat het perspectief van [minderjarige ] alsnog bij de vader zal worden bepaald en is een procedure gestart om het gezag over [minderjarige ] te verkrijgen. In het kader van het onderhavige geschil refereert de vader zich aan het oordeel van het hof.
3.11.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, zakelijk weergegeven, het volgende advies uitgebracht.
De raad schaart zich achter de beschikking van de rechtbank. Het is goed dat de regie van de contacten tussen [minderjarige ] en de vader bij de GI ligt. [minderjarige ] heeft maandenlang bij de vader gewoond tot aan het uitstapje naar [plaats] . Vervolgens is er een tijd lang geen contact geweest. Het is belangrijk dat [minderjarige ] met beide ouders een goed contact kan hebben, ook in het kader van het perspectiefonderzoek. Bij de invulling van de contactregeling stelt de GI de belangen van [minderjarige ] op de eerste plaats.
Het wettelijk kader
3.12.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen, voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De overwegingen van het hof
3.13.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat [minderjarige ] en de vader gerechtigd zijn tot hebben van contact met elkaar en dat de invulling van de omgangsregeling vooralsnog aan de GI dient te worden overgelaten. Het hof neemt deze gronden na eigen beoordeling en waardering over en maakt deze tot de zijne. Het hof acht de hierna volgende feiten en omstandigheden voor deze beslissing van belang.
3.14.
Er zijn al geruime tijd zorgen over de veiligheid van [minderjarige ] in de opvoedsituatie van de ouders. Na het verbreken van de relatie tussen de ouders verbleef [minderjarige ] aanvankelijk bij de moeder. Op enig moment is de moeder overbelast geraakt, waarbij er ook sprake was van een onveilige (opvoed)situatie. [minderjarige ] is toen in overleg met beide ouders bij de vader geplaatst. Tot aan het incident, waarbij de ouders buiten de geldende afspraken met de GI om met [minderjarige ] naar [plaats] zijn gegaan en de situatie tussen de ouders is geëscaleerd, heeft [minderjarige ] gedurende een periode van circa acht à negen maanden bij de vader gewoond. Het incident heeft er vervolgens toe geleid dat [minderjarige ] elders uit huis is geplaatst.
Aan het inleidend verzoek van de GI ligt, kortgezegd, ten grondslag dat er geen contact was tussen [minderjarige ] en de vader en dat in het kader van het uit te voeren perspectiefonderzoek belangrijk is dat er zicht komt op de pedagogische vaardigheden en de thuissituatie van beide ouders.
3.15.
Inmiddels hebben er sinds juli van dit jaar drie begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden op neutraal terrein, hetgeen volgens de GI positief is verlopen. Het hof ziet in hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht, gelet op de gemotiveerde betwisting door de GI, geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
[minderjarige ] verblijft op dit moment in een gezinshuis, waar zij tot rust komt. Vanuit het gezinshuis wordt op zorgvuldige wijze bekeken wat [minderjarige ] , in het licht van haar belaste verleden, aan kan in het kader van het contact met de vader, zodat er een fijn en onbelast contact kan zijn. Op deze wijze kan worden aangesloten bij de behoeftes van [minderjarige ] en wordt voorkomen dat zij hierin wordt overvraagd. Het contact tussen de vader en [minderjarige ] wordt verder van belang geacht, omdat door [hulpverlening 2] onderzocht gaat worden waar het opgroeiperspectief van [minderjarige ] ligt. Aangezien de contacten tussen [minderjarige ] en de vader worden begeleid, wordt tegemoet gekomen aan de zorgen van de moeder over de veiligheid van [minderjarige ] .
Het is gelet op deze omstandigheden voor [minderjarige ] van belang dat er vooralsnog geen vastomlijnde regeling wordt vastgelegd, zodat kan worden aangesloten bij hetgeen [minderjarige ] nodig heeft. Wanneer het belang van [minderjarige ] daarom vraagt kan de GI de regeling zo nodig aanpassen. Weliswaar heeft de GI hiermee een grote mate van vrijheid voor wat betreft de invulling van de regeling, maar het belang van [minderjarige ] is leidend. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is overigens gebleken dat vooralsnog lijkt te worden ingezet op een door [hulpverlening 1] begeleid contact van eenmaal per twee weken.
Zodra er meer zicht is op het perspectief van [minderjarige ] en op het verloop van de contacten, dan gaat het hof ervan uit dat er een nieuw verzoek aan de kinderrechter zal worden voorgelegd, waarbij desgewenst een meer vastomlijnde regeling kan worden vastgesteld.
De grieven van de moeder kunnen derhalve niet slagen.
3.16.
Het subsidiaire verzoek van de moeder in hoger beroep wordt eveneens afgewezen. Zoals hiervoor reeds is overwogen wordt een vastomlijnde omgangsregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige ] geacht en is het belangrijk dat de GI de omgangsregeling naar bevind van zaken kan aanpassen, waarbij de behoefte en belastbaarheid van [minderjarige ] voorop staat.
3.17.
Hetgeen de moeder verder nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Afsluitende conclusie
3.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
20 juli 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2023 door mr. E.P. de Beij in tegenwoordigheid van de griffier.