ECLI:NL:GHSHE:2023:3625

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.330.980_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de opvoedsituatie bij de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2015. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 16 mei 2023 aangevochten, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) voor de duur van een jaar. De moeder betoogde dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de vader niet van toepassing zijn op haar situatie en dat zij altijd heeft meegewerkt aan de hulpverlening. De vader, die niet op de mondelinge behandeling verscheen, heeft persoonlijke problematiek, waaronder alcoholgebruik, wat de opvoedsituatie bij hem problematisch maakt. Het hof heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de situatie bij de vader en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de opvoedsituatie te monitoren en de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De moeder heeft verzocht om een andere GI, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de huidige GI de situatie blijft volgen en de communicatie tussen de ouders moet verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 november 2023
Zaaknummer: 200.330.980/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/317173 / JE RK 23-750
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] , gemeente [gemeente 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.H.J. Nass,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende merkt het hof aan:
[de vader] ,wonende te [woonplaats vader] , gemeente [gemeente 2] ,
hierna te noemen: de vader.
Als informant merkt het hof aan:
Bureau Jeugdzorg Limburg,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 11 september 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroep van de moeder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Nass;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 16 mei 2023.

3.De feiten

3.1.
Uit de inmiddels beëindigde affectieve relatie van de ouders is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] heeft van 7 augustus 2020 tot 7 november 2021 onder toezicht van de GI gestaan.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 mei 2023 voor de duur van een jaar, dus tot 16 mei 2024.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder erkent dat er zorgen over [minderjarige] zijn in de opvoedsituatie bij de vader thuis. De vader kampt met persoonlijke problematiek, waaronder bovenmatig alcoholgebruik en er is sprake van incidenten in de thuissituatie bij de vader. Deze zorgen hebben echter geen betrekking op de opvoedsituatie bij de moeder en de moeder heeft altijd meegewerkt aan de hulpverlening in het vrijwillige kader. De moeder weet goed om te gaan met de ASS-problematiek van [minderjarige] . [minderjarige] vindt bij de moeder rust, stabiliteit en duidelijkheid en de moeder wordt daarbij ondersteund door hulpverlening. Het contact tussen [minderjarige] en de vader is onlangs door de GI stopgezet vanwege de incidenten in de thuissituatie bij de vader. Het is belangrijk dat de contacten tussen [minderjarige] en de vader weer worden opgebouwd, als dat op een verantwoorde manier kan. Ondanks dat de moeder aldus ook zorgen heeft over de situatie bij de vader is een ondertoezichtstelling niet het geëigende middel. De moeder werkt immers mee aan de benodigde hulpverlening. De vader is daarentegen niet in staat om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor hem te dragen. De moeder heeft bij de rechtbank dan ook een verzoekschrift tot wijziging van het ouderlijk gezag ingediend. Vooruitlopend op de uitkomst van deze procedure acht de moeder een ondertoezichtstelling niet in het belang van [minderjarige] .
Als het hof desondanks van oordeel is dat [minderjarige] terecht onder toezicht is gesteld, dan dient een andere GI en in ieder geval een andere jeugdbeschermer te worden aangesteld. Dit omdat de ondertoezichtstelling tot nu toe geen effect heeft gehad, mede gelet op het feit dat de huidige jeugdbeschermer zich nadrukkelijk niet met de gang van zaken bemoeit. De twijfel van de moeder omtrent het ‘nut’ wordt hiermee bevestigd.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] komt voornamelijk voort uit het feit dat het ouders (nog) onvoldoende lukt om hun ouderschap na scheiding vorm te geven en volledig varen op wat [minderjarige] zegt. [minderjarige] doet zorgelijke uitspraken over beide opvoedsituaties en er is vanwege het gebrek aan contact tussen de ouders sprake van veel spanning. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft de moeder erkend dat [minderjarige] spanning ervaart doordat ouders niet met elkaar praten en dat dit verwarrend kan zijn voor [minderjarige] . Uit de informatie die de raad heeft ingewonnen bij de GI blijken opnieuw zorgelijke signalen over de situatie bij de vader. Daarnaast is er (nog) onvoldoende gewerkt aan de communicatie tussen de ouders die er nog steeds nagenoeg niet is. Dit maakt dat een derde nodig is om (veiligheids-)afspraken te maken om [minderjarige] zijn veiligheid te waarborgen. Ook als het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezag van de vader zou worden toegewezen, hetgeen nog geenszins vaststaat, is het van groot belang dat de ouders een manier vinden om te communiceren over [minderjarige] nu de vader in het leven van [minderjarige] betrokken blijft.
Anders dan de moeder heeft verzocht is de raad van mening dat de huidige GI belast dient te blijven met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De GI probeert momenteel een passende aanbieder voor het werken aan de communicatie tussen de ouders te vinden. De GI zal zich inderdaad niet met alle zaken tussen de ouders bemoeien, nu het van belang is dat ouders onderling gaan communiceren en afstemmen over dit soort zaken en de jeugdbeschermer deze communicatie niet moet overnemen.
5.3.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. De zorgen over de opvoedsituatie bij de vader zijn recentelijk toegenomen. Er is sprake van escalaties, al dan niet onder invloed van alcohol, waarbij kinderen aanwezig zijn en er is sprake van onhygiënische leefomstandigheden. Vanwege deze zorgen heeft de GI besloten het contact tussen [minderjarige] en de vader tijdelijk stop te zetten. [hulpverlening] gaat de komende periode onderzoeken of het opstarten van het contact weer mogelijk is en zo ja, in welke vorm en frequentie. De moeder werkt mee en is bereikbaar voor de GI. De vader is daarentegen minimaal bereikbaar voor de GI. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk om te monitoren hoe het contact tussen [minderjarige] en de vader gaat verlopen en om knopen door te hakken nu de ouders (nog) niet met elkaar communiceren. Ook in het geval het gezag van de vader in de door de moeder aanhangig gemaakte procedure wordt beëindigd, blijft de vader de vader van [minderjarige] . Ook in die situatie dient blijvend gekeken te worden naar een vorm van contact tussen de vader en [minderjarige] .
5.4.
Het hof overweegt als volgt.
5.4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.4.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. In aanvulling op het oordeel van de kinderrechter overweegt het hof als volgt.
5.4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er zorgen zijn over de (opvoed-)situatie bij de vader en dat als gevolg van deze zorgen de GI heeft besloten het contact tussen [minderjarige] en de vader (tijdelijk) stop te zetten. Het hof heeft eveneens zorgen over de situatie bij de vader. Omdat de vader zowel tijdens de procedure bij de rechtbank als in hoger beroep niet is verschenen, hebben de rechtbank en het hof de vader hierover niet kunnen bevragen. Daarnaast is het zorgelijk dat ook de GI maar minimaal in contact kan komen met de vader. De ontwikkeling van [minderjarige] wordt onder de gegeven omstandigheden ernstig bedreigd.
Blijkens de bestreden beschikking is een van de doelen van de ondertoezichtstelling om zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de vader, mede vanwege het minimale contact tussen de vader en de GI. Daarnaast is er sprake van gewijzigde omstandigheden sinds het uitspreken van de bestreden beschikking nu de GI tijdelijk het contact tussen [minderjarige] en de vader heeft stopgezet. [hulpverlening] gaat de komende periode onderzoeken in welke vorm en frequentie dit contact weer mogelijk is. Het is positief dat de moeder meewerkt aan hulpverlening en het (herstellen van het) contact tussen [minderjarige] en de vader wil stimuleren. Deze positieve houding van de moeder laat echter onverlet dat er thans sprake is van een vader met gezag waardoor, als geen sprake is van een ondertoezichtstelling, de ouders samen in staat moeten zijn afspraken te maken omtrent en invulling te geven aan het contact tussen de vader en [minderjarige] . Gelet op het feit dat de ouders onderling (nagenoeg) geen contact met elkaar hebben, is de verwachting niet gerechtvaardigd dat zij hiertoe op dit moment in staat zijn. Om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te kunnen nemen is het dan ook noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt bekrachtigd zodat de komende periode onder regie van de GI de aandacht uit kan gaan naar het zicht krijgen op de (opvoed-)situatie bij de vader, het contact tussen de vader en [minderjarige] en de communicatie tussen de ouders onderling.
5.4.4.
Voor zover de moeder betoogt dat de ondertoezichtstelling dient te worden vernietigd nu de vader volgens haar niet binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn zorg kan dragen voor diens verzorging en opvoeding, volgt het hof dit standpunt niet. Het wettelijk criterium moet zo worden opgevat dat in ieder geval ten aanzien van één van de gezaghebbende ouders de verwachting gerechtvaardigd is dat deze de verzorging weer op zich kan nemen.
5.4.5.
Zelfs indien de moeder kan worden ontvangen in een verzoek om een andere GI dan wel een andere jeugdbeschermer, ziet het hof onvoldoende aanleiding om dit verzoek van de moeder toe te wijzen, nog daargelaten dat de moeder alleen in de grieven van haar beroepschrift dit verzoek heeft gedaan.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 16 mei 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en H.M.A.W. Erven en is op 2 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.