ECLI:NL:GHSHE:2023:3621

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.330.550_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om haar minderjarige dochter onder toezicht te stellen. De moeder had eerder bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een verzoek ingediend dat op 19 juni 2023 werd afgewezen. De moeder stelde dat er zorgen waren over de ontwikkeling van haar dochter, onder andere door het gebrek aan contact tussen hen en de invloed van de vader. Het hof heeft echter geoordeeld dat de zorgen van de moeder onvoldoende onderbouwd zijn en dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof heeft vastgesteld dat er hulpverlening in het vrijwillige kader plaatsvindt en dat de minderjarige zelf aangeeft niet gedwongen te willen worden in het contact met de moeder. De raad voor de Kinderbescherming heeft ook aangegeven dat de zorgen op dit moment kunnen worden weggenomen in het vrijwillige kader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 2 november 2023
Zaaknummer : 200.330.550/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/317602 / JE RK 23-826
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.W.M. Mans,
Betreffende: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de vraag of [minderjarige] onder toezicht moet worden gesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 19 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 27 juli 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 7 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt uitgesproken over de duur van een jaar.
2.2.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, ingekomen op
9 augustus 2023;
- het V6-formulier van 11 augustus 2023, van de advocaat van de moeder, met bijlage, ingekomen op 14 augustus 2023;
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van 16 juni 2021 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] gewijzigd van de moeder naar de vader. Ook de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is bij die beschikking gewijzigd, in die zin dat [minderjarige] om het weekend bij de moeder verblijft en dat die regeling wordt uitgebreid zodra [minderjarige] daar aan toe is.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank
het verzoek van de moeder om [minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder wil dat er een ondertoezichtstelling van [minderjarige] komt. De ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] ligt in de wijze waarop er door de vader geen ruimte wordt gegeven aan het contact tussen de moeder en [minderjarige] . Er is weinig tot geen contact tussen de moeder en [minderjarige] . De vader geeft [minderjarige] hiervoor geen emotionele toestemming, waardoor [minderjarige] in een loyaliteitsconflict is gekomen. Ook is er sprake van ouderverstoting. De moeder verwijst naar het rapport van [hulpverlening 1] waaruit bijvoorbeeld blijkt dat de vader zich respectloos over de moeder uit.
Daarnaast heeft de moeder zorgen over de schoolgang van [minderjarige] . Zo is er sprake van veelvuldig schoolverzuim en lijkt zij veel op het plein rond te hangen en niet naar de vader thuis te willen. Hulpverlening in het vrijwillig kader komt niet op gang, omdat de vader hier niet aan mee wil werken. Een ondertoezichtstelling is nodig om de hulpverlening op gang te krijgen om voornoemde situatie te verbeteren.
3.6.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. [minderjarige] heeft er last van dat er diverse procedures lopen. De vader vindt het daarom jammer dat de moeder in hoger beroep is gegaan. De vader heeft het contact tussen [minderjarige] en de moeder nooit in de weg gestaan. [minderjarige] wil echter op haar tempo het contact met de moeder herstellen en heeft hiervoor rust en ruimte nodig. Er is hulpverlening voor [minderjarige] en de vader betrokken. Een ondertoezichtstelling is volgens de vader daarom niet nodig.
3.7.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. [minderjarige] ervaart de procedures op dit moment als dwingend en dat is voor haar het struikelblok. Er loopt ook nog een procedure waarin de moeder heeft verzocht om het vaststellen van een contactregeling. De raad voert op dit moment een onderzoek uit in opdracht van de rechtbank in die procedure. De rechtbank heeft de raad daarin gevraagd te onderzoeken of contactherstel tot de mogelijk-heden behoort, zo ja in welk tempo, en of er een gezamenlijk gesprek kan komen tussen de moeder en [minderjarige] en met welk doel. Ook moet er gekeken worden hoe de trauma’s van [minderjarige] behandeld kunnen worden. Het staat de raad vrij om het onderzoek zo nodig uit te breiden naar een beschermingsonderzoek en de rechtbank alsnog te adviseren een ondertoezichtstelling uit te spreken. Op dit moment vindt de raad dat niet nodig. Hoewel de raad ziet dat er zorgen zijn, kunnen die zorgen op dit moment worden weggenomen in het vrijwillig kader. Uiteraard kan dit lopende het onderzoek nog veranderen. [minderjarige] geeft zelf aan rust en ruimte nodig te hebben om de relatie met de moeder te kunnen herstellen. De oplossing ligt daarom niet in het gedwongen kader, maar meer in het hebben van een band met de hulpverlener die dit traject met haar aan kan gaan en haar kan ondersteunen in haar tempo.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
3.8.3.
De moeder vindt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat het vrijwillige kader van hulpverlening onvoldoende is om die bedreiging weg te nemen. De moeder heeft in de eerste plaats haar zorgen geuit over de schoolgang (schoolverzuim) van [minderjarige] , maar zij heeft nagelaten deze enkele stelling met nadere stukken of voldoende feitelijke gegevens te onderbouwen. De gestelde ontwikkelingsdreiging op dit punt is voor het hof daarom niet concreet geworden. Daar komt bij dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zelf heeft verklaard dat er dit schooljaar nog niets zorgelijks is voorgevallen. Ook de enkele stelling van de moeder dat [minderjarige] bij school blijft hangen omdat ze niet naar de vader thuis zou willen is onvoldoende onderbouwd, en bovendien door de vader betwist.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging zou volgens de moeder voorts zitten in het feit dat er geen (of nauwelijks) contact is tussen de moeder en [minderjarige] . Nog daargelaten de vraag of de afwezigheid van het contact op zichzelf voldoende is voor een zogenaamde omgangs-ondertoezichtstelling gelet op de strikte criteria voortvloeiend uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in dit verband, stelt het hof met de raad vast dat er weliswaar zorgen zijn op dit vlak, maar dat die niet dusdanig zijn dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] heeft aan de voorzitter van het hof laten weten het contact met de moeder niet uit te sluiten; de deur is niet dicht. [minderjarige] wil zich alleen niet gedwongen voelen in het contact met de moeder. [minderjarige] , die inmiddels 15 jaar oud is en veel heeft meegemaakt in haar verleden, wil de rust en de ruimte krijgen om op haar tempo contact te kunnen herstellen.
Daar komt bij dat er hulpverlening is in het vrijwillig kader. Er is in de afgelopen periode hulpverlening geweest vanuit het [hulpverlening 2] (hierna: [hulpverlening 2] . Ten tijde van de mondelinge behandeling was de hulpverlening in de afrondende fase en kon er daarom nog geen eindverslag worden overgelegd. Duidelijk is dat de vader aan deze hulpverlening heeft meegewerkt. De vader heeft bovendien aangegeven hulpverlening te krijgen voor [minderjarige] en zichzelf om te werken aan de trauma’s van [minderjarige] .
Voorts heeft het hof bij de beoordeling betrokken dat de raad in de lopende procedure ten aanzien van de contactregeling in opdracht van de rechtbank recent een onderzoek is gestart naar de mogelijkheden van het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] en dat de raad dit onderzoek, zo nodig, kan uitbreiden naar een beschermingsonderzoek. Aan de criteria van artikel 1:255 BW is op dit moment niet voldaan.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de moeder in hoger beroep dient te worden afgewezen en de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht , van 19 juni 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en J.W.P.N. Hermans en is op 2 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.