ECLI:NL:GHSHE:2023:3620

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.327.067_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling onder professionele begeleiding voor minderjarige en moeder

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder verzoekt om de omgang met haar minderjarige dochter, geboren in 2009, onder begeleiding van hulpverleners. De rechtbank had eerder bepaald dat de omgang eenmaal per kwartaal zou plaatsvinden onder begeleiding van hulpverlening voor zowel de moeder als de minderjarige. De moeder is van mening dat deze voorwaarde niet in stand kan blijven, omdat zij en haar dochter hierdoor verstoken blijven van contact. De GI (Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg) heeft echter aangegeven dat zonder begeleiding van een hulpverlener voor de moeder, de omgang niet veilig kan plaatsvinden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er incidenten zijn geweest tijdens eerdere omgangsmomenten, die schadelijk waren voor de minderjarige. Het hof heeft vastgesteld dat de begeleiding noodzakelijk is voor de veiligheid en het welzijn van de minderjarige. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de omgang zal plaatsvinden onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie voor de minderjarige en een gekwalificeerde begeleider voor de moeder, onder regie van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 2 november 2023
Zaaknummer: 200.327.067/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/0312877741 FA RK 21-286
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[pleegvader] en [pleegmoeder] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats 2]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 16 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 mei 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] zal plaatsvinden eenmaal per kwartaal onder begeleiding van [hulpverlening 1] en
zondereen eigen [hulpverlening 2] -begeleider voor de moeder.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2023, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De pleegouders hebben het hof bericht dat zij niet op de mondelinge behandeling zullen verschijnen.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 22 juni 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Ter completering van het procesdossier uit eerste aanleg heeft de moeder op verzoek van het hof op 13 september 2023 aanvullende stukken overgelegd. Eveneens op verzoek van het hof heeft de GI op 22 september 2023 een brief met bijlagen, uit de procedure in eerste aanleg, overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is bij beschikking van de rechtbank Limburg van 4 januari 2017 onder toezicht gesteld. [minderjarige] is op 11 oktober 2017 uit huis geplaatst. Zij verblijft sindsdien in een gezinshuis. Deze uithuisplaatsing is hierna steeds verlengd.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 3 november 2020 is het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 5 april 2022 is een voorlopige, opbouwende begeleide omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vastgesteld, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder zal plaatsvinden eenmaal per kwartaal onder begeleiding van [hulpverlening 1] voor [minderjarige] en een eigen [hulpverlening 2] -begeleider voor de moeder.
De rechtbank heeft hiertoe overwogen de moeder onvoldoende in staat is om de
contacten met [minderjarige] op een voor haar veilige wijze in te vullen. In de afgelopen periode
hebben zich tijdens de omgangsmomenten herhaaldelijk conflicten tussen de moeder en de
betrokken hulpverleners voorgedaan waarvan [minderjarige] getuige is geweest. Daarnaast wordt
[minderjarige] door de moeder belast met de negatieve uitlatingen over de hulpverleners. Hoewel
de GI achter het contact tussen [minderjarige] en de moeder staat en veiligheidsmaatregelen heeft ingezet om de omgangsmomenten soepel te laten verlopen, lukt het de moeder niet om zich
aan alle voorwaarden te houden en de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Dit klemt
temeer nu [minderjarige] een kwetsbaar kind is dat al veel in haar leven heeft meegemaakt. Zij kampt
met sociaal-emotionele problemen en er is sprake van hechtingsproblematiek.
Het is noodzakelijk dat de moeder het loyaliteitsconflict van [minderjarige] (h)erkent en gaat inzien welke negatieve gevolgen haar opstelling en gedragingen tijdens de omgangsmomenten voor [minderjarige] hebben. Verder is het van belang dat zij de samenwerking met de Gl aangaat en met behulp van de in te schakelen [hulpverlening 2] -hulp eraan gaat werken om de contacten met [minderjarige] op een voor haar veilige wijze in te vullen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De grief van de moeder richt zich
alleentegen de beslissing van de rechtbank dat de omgang plaatsvindt onder begeleiding van een [hulpverlening 2] -hulpverlener voor haarzelf.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
Op grond van artikel 1:377a BW hebben een minderjarige en zijn ouders recht op omgang
met elkaar en kan de rechtbank een omgangsregeling vaststellen. Dit vloeit niet alleen voort
uit artikel 1:377a BW maar ook uit artikel 8 EVRM en artikel 7 IVRK. Het is de taak van de
staat om dit recht te waarborgen. Waar verdragsstaten op grond van het EVRM een ruime
beoordelingsvrijheid hebben als het gaat om kinderbeschermingsmaatregelen, is deze vrijheid strikter indien het gaat om omgang na scheiding van ouder en kind. Nadat een kind uit huis is geplaatst, rust er een grote verantwoordelijkheid op een verdragsstaat teneinde het
bezoekrecht van een ouder met het kind te waarborgen.
Ook de VN-richtlijnen voor alternatieve zorg schrijven voor dat de staat in het bijzonder een
zorgplicht heeft voor uit huis geplaatste kinderen. In de VN-richtlijnen worden twee
uitgangspunten onderscheiden voor alternatieve zorg voor kinderen: deze zorg moet
noodzakelijk zijn en deze zorg moet voor een individueel kind passend zijn. Anders gezegd:
in beginsel hoort een kind bij zijn ouders of verzorgers en moeten alle inspanningen er in de
eerste plaats op gericht zijn dat het kind onder de zorg van zijn/haar ouders kan blijven of
worden teruggebracht (par. 3). Als een scheiding toch noodzakelijk is, dan heeft het kind
recht op extra bescherming en zorg en moet de alternatieve zorg die wordt geboden passend
zijn, waarbij minimale voorwaarden voor alle vormen van alternatieve zorg gelden (par. 11-
23). Deze beginsel komen in grote lijnen overeen met de uitgangspunten die zijn af te leiden
uit vaste jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van een scheiden van kind en ouders ter
bescherming van het kind.
Uit het vorenstaande blijkt dat niet te lichtvaardig mag worden omgegaan met het beperken
van het contact tussen een kind en zijn ouder en dat het juist een taak van de staat is –
waaronder niet alleen de uitvoerende organen maar ook van de rechter – om het recht op
omgang te waarborgen.
Het is voor moeder lastig gebleken om [hulpverlening 2] -begeleiding te accepteren. Moeder kan niet goed duidelijk maken hoe dat komt. De gevolgen hiervan zijn thans echter niet meer proportioneel te noemen, nu zij en [minderjarige] hierdoor verstoken blijven van contact met elkaar. In dit kader wordt verwezen naar artikel 3 IVRK, waaruit blijkt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Het is, zo blijkt uit onderdeel 2 van de beschikking, niet duidelijk wat [minderjarige] zelf van de bezoekmomenten met moeder vindt. Evenmin is helder, althans dat blijkt niet uit de beschikking, wat de gevolgen zijn voor [minderjarige] als zij van elk contact met moeder verstoken blijft, zoals nu al maanden het geval is. De rechtbank heeft het belang van [minderjarige] dan ook niet althans onvoldoende mee kunnen wegen bij het nemen van deze vergaande beschikking. Er kan dus ook niet worden geconcludeerd dat het belang van [minderjarige] zich tegen omgang zonder [hulpverlening 2] -begeleider verzet.
Gelet op het vorenstaande is moeder mening dat de voorwaarde van begeleiding van de omgang door een [hulpverlening 2] -hulpverlener voor haar, niet in stand kan blijven.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Ondanks jarenlange inzet om de omgangsregeling veilig en verantwoord vorm te geven, zodat [minderjarige] en haar moeder een ontspannen en leuk contact kunnen hebben, is dit met de nodige begeleiding niet haalbaar gebleken.
De raad heeft in het laatste onderzoek van 15 februari 2022 geadviseerd dat omgang tussen [minderjarige] en moeder alleen plaats kan vinden met zowel ondersteuning voor [minderjarige] als ondersteuning van de [hulpverlening 2] voor moeder. De rechtbank Limburg bepaalde hierop een periode begeleide omgangsmomenten (met ondersteuning van [hulpverlening 1] en) zonder ondersteuning van de [hulpverlening 2] , omdat moeder op dat moment nog geen hulp had gezocht en [minderjarige] graag contact met moeder wilde hervatten. Hierop hebben begeleide bezoeken plaatsgevonden. Zoals terug te lezen in de verschillende bijgevoegde documenten (brieven van de GI aan de rechtbank d.d. 25 oktober 2022 en 13 december 2022) is deze
begeleiding niet toereikend geweest. Uiteindelijk is het laatste bezoek van oktober 2022 tussentijds beëindigd omdat het gedrag van moeder grensoverschrijdend was en belastend voor [minderjarige] .
Op 4 januari 2023 heeft de raad opnieuw laten weten dat verdere omgang begeleid dient te worden met ondersteuning van [hulpverlening 1] en ondersteuning van [hulpverlening 2] .
[hulpverlening 1] heeft aangegeven aan de grens te zitten van hun begeleiding en niet te weten of de begeleiding kan worden voortgezet. Een voorwaarde voor begeleiding is het accepteren door de moeder van ondersteuning vanuit de [hulpverlening 2] en een gezamenlijk gesprek tussen moeder, hulpverlening en [hulpverlening 1] om te bezien of verdere betrokkenheid vanuit [hulpverlening 1] haalbaar is.
Hierna heeft de GI moeder (opnieuw) aangeboden om haar te ondersteunen bij het aanvragen van begeleiding vanuit de [hulpverlening 2] , maar moeder blijft dit weigeren. Ook in het beroepschrift bevestigt moeder dat het haar niet lukt [hulpverlening 2] -hulp te accepteren.
De GI blijft bij het standpunt dat er zonder begeleiding van de [hulpverlening 2] geen sprake kan zijn van contact tussen [minderjarige] en moeder. Ondanks dat de GI het [minderjarige] en moeder gunt om contact met elkaar te hebben, is de ingezette begeleiding onvoldoende gebleken om de veiligheid tijdens omgangsmomenten te kunnen garanderen en te waarborgen. Het lukt moeder onvoldoende om aan te sluiten bij de belevingswereld van [minderjarige] en haar ontwikkelingsniveau. Daarbij is het de begeleiding opgevallen dat de stemming van moeder tijdens de omgangsmomenten blijft wisselen. Het ene moment sluit moeder emotioneel aan bij [minderjarige] , terwijl ze het volgende moment bozig reageert over gezinshuisouders of hulpverlening. Het lukt begeleiding niet om moeder hierin te begrenzen, zonder dat dit het verdere bezoek beïnvloedt. Moeder heeft [hulpverlening 2] - begeleiding nodig, die de omgang met haar kan voor- en nabespreken en die moeder tijdens bezoeken kan ondersteunen en waar nodig ook kan ingrijpen.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd dat het van belang is dat er een gespecialiseerde hulpverleningsinstantie ingeschakeld moet worden die de moeder kan begeleiden in de voorbereiding van de omgang en tijdens de omgang. De vraag is of dit per se een [hulpverlening 2] -hulpverlener moet zijn, of dat er wellicht ook een andere (forensische) hulpverleningsinstantie kan worden ingeschakeld. Vast staat wel dat het schadelijk voor [minderjarige] is als er voortdurend confrontaties zijn tussen de moeder en de andere volwassenen tijdens de omgangsmomenten en moeder in het bijzijn van [minderjarige] negatieve uitspraken blijft doen over de mensen die voor [minderjarige] zorgen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling
3.8.1.
Op grond van artikel 1:377a lid 2 kan de rechter op verzoek van de ouder zonder gezag een omgangsregeling vaststellen.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de omgangsregeling enkel onder begeleiding van [hulpverlening 1] niet op een voor [minderjarige] onbelaste en veilige manier kan plaatsvinden. Er hebben zich tijdens de omgangsmomenten incidenten voorgedaan die schadelijk zijn voor [minderjarige] . De moeder heeft laten zien dat zij niet in staat is de omgang op een onbelaste en leuke manier te laten verlopen. De moeder blijft in het bijzijn van [minderjarige] de confrontatie zoeken met de hulpverleners en negatieve uitspraken doen over de hulpverleners en de gezinshuishouders. De moeder heeft tijdens de omgangsmomenten last van stemmingswisselingen. Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de moeder de vraag opgeworpen of het voor [minderjarige] niet schadelijker is om helemaal geen contact te hebben met haar moeder, dan dat het contact niet onbelast verloopt. Het hof is van oordeel dat de escalaties die tijdens de omgang bij herhaling hebben plaatsgevonden zodanig ernstig zijn, dat deze te belastend zijn voor [minderjarige] , zodat de omgang zoals die tot oktober 2022 heeft gelopen onder begeleiding van (enkel) [hulpverlening 1] niet ongewijzigd voortgezet of opgepakt kan worden. Daar komt bij dat de GI tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft aangegeven dat [hulpverlening 1] niet bereid is de omgang te blijven begeleiden zonder professionele begeleiding van de moeder en dat het, ook als de moeder wel begeleiding door een [hulpverlening 2] -hulpverlener accepteert, nog niet zeker is dat [hulpverlening 1] bereid is de omgangsregeling te blijven begeleiden.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling meerder malen aangegeven dat zij alle begeleiding zou willen aanvaarden, als zij [minderjarige] maar mag zien. De advocaat van de moeder heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat zij toestemming heeft gekregen van de moeder om contact op te nemen met haar huisarts. Zij is bereid is samen met de moeder in gesprek te gaan met de huisarts, teneinde de benodigde doorverwijzing voor passende begeleiding voor moeder te verkrijgen. Zij vraagt zich echter af of een verwijzing naar [hulpverlening 2] -hulpverlening in dit geval het juiste is, omdat onzeker is of vanuit de [hulpverlening 2] begeleiding tijdens de omgangsregeling gefaciliteerd zal kunnen worden.
3.8.3.
Gelet op hetgeen op de mondelinge behandeling besproken is en hoe partijen er in staan, ziet het hof aanleiding om de beslissing van de rechtbank op details aan te passen, in die zin dat het hof zal bepalen dat de begeleiding van [minderjarige] dient plaats te vinden onder begeleiding van [hulpverlening 1] of een soortgelijke instantie en de begeleiding van de moeder door een [hulpverlening 2] -hulpverlener of een andere daarvoor gekwalificeerde begeleider, onder regie van de GI. Van belang is dat er een instantie of begeleider komt die de moeder kan aansturen. Deze mag niet ‘te licht’ zijn.
Ten aanzien van het beroep van de moeder op het EVRM, IVRK en VN-richtlijnen oordeelt het hof dat op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, zoals gebleken uit de stukken en de mondelinge behandeling, is komen vast te staan dat genoemde begeleiding noodzakelijk is in het belang van [minderjarige] , en daarmee in overeenstemming is met het EVRM, IVRK en VN-richtlijnen.
3.8.4.
Omwille van de duidelijkheid en de leesbaarheid zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de omgangsregeling vaststellen zoals hierna in het dictum opgenomen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 16 februari 2023;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder zal plaatsvinden eenmaal per
kwartaal onder begeleiding van [hulpverlening 1] of een soortgelijke instantie voor [minderjarige] en een eigen [hulpverlening 2] -begeleider of een andere daarvoor gekwalificeerde begeleider voor de moeder, onder regie van de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M van der Linden, E.M.C. Dumoulin, M.L.F.J. Schyns en is op 2 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.