ECLI:NL:GHSHE:2023:3618

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
200.326.514_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden en draagkracht van de ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw die samen drie kinderen hebben. De man, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2023, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 125,- per kind per maand. De man verzocht het hof om de alimentatie te verlagen naar € 50,- per maand voor alle kinderen tezamen, onder verwijzing naar zijn financiële situatie en de behoefte van de kinderen.

De vrouw, die alleen het gezag over de kinderen heeft, ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet en heeft geen draagkracht om bij te dragen aan de kosten van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de geboorte van de jongste kind, [minderjarige 3], een wijziging van omstandigheden met zich meebrengt die een herbeoordeling van de financiële situatie van de ouders rechtvaardigt. Het hof heeft de behoefte van de kinderen berekend op basis van het inkomen van de man, dat sinds de beëindiging van de relatie aanzienlijk is gestegen.

Na een zorgvuldige afweging van de draagkracht van de man en de behoefte van de kinderen, heeft het hof geconcludeerd dat de man in staat is om een hogere bijdrage te leveren dan hij had verzocht. Echter, om te voorkomen dat de man slechter af zou zijn door zijn hoger beroep, heeft het hof de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.326.514/01
zaaknummer rechtbank : C/01/387032 / FA RK 22-4831
beschikking van de meervoudige kamer van 2 november 2023
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.M. Brouwers te Gemert,
tegen
[bewindvoerder] B.V. in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [de vrouw] (wonende te [woonplaats] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder / de vrouw,
advocaat mr. H.H.C. van de Kerkhof te Helmond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 26 april 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De bewindvoerder heeft op 23 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2023 plaatsgevonden in aanwezigheid van de advocaten van partijen. De man, de bewindvoerder en de vrouw zijn, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw hebben een relatie met elkaar gehad, waarbij zij nooit met elkaar hebben samengewoond. Zij zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] .
Het hof bedoelt hierna met ‘de kinderen’ deze drie kinderen gezamenlijk.
De man heeft de kinderen erkend en de vrouw heeft alleen het gezag over de kinderen.
3.2
Sinds 24 januari 2020 staan de goederen die (zullen) toebehoren aan de vrouw onder bewind vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand en is [bewindvoerder] haar bewindvoerder.
3.3.
Bij beschikking van 21 juni 2022 heeft de rechtbank -bij verstek- bepaald dat de man met ingang van 14 april 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] € 125,- per kind per maand zal voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking van 2 februari 2023 is – wederom bij verstek -, met wijziging van de beschikking van 21 juni 2022 wat betreft de kinderalimentatie, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de drie kinderen van partijen met ingang van 28 oktober 2022 nader bepaald op € 125,- per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De rechtbank heeft hiermee het verzoek van de bewindvoerder als niet weersproken toegewezen en heeft niet zelfstandig de behoefte van de kinderen en draagkracht van de ouders berekend.
4.2.
De man verzoekt het hof de laatstgenoemde beschikking te vernietigen en, opnieuw
rechtdoende, te bepalen dat met ingang van 28 oktober 2022 de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen door de man aan de vrouw op primair € 50,- en
subsidiair op € 200,- per maand voor alle kinderen tezamen, althans op een bedrag dat het hof juist acht, rekening houdend met de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouders met ingang van een datum die het hof juist acht met compensatie van de proceskosten.
4.3.
De bewindvoerder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en onder compensatie van kosten, het beroep van de man tegen bestreden beschikking af te wijzen en voor zover nodig de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Partijen zijn het erover eens dat de geboorte van [minderjarige 3] een wijziging van omstandigheden oplevert die een nieuwe beoordeling van de financiële positie van de man en de vrouw rechtvaardigt.
De ingangsdatum, 28 oktober 2022, is tussen partijen niet in geschil.
Het inkomen van de vrouw bestaat uit een uitkering op grond van de Participatiewet. Dat de vrouw geen draagkracht heeft om te voorzien in de kosten van de kinderen, vormt geen geschilpunt. Dat is al zo sinds de ouders in 2019 hun relatie hebben verbroken. De behoefte van de kinderen en draagkracht van de man zijn daarom de bepalende factoren.

Behoefte van de kinderen
5.2.1.
De man is het niet eens met de behoefteberekening van de bewindvoerder die de behoefte van de kinderen heeft becijferd op € 150,- per kind per maand. Volgens de man bedraagt de behoefte € 89,- euro per kind per maand. Na aftrek van de zorgkorting (15% = € 13 euro), kan de alimentatieverplichting van de man niet meer bedragen dan € 76,- per kind per maand. Tot en met 2018 kenden de kinderen geen enkele welstand, omdat beide ouders nog in een asielprocedure verwikkeld waren en niet mochten of konden werken. Zij kregen alleen weekgeld. De situatie was nog slechter dan een bijstandsuitkering voor gezinnen. De man beroept zich derhalve op een minimale welstand die gekoppeld kan worden aan de minimale bijdrage in de verzorging en onderhoud van de kinderen te weten € 50,- voor alle kinderen tezamen.
5.2.2.
De bewindvoerder stelt dat hij, in tegenstelling tot de man, wel de juiste berekeningsmethodiek heeft toegepast waar het de berekening aangaat van de omvang van de behoefte van de kinderen. De man heeft ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat de stijging van zijn inkomen (zie de Aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen) meegenomen dient te worden bij de vaststelling van de omvang van de behoefte van de kinderen. Als met dit gestegen inkomen rekening wordt gehouden, heeft dit tot gevolg dat een hogere behoefte tot stand komt dan het door de man genoemde bedrag.
Het hof overweegt als volgt.
5.2.3.
Indien het inkomen van de alimentatieplichtige uitstijgt boven de gezamenlijke inkomsten van de ouders ten tijde van de geboorte van de kinderen, wordt voor de herberekening van de behoefte van de kinderen uitgegaan van dit hogere inkomen.
De ouders hebben tot kort voordat zij hun relatie beëindigden in een asielprocedure gezeten. Het is juist dat zij toen alleen van een laag weekgeld leefden en de kinderen weinig welstand kenden in die tijd. Sinds de ouders in 2019 hun relatie hebben verbroken, is het inkomen van de man echter flink gestegen.
Jaaropgave 2019
€ 23.535,-
Jaaropgave 2020
€ 30.920,-
Jaaropgave 2021
€ 35.039,-
Jaaropgave 2022
€ 37.848,-
Er dient derhalve op grond van het voorgaande uitgegaan te worden van het inkomen van de man in 2022, nu de ingangsdatum voor de alimentatie op 28 oktober 2022 is bepaald en dit inkomen het voormalig gezamenlijke inkomen overstijgt.
5.2.4.
Op basis van de tarieven 2022 leidt een fiscaal inkomen van € 37.848,- tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.492,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
5.2.5.
Vervolgens dient het hof het aantal punten te becijferen op basis van de leeftijd van de kinderen die zij op 28 oktober 2022 hadden, conform onderstaande behoeftetabel 2022:
Leeftijd kind
Punten
0 t/m 5 jaar
4
6 t/m 11 jaar
2
12 t/m 17 jaar
Op basis van deze tabel dient uit te worden gegaan van 10 punten.
5.2.6.
Aan de hand van de tabel voor drie kinderen becijfert het hof vervolgens, op basis van een netto besteedbaar inkomen van € 2.492,- per maand en een puntenaantal van 10, de totale behoefte van de drie kinderen afgerond € 548,- per maand bedraagt.
 Draagkracht van de man
5.3.1.
De man stelt dat hij dient af te lossen op diverse persoonlijke schulden en dat dit ten laste komt van zijn draagkracht, omdat die kosten de man mede in staat hebben gesteld thans zijn inkomen te genereren. Het zijn schulden aan de Dienst Uitvoering Onderwijs inzake de inburgeringscursus en het LBIO.
5.3.2.
De bewindvoerder verweert zich en stelt dat bij de vaststelling van de omvang van de draagkracht van de man de door de hem gestelde schulden waarop hij dient af te lossen, geen rol van betekenis spelen, gelet op de alimentatie aanbevelingen en de rechtspraak op dit punt.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.3.
Het hof volgt de man in zijn stelling dat de schuld aan DUO ten laste mag komen van zijn draagkracht. De man heeft onweersproken gesteld dat deze schuld is ontstaan omdat hij geld heeft moeten lenen om zijn inburgeringscursus te betalen. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om een niet vermijdbare en niet verwijtbare schuld zodat het hof met het bedrag, zijnde € 30,- dat de man ter aflossing op deze schuld voldoet, rekening zal houden. Het hof zal de draagkrachtkrachtformule hierop aanpassen zodat de formule luidt 70% x [NBI – (0,3 NBI + 1.020 normbedrag kosten van levensonderhoud + 30 aflossing DUO].
5.3.4.
De man heeft op grond van deze aangepaste draagkrachtformule een draagkracht van afgerond € 486,- beschikbaar voor kinderalimentatie.
5.3.5.
De kosten van de verdeling van de zorg worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de zorg. Partijen zijn het erover eens dat de man recht heeft op een percentage van 15% aan zorgkorting van de totale behoefte van € 548,- per maand.
Op zijn draagkracht van € 486,- wordt daarom afgerond € 82,- in mindering gebracht.
5.3.6.
Het hof becijfert dat de man aldus een bedrag van 134,- per maand per kind aan alimentatie kan voldoen. Gelet echter op de grenzen van de rechtsstrijd – de man mag niet slechter worden van zijn hoger beroep – zal het hof het hoger beroep van de man afwijzen, zodat de kinderalimentatie die de rechtbank heeft vastgesteld in stand blijft.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van de zaak.
6.3.
Het hof heeft een berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man gemaakt waar de behoefteberekening van de kinderen op is gebaseerd. Het hof zal een kopie hiervan aan deze beschikking hechten.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de kosten in hoger beroep zodat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 2 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.