ECLI:NL:GHSHE:2023:3608

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
20-001369-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk in voorraad hebben van valse bankbiljetten met het oogmerk ze als echt uit te geven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, maar de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk in voorraad hebben van valse bankbiljetten, waarvan de valsheid haar bekend was op het moment van ontvangst, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de pleitnota's van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak en voerde een straftoemetingsverweer aan.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 14 mei 2017 tot en met 1 februari 2018, tezamen met anderen, opzettelijk valse bankbiljetten in voorraad heeft gehad. De betrokkenheid van de verdachte werd bewezen door de nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het delict en dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De opgelegde sanctie was een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijke proeftijd van 2 jaren.

Het hof constateerde ook een schending van de redelijke termijn in de berechting, maar besloot geen strafvermindering toe te passen. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot de opgelegde taakstraf, met inachtneming van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001369-22
Uitspraak : 17 oktober 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-665328-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, dit zal kwalificeren als
‘medeplegen van bankbiljetten waarvan de valsheid hen, toen zij deze ontvingen, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben’, en haar daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 14 mei 2017 tot en met 1 februari 2018 te Sprundel, gemeente Rucphen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 500 euro, waarvan de valsheid en/of vervalsing haar/hen, toen zij deze ontving(en) bekend was met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben ontvangen en/of heeft/hebben vervoerd en/of zich heeft/hebben verschaft;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 mei 2017 tot en met 1 februari 2018 te Sprundel, gemeente Rucphen, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer muntspeciën en/of munt- of bankbiljetten van 500 euro, welke bestemd was/waren om als wettig betaalmiddel in omloop te worden gebracht, in omloop heeft gebracht en/of teneinde deze in omloop te brengen heeft ontvangen, zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd, ingevoerd, doorgevoerd en/of heeft uitgevoerd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 14 mei 2017 tot en met 1 februari 2018 te Sprundel, gemeente Rucphen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk bankbiljetten van 500 euro, waarvan de valsheid hen, toen zij deze ontvingen bekend was met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad heeft.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals verwoord in de pleitnota – in de kern aangevoerd dat er:
geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Voor zover je al van enige bijdrage van de verdachte kunt spreken, is dit volgens de raadsman niet een bijdrage van voldoende gewicht om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen;
uit de jurisprudentie volgt dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit de medepleger op de hoogte moet zijn van de valsheid op het moment van ontvangst van de valse biljetten
(HR 3 november 1987, NJ1988/755).Uit het dossier wordt volgens de raadsman echter niet duidelijk wanneer de biljetten zijn ontvangen, maar wel dat dit waarschijnlijk ver voor december 2017 is. De verdachte komt voor wat betreft deze verdenking pas in december 2017 in beeld, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de verdachte eerder dan 14 december 2017 bekend was met de valsheid.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad 1: Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de hierboven bedoelde bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Op 14 december 2017 omstreeks 13:46 uur spreekt [medeverdachte 1] telefonisch met de verdachte over de verkoop van “postzegels”
(het hof begrijpt: valse bankbiljetten)aan [Voornaam medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ). Tijdens dit gesprek heeft medeverdachte [medeverdachte 1] het over een totaalbedrag van € 3.200,00, waarop de verdachte tegen [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 2] al € 100,00 betaald heeft. [medeverdachte 1] zegt vervolgens tegen de verdachte dat hij tegen [voornaam medeverdachte 3]
(het hof begrijpt: de [medeverdachte 3] )heeft gezegd dat het akkoord is als ze hem
(het hof begrijpt: [medeverdachte 2] )15 postzegels geeft. [medeverdachte 1] zegt daarnaast tegen de verdachte dat de “postzegels” normaal een rug kosten en dat hij er dan € 7.500,00 mee wit kan maken. Vervolgens wordt de verdachte op voornoemde datum omstreeks 19:11 uur gebeld door [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] vraagt aan de verdachte of zij naar Roosendaal kan komen en of het 15 “hele” zijn. Dit laatste wordt door de verdachte bevestigd.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat, in het bijzonder gezien de onderlinge taakverdeling tussen de verdachte en de anderen, de wetenschap en bekendheid bij eenieder over de term “postzegels” en verdachtes (regisserende) rol op belangrijke momenten waaronder het directe contact met [medeverdachte 1] over de gang van zaken alsmede met [medeverdachte 2] over de verkoop van deze zogenoemde “postzegels”, er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, waarbij de intellectuele en materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht was.
Ad 2: De wetenschap van de valsheid op moment van ontvangst van de valse biljetten bij de medepleger.
Het hof acht voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet noodzakelijk dat de verdachte de wetenschap van de valsheid had op het moment van ontvangst van de valse biljetten, de valse bankbiljetten fysiek in haar bezit heeft gehad of dat zij zelfstandig een machtsrelatie had over deze biljetten, aangezien – gelet op het figuur van het mededaderschap – de delictsbestanddelen over de mededaders verdeeld kunnen zijn, mits maar sprake is van bewuste samenwerking en gemeenschappelijke uitvoering.
Nu het hof onder
Ad 1heeft vastgesteld dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, waarbij haar intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was, en de delictsbestanddelen derhalve over de mededaders verdeeld kunnen zijn, is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk in voorraad hebben van biljetten waarvan ze wisten dat het valse biljetten waren en het oogmerk hadden om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk bankbiljetten waarvan de valsheid hen, toen zij ze ontvingen, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft, in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt en de verdachte een straf zal opleggen, het hof verzocht rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak, de geringe rol van de verdachte bij het tenlastegelegde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is – kort weergegeven – bewezenverklaard dat zij zich in de periode van 14 mei 2017 tot en met 1 februari 2018 te Sprundel, gemeente Rucphen, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het in voorraad hebben van valse bankbiljetten als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte en de medeverdachten maken daarmee inbreuk op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de echtheid van betaalmiddelen moet kunnen worden gesteld en het nadeel dat door betaling daarmee ontstaat. Het hof is van oordeel dat dit een ernstig feit betreft.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens de verdachte naar voren gebracht dat zij thans een alleenstaande moeder is van en de zorg heeft voor een negen maanden oude baby, die het downsyndroom en de ziekte van Hirschsprung heeft en bovendien haar relatie met [medeverdachte 4] is beëindigd. Volgens de raadsman van de verdachte kan zij vanwege voornoemde ziekte niet van huis en is de verdachte niet in staat om een oppas te betalen, daar komt nog bij dat een oppas niet in staat zou zijn om voor verdachtes zoon te zorgen gelet op de specifieke zorg die hij nodig heeft. Voorts heeft de verdachte in het verleden een burn-out gehad en ontvangt zij een uitkering op grond van de Ziektewet.
Alles afwegende acht het hof, evenals de advocaat-generaal, oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overeenkomstig de maatstaf van 2 uren per in verzekering doorgebrachte dag, passend en geboden. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof overweegt dat het vonnis van de rechtbank niet is gewezen binnen twee jaren nadat er jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan zij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld, zijnde de dag dat zij als verdachte is gehoord, te weten 30 mei 2018. Nu de rechtbank op 7 juni 2022 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer 2 jaren overschreden. Niet is gebleken dat deze overschrijding aan de verdachte is te wijten. Er is naar het oordeel van het hof dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Gelet op de strafmodaliteit, te weten een voorwaardelijke taakstraf die minder beloopt dan 100 uren, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 209 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 17 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.