ECLI:NL:GHSHE:2023:3606

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
20-000981-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar tijdens rechtmatige uitoefening van zijn functie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte was vrijgesproken van poging doodslag, maar was veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar. De verdachte, geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats], was betrokken bij een incident op 9 november 2018, waarbij hij met een personenauto, een zilvergrijze Opel Astra, achteruit op een motoragent inreed. De motoragent was bezig met een alcoholcontrole en had zijn optische signalen aan. De verdachte reed met hoge snelheid achteruit en raakte de motor van de agent, waardoor deze ten val kwam. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een straf van 15 maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met voorwaardelijk opzet had gehandeld op de dood van de agent, maar wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 18 maanden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000981-21
Uitspraak : 28 augustus 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie
’s-Hertogenbosch, van 9 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-880547-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Arnhem te Arnhem.
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging doodslag en de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde, te weten ‘poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast is aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) opgelegd voor de duur van 18 maanden.
Ten slotte heeft de rechtbank het reeds geschorste tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van 9 april 2021.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 18 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
Door de raadsman is integrale vrijspraak bepleit en is verweer met betrekking tot de straf gevoerd.
De raadsman heeft verzocht de vordering gevangenneming af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
hij op of omstreeks 9 november 2018 te 's-Hertogenbosch
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] , politieambtenaar van de eenheid Oost-Brabant en toen aldaar
gekleed in politie-uniform en rijdend op een opvallende dienstmotor,
gedurende en/of tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
opzettelijk
van het leven te beroven,
als bestuurder van een personenauto (met kenteken [kenteken] ) met hoge snelheid,
althans aanmerkelijke snelheid, achteruit rijdend met die personenauto op die [slachtoffer] is
ingereden en/of met die personenauto tegen die [slachtoffer] , althans tegen
de dienstmotor van die [slachtoffer] , is aangereden, althans gebotst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te 's-Hertogenbosch
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] , politieambtenaar van de eenheid Oost-Brabant en toen aldaar
gekleed in politie-uniform en rijdend op een opvallende dienstmotor, gedurende
en/of tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
als bestuurder van een personenauto (met kenteken [kenteken] ) met hoge snelheid,
althans aanmerkelijke snelheid, achteruit rijdend met die personenauto op die [slachtoffer] is
ingereden en/of met die personenauto tegen die [slachtoffer] , althans tegen de dienstmotor van die [slachtoffer] , is aangereden, althans gebotst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te 's-Hertogenbosch
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
[slachtoffer] , politieambtenaar van de eenheid Oost-Brabant en toen aldaar
gekleed in politie-uniform en rijdend op een opvallende dienstmotor,
gedurende en/of tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, door toen aldaar opzettelijk dreigend
als bestuurder van een personenauto (met kenteken [kenteken] ) met hoge snelheid,
althans aanmerkelijke snelheid, achteruit rijdend met die personenauto op die [slachtoffer] in te rijden en/of met die personenauto tegen die [slachtoffer] , althans tegen de
dienstmotor van die [slachtoffer] , aan te rijden, althans te botsen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 november 2018 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , politieambtenaar van de eenheid Oost-Brabant en toen aldaar gekleed in politie-uniform en rijdend op een opvallende dienstmotor, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto (met kenteken [kenteken] ) met aanmerkelijke snelheid achteruit rijdend met die personenauto tegen de dienstmotor van die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, districtsrecherche
’s-Hertogenbosch, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, proces-verbaalnummer 2018226870, onderzoek OB1R018161 Zeitz, gesloten d.d. 25 maart 2019, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 156. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 9 november 2018, dossierpagina’s 19 tot en met 21, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
dossierpagina 19
Ik doe aangifte van poging doodslag tijdens de rechtmatige uitoefening van mijn beroep. Op 9 november 2018 omstreeks 21.00 uur was ik werkzaam als hoofdagent van het team verkeer politie Oost-Brabant. Wij hielden een alcoholcontrole op de Vlijmenseweg te ’s-Hertogenbosch. Ik was gekleed in een opvallend politiemotorpak en was in het bezit van een opvallende dienstmotor. Wij stonden met een aantal collega’s op de Vlijmenseweg te controleren toen ik omstreeks 21.42 uur geschreeuw hoorde uit de richting van collega’s welke een personenauto controleerden.
Ik zag een grijze personenauto hard wegrijden van de collega’s vandaan. Ik stond bij mijn motor en ben meteen op mijn motor gesprongen en ben achter deze grijze auto aan gereden. Ik had mijn optische- en geluidssignalen aangezet alsmede het rood transparant met de letters “STOP politie” aan de voorzijde van mijn politiemotor. Ik zag dat de personenauto was voorzien van het kenteken [kenteken] en ik gaf dit mobilofonisch door aan de regionale meldkamer politie Oost-Brabant. Ik zag dat het een grijze Opel Astra betrof in een station uitvoering. Ik zag dat er twee mannen voorin het voertuig zaten.
dossierpagina 20
Ik zag dat de bestuurder vervolgens linksaf de Hoeflaan in reed. Ik zag en hoorde dat de bestuurder gas gaf. Ik hoorde dat aan de toeren die de motor maakte en ik zag dat de auto snelheid maakte. Ik bleef achter de auto aan rijden. Ik zag na ongeveer tweehonderd meter dat de bestuurder van de auto ineens hard remde. Ik zag dat de auto stilstond en ik zag dat de bestuurder zijn auto meteen in zijn achteruit zette. Ik zag de achteruitrijlichten aan gaan. Vervolgens zag ik dat de bestuurder hard achteruit op mij inreed. Ik kon met de motor iets naar rechts uitwijken, echter ik kon door het trottoir en een daar gelegen muurtje niet verder rijden. Ik zag dat de auto achteruit in mijn richting stuurde. Het kan niet anders zijn dan dat de bestuurder de bedoeling had mij aan te rijden en uit te schakelen. Ik dacht op dat moment dat mijn laatste uur geslagen had. Ik dacht dit omdat ik zag dat de bestuurder erg hard achteruit in mijn richting reed en ik geen kant op kon. Op het laatste moment kon ik met een grote krachtsinspanning rechts van de motor springen. Ik voelde, hoorde en zag dat op dat moment de auto mijn motor raakte. Ik zag dat de auto met zijn achterzijde de voorzijde van mijn motor raakte. Ik hoorde een harde klap en vervolgens voelde ik dat de motor mij een slinger gaf waardoor ik naast de motor viel. De motor en de auto schoven zo ver naar achteren dat ik rechts naast de auto ter hoogte van het achterwiel lag. Als ik op mijn motor was blijven zitten was ik onder de auto terecht gekomen.
Op dit moment voel ik pijn aan mijn benen en er is een striem aan de linkerzijde van mijn kaaklijn te zien. Waarschijnlijk door mijn helm en de klap veroorzaakt. Ik voel namelijk wel aan mijn lijf dat ik geraakt ben. Ik voel spierpijn.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 november 2018, dossierpagina’s 29 en 30, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
dossierpagina 29
Op 9 november 2018 omstreeks 21.40 uur reed ik samen met mijn collega in de auto op weg naar haar woning. Ik bestuurde de auto en reed op de Randweg, vanuit de richting Vught, in de richting van ’s-Hertogenbosch. Ter hoogte van de Kruising Randweg met de Vlijmenseweg zagen wij dat er een politiemotor vanaf de Vlijmenseweg rechtsaf sloeg. Wij zagen dat de motor blauwe zwaailampen voerde. We zagen dat er een auto voor de politiemotor reed, maar wisten niet dat de politie achter deze auto aan zat. De auto die voor de politiemotor reed was volgens mij wit van kleur en betrof een station-model. Wij zagen dat de politiemotor op de Vlijmenseweg, rechtsaf sloeg, de Oude Vlijmenseweg op. Ik reed rechtdoor en volgde de Vlijmenseweg. We zagen dat de personenauto en politiemotor vervolgens linksaf sloegen de Hoeflaan in. We zagen dat de personenauto en de politiemotor tot stilstand kwamen. Ik kon dit vanaf de weg goed zien doordat de zwaailampen van de politiemotor nog steeds aan stonden.
dossierpagina 30
Ik besefte toen pas dat de politiemotor mogelijk achter de personenauto aan zat. Hoeveel seconden het heeft geduurd voordat de personenauto achteruit reed weet ik niet meer, maar ik zag in ieder geval dat de personenauto achteruit reed en tegen de politiemotor aan reed en we zagen dat de motoragent op de grond viel. Ik zag dat de politiemotor omviel. Ik zag dat omdat de blauwe verlichting van de stilstaande politiemotor van richting veranderde. Het ging heel erg snel. We zagen vervolgens dat de personenauto met hoge snelheid wegreed de Hoeflaan verder in. Waar de personenauto verder naartoe is gereden kon ik niet meer zien. Wat ik wel zeker weet is dat de personenauto niet anders dan met opzet achteruit is gereden om de politiemotor te raken. Ik zag in ieder geval dat er niet erg veel ruimte was tussen de politiemotor en de personenauto. Als ik moet schatten schat ik de tussenafstand tussen 5 en 10 meter.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2018, dossierpagina’s 24 en 25, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
dossierpagina 24
Op 9 november 2018 omstreeks 21.00 uur was ik belast met een alcoholcontrole op de Vlijmenseweg te ’s-Hertogenbosch. Omstreeks 21.35 uur was ik samen met verbalisant [verbalisant 3] en verbalisant [verbalisant 4] bezig om met de Dräger bestuurders te controleren op het gebruik van alcohol tijdens het rijden. Ik zag een zilvergrijze Opel die stopte achter de eerste personenauto. Ik zag dat aan het Opel logo dat aan de voorkant van de auto zat. Ik liep naar de zilvergrijze Opel toe. Ik zag dat het raam aan de bestuurderskant omlaag was. Ik zag dat er twee personen in de zilvergrijze Opel zaten. Ik vroeg aan de bestuurder of hij een rijbewijs kon overhandigen. Ik hoorde dat de bestuurder zei tegen mij dat hij het rijbewijs niet bij zich had. Ik zag dat de bestuurder een man was. Ik zag dat de bestuurder licht getint was. Ik zag dat de bestuurder een donker baardje had. Ik hoorde dat de bestuurder met een accent sprak. Ik zei tegen de bestuurder dat wij bezig waren met een alcoholcontrole en dat de bestuurder moest blazen. Ik vroeg of de bestuurder gedronken had. Ik hoorde dat de bestuurder wat mompelde tegen mij. Ik rook toen een alcohollucht uit de mond van de bestuurder.
Ik liet de bestuurder toen blazen. Ik zag dat de bestuurder gehaast blies. Ik kreeg niet de kans om de Dräger netjes naar de mond van de bestuurder te brengen. Ik zag ook dat de bestuurder het tuitje van de Dräger af trok. Ik zag ook dat het tuitje in de zilvergrijze Opel viel. Terwijl ik met deze handelingen bezig was, zag ik dat de zilvergrijze Opel vooruit bewoog en niet stil bleef staan. Ik gaf steeds aan dat de bestuurder het voertuig stil moest houden en op de handrem moest zetten. Ik keek in de zilvergrijze Opel en zag dat de tweede persoon een man was. Ik hoorde dat de Dräger klaar was met controleren. Ik zag op de Dräger dat de bestuurder een A indicatie blies. Ik zei tegen de bestuurder dat hij A indicatie had geblazen. Ik zei tegen de bestuurder dat hij de auto moest parkeren op de stoep. Ik hoorde dat verbalisant [verbalisant 4] zei tegen mij dat de bestuurder niet meer verder mag rijden en dat de bestuurder uit moest stappen. Ik zei tegen de bestuurder dat hij uit moest stappen en niet meer verder kon rijden. Ik zag en hoorde dat de bestuurder vervolgens gas gaf en wegreed. Ik zei dat de bestuurder moest stoppen. Ik hoorde dat verbalisant [verbalisant 4] zei tegen de bestuurder van de zilvergrijze Opel dat hij moest stoppen. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 4] voor de zilvergrijze Opel stond en een stopteken gaf. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 4] weg moest springen omdat de zilvergrijze Opel doorreed. Ik zag en
dossierpagina 25
hoorde dat verbalisant [verbalisant 4] nog probeerde de bestuurder tot stoppen te krijgen. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 4] zijn handen om de raamopening van de bestuurderskant klemde. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 4] op tijd los liet. Ik zag dat de zilvergrijze Opel hard doorreed. Ik hoorde dat aan het harde geluid dat de zilvergrijze Opel maakte. Ik zag dat verbalisant [slachtoffer] op de politiemotor sprong en de achtervolging op de zilvergrijze Opel inzette. Wij verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] zijn de politieauto in gestapt en gingen verbalisant [slachtoffer] achterna.
Wij verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] reden op de Vlijmenseweg. Wij kwamen aan op een kruispunt met verkeerslichten. Wij zagen een blauw zwaailicht. Wij reden naar het blauwe zwaailicht toe. Ik zag dat de blauwe politiemotor op zijn rechterkant lag. Ik zag verbalisant [slachtoffer] ook staan.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2018, dossierpagina 26, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 11 november 2018 belde ik met collega [verbalisant 2] . Ik vroeg hem of hij mij meer kon vertellen over het signalement van de bestuurder. Desgevraagd vertelde hij mij:
 dat het accent van de bestuurder niet echt Marokkaans was, maar eerder Brabants;
 dat het baardje een kort onverzorgd baardje was. Hij was niet netjes getrimd en had uitstekende haartjes;
 dat hij vermoedelijk de verdachte wel via een foto zou herkennen;
 dat de bijrijder een man was maar dat hij hier verder geen signalement van kan geven;
 dat de auto een zilvergrijze Opel was en dat het geen automaat betrof.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2018, dossierpagina 33 en 34, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
dossierpagina 33
Op 13 november 2018 waren wij belast met een algehele surveillance in de gemeente ’s-Hertogenbosch. Omstreeks 06.30 uur zagen wij een vrouw met tassen op de Graafseweg lopen. Wij vroegen aan de vrouw of zij [getuige 2]
(hof: meldster tevens slachtoffer van een geweldsincident, genaamd [getuige 2] )was. Wij hoorden dat zij verklaarde dat zij [getuige 2] was. We vertelden [getuige 2] dat [medeverdachte] was aangehouden omdat hij haar mishandeld zou hebben. Wij hoorden dat [getuige 2] verklaarde dat zij nog iets wilde zeggen. Wij hoorden dat [getuige 2] vervolgens het volgende verklaarde:
  • Dat [medeverdachte] ook was betrokken bij een aanrijding met een verkeersagent vorige week;
  • Dat hij samen met ene [verdachte] was en dat [verdachte] de bestuurder was;
  • Dat [verdachte] een vriendin heeft die [betrokkene] heet;
  • Dat zij drugs in de auto hadden liggen en daarom van de controle wegreden en daarbij een agent hebben aangereden;
  • Dat zij reden in een goud/zilver auto gelijkend op een oud model Volvo station;
  • Dat zij de auto ergens in de Kruiskamp hadden verstopt;
  • Dat [verdachte] de buurman van [medeverdachte] is;
  • Dat [medeverdachte] op nummer [adres 2] woont en [verdachte] in de woning rechts daarnaast.
6.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 12 december 2019, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Zoals [medeverdachte] tegen mij heeft gezegd reed hij in een auto met [verdachte] . [verdachte] zat achter het stuur, hij zat ernaast. [verdachte] was dronken en [medeverdachte] had een tas met drugs bij zich. Er was een alcoholcontrole. Toen hij er bij die alcoholcontrole tussenuit peerde, ging een motorrijder van de politie achter de auto aan. [verdachte] heeft de auto toen in zijn achteruit gezet en is hard naar achteren gereden tegen de motoragent aan. Die kwam daardoor ten val. Vervolgens zijn ze richting Vlijmen weggereden. Ze hebben de auto op de Kruiskamp achtergelaten. De eigenaar van de auto is volgens mij de ex of de vriend van ‘ [betrokkene 2] ’. [betrokkene 2] is de buurvrouw van [verdachte] . [medeverdachte] heeft mij dit diezelfde avond/nacht verteld als waarop het gebeurd is.
Mij wordt gevraagd door de advocaat hoe ik zeker weet dat [medeverdachte] de naam [verdachte] heeft genoemd en bijvoorbeeld niet [betrokkene 3] . [verdachte] is altijd bij [medeverdachte] . Ik wist ook dat [medeverdachte] die avond samen met [verdachte] was. [medeverdachte] is de dealer van [verdachte] . Zowel [medeverdachte] als [verdachte] zijn bijna altijd onder invloed, van alcohol en drugs. Ik denk dat ik wist dat [medeverdachte] en [verdachte] die avond samen waren omdat [medeverdachte] dat aan mij via de telefoon heeft laten weten. Mij wordt gevraagd of [medeverdachte] nog een andere persoon kent die ook [verdachte] heet. Nee, niet dat ik weet.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 november 2018, dossierpagina’s 39 en 40, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] :
dossierpagina 39
Op 22 november 2016
(het hof begrijpt dat hier abusievelijk is vermeld 2016 in plaats van 2018)omstreeks 09.24 uur ontvingen wij van de centralist van het operationeel centrum, hierna OC, een melding inhoudende dat op de Jan van Brakelstraat, ter hoogte van perceel 16 te ’s-Hertogenbosch, een personenauto stond voorzien van een Nederlands kenteken [kenteken] . Wij hoorden dat het OC zei dat voornoemde personenauto daar circa 14 dagen geparkeerd stond.
Op voornoemde datum omstreeks 09.30 uur waren wij op voornoemde locatie ter plaatse. Wij zagen dat genoemd voertuig een grijskleurige Opel, type Astra station, voorzien van voornoemd kenteken, betrof.
Wij zagen dat genoemd voertuig wel her en der wat schade had. Wij zagen dat de kofferbak voorzien was van deuken en lakschade. Daarnaast zagen wij dat genoemd voertuig rechtsachter wat doorgezakt was. Dit betrof het rechter achterwiel. Ook zagen wij dat er een zogenoemd ‘blaaspijpje’, dat gebruikt wordt op een alcohol selectieapparaat ten behoeve van een alcoholcontrole, op de grond naast het gaspedaal lag.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 november 2018, dossierpagina 49, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 23 november 2018 stelde ik een tactisch onderzoek in naar de inhoud van de Opel Astra met het kenteken [kenteken] . Dit voertuig was op 22 november 2018 aangetroffen op de Jan van Brakelstraat te ’s-Hertogenbosch. Het voertuig stond afgeschermd bij [bedrijf] te ’s-Hertogenbosch. Ter plaatse zag ik dat het voertuig aan de voor- en achterzijde was voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik zag dat het voertuig aan de achterzijde schade had. Deze schade bestond uit een ingedeukte kofferbak. Ik zag dat het voertuig aan de rechterachterkant was doorgezakt. Vermoedelijk is dit de plek waar de veerpoot losgeraakt is en op de vluchtroute van het voertuig werd aangetroffen. In het dashboardkastje vond ik een drietal poststukken die gericht waren aan het adres [adres 2] . Ik nam deze ook voor waarheidsvinding in beslag, omdat er een andere naam op de poststukken stond dan die van de eigenaar [betrokkene 3] . Ik vond verder op de bijrijdersstoel een blaaspijpje van het merk Dräger.
9.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 november 2018, dossierpagina’s 72 en 73, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
dossierpagina 72
Aanleiding:
Op 9 november 2018 omstreeks 21.00 uur werd door het team verkeer politie Oost-Brabant een alcoholcontrole gehouden op de Vlijmenseweg te ’s-Hertogenbosch.
Incident:
Op vrijdag 9 november 2018 omstreeks 21.42 uur blies de bestuurder van een zilvergrijze Opel Astra met het kenteken [kenteken] een “A” op de indicatieve blaastest.
Onderzoek naar bestuurder:
De verbalisant die de blaastest liet uitvoeren verklaarde over de bestuurder van de Opel Astra: ‘Ik zag dat de bestuurder licht getint was en een donker baardje had. Hij sprak met een Brabants accent’.
Volgens RDW is de eigenaar van de Opel Astra [betrokkene 3] , geboren te
’s-Hertogenbosch op [geboortedag 2] , wonende te [adres 3] .
dossierpagina 73
[betrokkene 3] voldoet niet aan het signalement. Uit de politiesystemen blijkt [betrokkene 3] een contact te zijn van [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] , z.v.w.o.v.p. [verdachte] voldoet aan het summiere signalement wat door verbalisanten en getuigen werd opgegeven.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 november 2018, dossierpagina’s 53 en 54, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
dossierpagina 53
Op donderdag 15 november 2018 analyseerde ik de digitale gegevens die verkregen waren na het uitlezen van de telefoon van de verdachte [medeverdachte] . Ik zag dat het een Samsung S4 betrof. Ik zag dat het IMEI-nummer [IMEI-nummer] gekoppeld zat aan het toestel. Ik zag dat er een simkaart in het toestel zat met het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Op 9 november 2018 had de telefoon van [medeverdachte] via Whatsapp contact met het nummer [telefoonnummer 2] . Dit nummer staat in zijn telefoon opgeslagen als [betrokkene 4] . Ook dit gesprek ging over drugs, waarbij dezelfde dag omstreeks 20.35 uur [medeverdachte] vraagt om een adres. [betrokkene 4] geeft vervolgens het adres [adres 4] , speeltuintje. Omstreeks 21.14 uur dezelfde dag stuurt [medeverdachte] : ‘Ik ben er’.
11.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 december 2018, dossierpagina’s 97 en 98, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 4] :
dossierpagina 97
Wij, verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 1] , verhoorden op 6 december 2018 de getuige [betrokkene 4] .
Bij aanvang van het verhoor deelden verbalisanten aan de getuige het volgende mee.
We willen je graag wat vragen stellen over 9 november 2018. We hebben informatie dat jij die avond een ontmoeting hebt gehad met [medeverdachte] . Wat kun je ons hierover vertellen?
dossierpagina 98
De getuige verklaarde:
[medeverdachte] was die avond, 9 november, met een maat van hem. We hadden afgesproken in het speeltuintje hier voor de woning in [adres 4] . [medeverdachte] zat niet achter het stuur. Die maat van hem zat achter het stuur. [medeverdachte] zat daarnaast. Je vraag mij die maat van hem te beschrijven. Ik weet nog dat het een buitenlandse jongen was. Ik schat hem ouder dan ik. Ik ben zelf 22. Hij was licht getint. Ik heb [medeverdachte] samen met die jongen daarna nog twee keer gezien. Het was niet in december dus zal het vorige maand zijn geweest. Je vraagt mij naar het accent waarmee de buitenlandse jongen sprak. De jongen sprak met een Brabants accent.
12.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 februari 2019 (proces-verbaalnummer 67, onderzoek Zeitz/OB1R018161, dossierpagina’s 99 en 100, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 4] :
dossierpagina 99
Wij, verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] verhoorden op 26 februari 2019 de getuige [betrokkene 4] .
Bij aanvang van het verhoor deelden wij aan de getuige het volgende mee:
Wij willen jou een foto tonen en vragen jou of je deze persoon kent.
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
O: opmerking verbalisant
De getuige verklaarde:
O: Verbalisant toont een foto aan de getuige
(het hof begrijpt: de foto van de verdachte op
p. 101 met als bijschrift ‘bijlage OB1R018161-67’).
A: Ja, dat is hem.
V: Wie bedoel je met hem?
A: Dat is de jongen waar we het eerder over hebben gehad.
V: bedoel je in het verhoor over 9 november?
(het hof begrijpt: het verhoor als bedoeld in BM 11)
A: Ja.
V: Bedoel je de jongen die bij [medeverdachte] was?
dossierpagina 100
A: Ja, deze jongen was de bestuurder die avond.
V: Waar herken je hem aan?
A: Ik herken hem gewoon. Ik twijfel er niet aan dat dit die jongen is die die avond bij [medeverdachte] was toen ik hem in [adres 4] ontmoette. Ik heb hem daarna nog twee of drie keer gezien. Toen was hij ook bij [medeverdachte] . Ik weet zeker dat dat de jongen was die ik heb gezien bij [medeverdachte] .
13.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2019, dossierpagina 102, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 10] :
Op 26 februari 2019 toonde ik een foto van verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] , aan getuige [betrokkene 4] . Het tonen van de foto werd vastgelegd in proces-verbaal van verhoor getuige OB1R018161-67. De getoonde foto is afkomstig uit de SKDB databank en werd op 25 februari 2019 gemaakt.
14.
Het proces-verbaal van tonen selectie bij meervoudige fotobewijsconfrontatie met de getuige [verbalisant 2] d.d. 17 januari 2019, dossierpagina 103 tot en met 105, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
dossierpagina 103
Proces-verbaalnummer : 58
Documentcode : 20190117.1036.83433.
Onderzoek : Zeitz/OB1R018161
Op 17 januari 2019 confronteerde ik als getuigenbegeleider op verzoek van de confrontatieleider [confrontatieleider] de getuige
Voornamen : [verbalisant 2]
Naam : [verbalisant 2]
met een fotoselectie van 12 personen.
dossierpagina 104
Ik toonde aan de getuige de foto’s van de personen sequentieel op een beeldscherm. De foto’s waren doorlopend genummerd van 1 tot en met 12. Iedere foto kwam 4 seconden in beeld. Terwijl de getuige naar de selectie keek hoorde ik dat de getuige niets zei. Uit eigen beweging hoorde ik dat de getuige, na het bekijken van de foto’s, zei: ‘dat is rap, heel rap… Bij foto 6 en 8 kwamen de ogen mij heel markant voor en ook de stoppelbaard. Als ik iemand zou moeten roepen dan zou het 8 zijn geweest. Ik durf het niet met 100% zekerheid te zeggen. Bij 8 dacht ik, nu moet ik roepen, 1% weerhield me daarvan’.
dossierpagina 105
Ik observeerde de getuige terwijl hij naar de selectie keek. Ik nam daarbij het volgende waar. Ik zag de getuige voorovergebogen in een actieve houding aandachtig naar de foto’s kijken. Ik zag dat de getuige daarbij zijn linkerhand als vuist gebald voor zijn mond hield nagenoeg vanaf het begin van de confrontatie. Bij het tonen van foto 8 zag ik de blik van de getuige verscherpen en hem extra aandachtig naar deze foto kijken waarbij ik zag dat hij zijn wenkbrauwen fronste. Tijdens de confrontatie nam ik waar dat de getuige niets zei. Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatieleider mij mee dat in de getoonde selectie de foto van de verdachte op plaats 8 stond.
15.
Het proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie met één getuige d.d. 21 januari 2019, dossierpagina’s 106 tot en met 109, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 12] :
dossierpagina 106
Op 17 januari 2019 hield ik een meervoudige fotobewijsconfrontatie met de getuige [verbalisant 2] .
Bij deze confrontatie werden aan de getuige met behulp van een beeldscherm sequentieel 12 foto’s van personen getoond, waaronder een foto van de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] in [geboorteplaats] .
Ik beschikte over een kleurenfoto en face van de verdachte.
dossierpagina 107
Deze foto met is vervaardigd op 29-11-2019 en is afkomstig uit de strafrechtsketendatabank (SKDN)
Ik selecteerde 11 foto’s van figuranten die qua etnische afkomst, huidskleur, geslacht, leeftijd, gelaatskenmerken, haarkleur gelijkenis vertoonden met deze foto’s.
De geselecteerde foto’s waren niet allemaal nagenoeg gelijk qua formaat, kleur beeldvulling of lay-out. De foto en face van de verdachte vulde het beeld meer dan de foto’s uit de selectie. Door deze foto’s in de ziekenhuisvariant te plaatsen en volgens werkinstructie aan te passen qua formaat, zorgde ik ervoor dat geen enkele afbeelding opvallend afweek van de andere.
Met de foto van de verdachte en de foto’s van de figuranten maakte ik in willekeurige volgorde een sequentiële fotoselectie. Elke foto was voorzien van een nummer, oplopend van 1 t/m 12.
Op 8 januari 2019 toonde ik de fotoselectie met de foto van de verdachte aan de hulpofficier van justitie die daarna verklaarde ‘Ik zie geen opvallende afwijking in de foto’s. Gelijke hoofden/uiterlijk.’
Naar aanleiding van de toetsing fotoselectie was er geen reden om de fotoselectie te herzien.
Dossierpagina 108
Naar aanleiding van de toetsing door twee testobservatoren was er geen reden om de fotoselectie te herzien.
De getuige werd begeleid door [verbalisant 3] . Vóór de confrontatie toonde ik haar middels een beeldscherm de fotoselectie. Zij verklaarde daarna dat zij niemand in de selectie kende. Ik zorgde ervoor dat zij gedurende de confrontatieprocedure niet kon vaststellen welke persoon de verdachte was.
Uitvoering confrontatie:
De fotoselectie werd middels een beeldscherm aan de getuige getoond door de getuigenbegeleider. De foto van de verdachte stond daarbij op plaats 8. Van de bevindingen heeft hij een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt onder nummer 58 documentcode 20190117.1036.83433.
16.
Het proces-verbaal van verhoor van verhoor verdachte d.d. 25 februari 2019, dossierpagina’s 114 tot en met 120, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
dossierpagina 115
Ik woon samen in [adres 2] .
Ik woon daar met een vriendin van mij genaamd [betrokkene] .
17.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, d.d. 26 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
Meestal word ik bij mijn roepnaam genoemd, ik word ook wel eens [verdachte] genoemd. Mijn vriendin heet [betrokkene] . De buurvrouw van mijn vriendin heeft veel vrienden, daar hoort volgens mij ook [medeverdachte] bij. De buurvrouw van mijn vriendin heet [betrokkene 2] .
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep op de gronden zoals verwoord in zijn pleitnota integrale vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde varianten. Daartoe is primair betwist dat de verdachte de bestuurder is geweest van de personenauto die achteruit tegen de dienstmotor van verbalisant [slachtoffer] is gereden. De raadsman heeft in dat verband de betrouwbaarheid van de belastende bewijsmiddelen en de aan het technisch bewijs verbonden conclusies ter discussie gesteld. Gelet hierop bestaat er volgens de raadsman op zijn minst gerede twijfel over wie de bestuurder was, zodat het hof op basis van het wettig bewijs niet tot de overtuiging zou kunnen komen dat de verdachte de bestuurder is geweest.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat op geen enkele wijze kan worden vastgesteld wat de snelheid was waarmee het voertuig achteruit is gereden, zodat er niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat willens en wetens de aanmerkelijke kans is aanvaard op de dood van de verbalisant. Volgens de raadsman ontbreken in de gegeven omstandigheden tevens indicatoren op basis waarvan sprake was van de aanmerkelijke kans dat de verbalisant zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, waarbij hij betrekt dat het een algemeen bekend gegeven is dat de verbalisant als motoragent beschermende kleding zou hebben gedragen.
Het hof overweegt op hoofdlijnen overeenkomstig de rechtbank als volgt.
Inleiding
Op 9 november 2018 omstreeks 21:42 uur is een alcoholcontrole gehouden op de Vlijmenseweg te ’s-Hertogenbosch. Hierbij blies de bestuurder van een zilvergrijze Opel Astra met kenteken [kenteken] een “A” op de indicatieve blaastest. De bestuurder is hierna weggereden. Verbalisant [slachtoffer] is vervolgens met zijn dienstmotor de personenauto gevolgd. Op de Hoeflaan is de bestuurder met zijn personenauto gestopt en heeft [slachtoffer] zijn dienstmotor kort achter de personenauto tot stilstand gebracht. De personenauto is vervolgens achteruit tegen de motorfiets aangereden en met hoge snelheid weggereden. Verdachte wordt ervan verdacht dat hij de bestuurder was van de betreffende personenauto en hem wordt verweten dat hij, door in te rijden op de motoragent, zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Bestuurder van de personenauto (Opel Astra met kenteken [kenteken] )
Het hof ziet zich net als de rechtbank allereerst voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde de bestuurder was van de Opel Astra met kenteken [kenteken] . Het hof beantwoordt die vraag, gelijk de rechtbank, bevestigend.
De raadsman heeft – samengevat weergegeven – ter onderbouwing van zijn primaire verweer aangevoerd dat de belastende verklaring van getuige [getuige 2] een de auditu-verklaring betreft die is ingegeven vanuit een wraakmotief jegens haar (toenmalige) partner [medeverdachte] . Bovendien vertelt deze getuige ook een alternatief de verdachte ontlastend verhaal over een [nationaliteit] uit [gemeente] die de dader is. Voorts heeft de raadsman bij de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant 2] de nodige vraagtekens geplaatst, omdat het enerzijds slechts een kortstondige ontmoeting was met de bestuurder in het donker en anderzijds bij de Foslo-confrontatie in de visie van de verdediging geen herkenning heeft plaatsgevonden. Ook de herkenning van de verdachte door getuige [betrokkene 4] kan volgens de raadsman niet bijdragen aan het bewijs, nu sprake is van een onbetrouwbare getuige die gestuurd lijkt te worden door de politie om de verdachte te herkennen. Hierbij verwijst de raadsman niet alleen naar de omschrijving door deze getuige van de bestuurder als een circa 20-jarige terwijl de verdachte toentertijd 37 was en ook zo oogde, maar wijst hij ook op de wisselende verklaringen van deze [betrokkene 4] . Zo zou getuige [betrokkene 4] aanvankelijk bij een enkelvoudige fotoconfrontatie de verdachte hebben herkend als de bestuurder, terwijl hij nadien ontkende de bestuurder te kennen en te herkennen en betwistte hem eerder op een hem getoonde foto te hebben herkend. Vervolgens is de rechtbank overgegaan tot ‘cherry picken’, waarbij het ene gedeelte van de verklaring van getuige [betrokkene 4] betrouwbaar is geacht en het andere gedeelte niet, aldus de raadsman. Ten slotte heeft raadsman benadrukt dat de technische gegevens de verdachte ontlasten, nu daaruit volgt dat hij niet de bestuurder was die met [medeverdachte] die avond op pad was.
Het hof acht de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [betrokkene 4] evenals de herkenning van de verdachte door verbalisant [verbalisant 2] – voor zover deze tot het bewijs zijn gebezigd – betrouwbaar. De tot het bewijs gebezigde verklaringen van getuige [getuige 2] worden bevestigd door andere bewijsmiddelen. Het hof wijst er in dit kader tevens op dat de vermeende rancune zou moeten zien op [medeverdachte] , terwijl zij niet zo zeer hem maar de verdachte het tenlastegelegde toeschrijft. Dat op enig moment door haar ook een [nationaliteit] uit [gemeente] ter sprake is gebracht, doet evenmin iets af aan haar verklaringen die zij voor- en nadien heeft afgelegd en waarin zij erbij blijft dat [medeverdachte] haar vertelde dat [verdachte] de bestuurder was. Dat [betrokkene 4] de leeftijd van de bestuurder lager schatte dan de werkelijke leeftijd van de verdachte, geeft het hof voorts geen enkele aanleiding om aan de juistheid van het overigens door hem gegeven signalement van de bestuurder te twijfelen. Ook op de betrouwbaarheid van diens herkenning valt naar het oordeel van het hof niets af te dingen, omdat de politie op ambtseed heeft geverbaliseerd dat getuige [betrokkene 4] de verdachte herkende als de bestuurder waarover hij eerder verklaarde op het moment dat hem door de politie een foto van de verdachte werd getoond. Ook de bezwaren die zijn geuit ter zake van de meervoudige foto-confrontatie door verbalisant [verbalisant 2] deelt het hof niet. In het proces-verbaal is gedetailleerd beschreven hoe die herkenning tot stand is gekomen en van redenen om aan de betrouwbaarheid van die herkenning te twijfelen is het hof niet gebleken. Evenmin geven de bevindingen omtrent de wijze waarop de meervoudige foto-confrontatie is uitgevoerd het hof enige aanleiding te veronderstellen dat de toegepaste methode niet betrouwbaar zou zijn of anderszins niet zou deugen.
Het hof verwerpt dan ook het betrouwbaarheidsverweer in al zijn onderdelen, omdat deze bewijsmiddelen elkaar niet alleen op essentiële onderdelen over en weer ondersteunen, maar deze voorts bevestiging vinden in de overige gebezigde bewijsmiddelen.
Daar komt nog bij dat het technisch onderzoek het hof niet tot een ander oordeel leidt. Uit dat onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte] vlak na het ongeluk veelvuldig contact zocht met het nummer [telefoonnummer 3] , zijnde een telefoonnummer dat (onder meer) aan de verdachte als gebruiker is toe te schrijven. De raadsman leidt daaruit af dat de verdachte aldus niet de bestuurder is geweest, omdat het – kort gezegd – totaal onlogisch zou zijn dat [medeverdachte] de verdachte meerdere malen zou bellen terwijl de verdachte als bestuurder tijdens het incident van de aanrijding en al vluchtende in de auto naast die [medeverdachte] zou zitten. Die gevolgtrekking deelt het hof niet, nu uit onderzoek door de politie voorts is gebleken (dossierpagina’s 66-68) dat het voornoemde telefoonnummer zowel door de verdachte als door [betrokkene] , de vriendin van de verdachte, werd gebruikt, dat het telefoonnummer vooral in of nabij de woning van de verdachte en [betrokkene] werd gebruikt en dat het telefoonnummer niet constant daar was waar ook de gebruikers waren. Uit onderzoek bleek namelijk dat zij het telefoonnummer niet altijd bij zich droegen wanneer zij de woning verlieten. Dat het nummer van [medeverdachte] vlak na het ongeluk meermaals uitbelde met het telefoonnummer dat is toe te schrijven aan de verdachte, sluit diens daderschap derhalve allerminst uit.
Het hof verwerpt mitsdien alle betrouwbaarheids- en bewijsverweren van de verdediging.
Het hof acht op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien dat buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat de verdachte op 9 november 2018 ten tijde van het tenlastegelegde de bestuurder is geweest van de Opel Astra.
(Voorwaardelijk) opzet op het doden van de motoragent
Nu vast staat dat de verdachte de bestuurder was van de personenauto, ligt de vraag voor of zijn gedragingen zijn te kwalificeren als poging tot doodslag.
Het hof acht, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Of gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Het hof stelt vast dat de verdachte vanuit stilstaande positie onverhoeds achteruit is gereden met een personenauto. Daarbij is hij tegen de achter die auto stilstaande dienstmotor met daarop verbalisant [slachtoffer] aangereden, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen. Het hof overweegt dat, naar algemene ervaringsregels, de te verwachten gevolgen van een aanrijding van een motorrijder op een motorfiets door een auto in belangrijke mate worden bepaald door de snelheid van die auto.
Onduidelijk is echter gebleven met welke snelheid de personenauto achteruit is gereden en met welke snelheid de auto vervolgens de motor heeft geraakt. Daar komt bij dat uit het dossier volgt dat de schade aan de motor gering is, zodat ook daaruit geen aanknopingspunten voor wat betreft de exacte snelheid kunnen worden afgeleid. Uit de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] leidt het hof daarentegen wel af dat de personenauto dusdanig snel naar achteren is gereden dat die [slachtoffer] , mede gelet op de korte afstand tussen de achteruitrijdende auto en de dienstmotor van [slachtoffer] , nauwelijks de kans had om zichzelf in veiligheid te brengen. Ook in de wijze waarop aangever [slachtoffer] ten val kwam – door een slinger van de motor nadat de auto met de achterzijde de voorzijde van de motor raakte – ziet het hof een indicatie dat de auto met meer dan geringe snelheid achteruit tegen de motor aanreed. Dat betekent dat het hof ervan uitgaat dat de personenauto in ieder geval met een aanzienlijke – en daarmee met een gezien de omstandigheden aanmerkelijke – snelheid naar achteren is gereden.
Het hof is evenwel van oordeel dat op basis van de beschikbare overige gegevens in het dossier niet kan worden geoordeeld dat in de gegeven omstandigheden sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van verbalisant [slachtoffer] , nog daargelaten van het aanvaarden daarvan.
Het hof zal de verdachte daarom gelijk het vonnis in eerste aanleg vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
(Voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of de verdachte – minst genomen – voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [slachtoffer] , hetgeen is vereist om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [slachtoffer] .
Volgens de raadsman kunnen de gedragingen van de verdachte niet gekwalificeerd worden als poging tot zware mishandeling. Immers, uit het dossier, mede nu technische analyses hieromtrent ontbreken, kan niet worden afgeleid dat de bestuurder met een hoge snelheid dan wel een aanmerkelijke snelheid achteruit zou zijn gereden. De aangetroffen remsporen op de weg wijzen er mogelijk op dat de bestuurder op het laatste moment hard heeft geremd om zo de klap te verzachten of te voorkomen. Bij twijfel en onzekerheid over de betekenis van deze remsporen dienen deze in het voordeel van de verdachte meegenomen te worden. Dat het voertuig vanaf korte afstand achteruit heeft gereden tot de aanrijding, er remsporen lijken te zijn, er geen aanwijzingen zijn dat er sprake was van een aanmerkelijke snelheid en er nagenoeg geen letsel is bij verbalisant [slachtoffer] zijn belangrijke indicatoren dat er geen aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel is geweest. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het betrokken kwalijke gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
De verdachte heeft zich van meet af aan beroepen op zijn zwijgrecht en ook in eerste aanleg heeft hij niets willen verklaren, anders dan dat hij naar aanleiding van het voorgehouden incident uitte ‘wat ik niet weet kan ik niet verklaren’. Het hof stelt aldus vast dat de verdachte niets heeft verklaard omtrent de hem verweten gedragingen. Daarmee ontbreekt ieder inzicht omtrent hetgeen ten tijde van de gedragingen in hem is omgegaan en komt het dus aan op de feitelijke omstandigheden die uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Het hof is op basis van dit onderzoek – met de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat gelet op de aard van de gedragingen die aan de verdachte worden verweten en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden minst genomen sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de zware mishandeling van verbalisant [slachtoffer] . Het onverhoeds met een auto met aanmerkelijke snelheid gericht achteruit inrijden op een persoon op een motorfiets, terwijl die motorfiets zich op korte afstand achter die auto bevindt en feitelijk klem staat tussen een trottoir en een muurtje waardoor die persoon nauwelijks tijd en gelegenheid heeft zichzelf in veiligheid te brengen, brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat die persoon die op de motor zit wordt geraakt en (om)valt, waardoor de bestuurder onder de motor of auto of op de weg terechtkomt en daarbij zwaar lichamelijk letsel oploopt. Of die persoon op de motor daarbij al dan niet beschermende kleding draagt, maakt voor dit oordeel geen verschil. Deze gedragingen van de verdachte kunnen naar het oordeel van het hof naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties die het hof nopen tot een ander oordeel is niet gebleken.
Het hof is verder – met de rechtbank – van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor het tenlastegelegde medeplegen. De verdachte zat ten tijde van het inrijden op de politiemotor als bestuurder in de personenauto samen met een ander, te weten [medeverdachte] . Omdat over de rol van de bijrijder niets bekend is, is niet komen vast te staan dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Het overigens tot vrijspraak strekkende verweer van het subsidiair tenlastegelegde wordt aldus verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door de raadsman van de verdachte is meer subsidiair een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat de raadsman heeft bepleit dat de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd gematigd dient te worden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de overschrijding van de redelijke termijn die niet aan de verdediging is te wijten en met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan motoragent [slachtoffer] , door met een personenauto achteruit rijdend op hem in te rijden, terwijl hij zich op zijn motor achter de auto van de verdachte bevond. Daarbij heeft de verdachte de motor van verbalisant [slachtoffer] met zijn auto geraakt en is [slachtoffer] op de grond gevallen. Dat verbalisant [slachtoffer] het er goed vanaf heeft gebracht, is niet aan het gedrag van de verdachte te danken. De verdachte heeft zich kennelijk louter laten leiden door zijn eigen belang te willen ontkomen aan de politie na een alcoholcontrole. Door te handelen als bewezenverklaard heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van verbalisant [slachtoffer] en heeft hij hem tevens pijn en letsel toegebracht, zoals volgt uit de aangifte. Tevens heeft de verdachte door aldus te handelen laten zien dat hij zich niets aan gezag van de politie gelegen laat liggen en heeft hij na zijn vlucht na de alcoholcontrole bovendien bijzonder onverantwoord verkeersgedrag vertoond. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 juni 2023 van de verdachte, waaruit volgt dat, hoewel de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten en zijn strafblad inmiddels 30 pagina’s telt, hij nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Wel is hij bij herhaling onherroepelijk veroordeeld voor verkeersdelicten en is eerder ook sprake geweest van strafbare gedragingen tegen de politie. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende is het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt het hof met de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden voor.
Ten aanzien van de berechting binnen de redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Op 25 februari 2019 is de verdachte in verzekering gesteld en is jegens hem een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 9 april 2021, en dus niet binnen de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 13 april 2021 hoger beroep ingesteld en wijst het hof arrest op 28 augustus 2023, en dus buiten de redelijke termijn in hoger beroep, nu ook voor deze procesfase doorgaans een redelijke termijn van twee jaren geldt.
Het hof stelt vast dat sinds de inverzekeringstelling van de verdachte een periode van ongeveer 4 jaren en 6 maanden is verstreken en leidt uit het bovenstaande af dat het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht, is geschonden; de overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in eerste aanleg en in hoger beroep bij elkaar ongeveer 6 maanden. Deze overschrijding is voor een deel te wijten aan de verdediging, daar op verzoek van de verdediging getuigen zijn gehoord bij de rechter-commissaris.
Het hof zal de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn matigen. Het hof zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Evenals de rechtbank zal het hof, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, ter zake van het bewezenverklaarde feit aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 63, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Voorlopige hechtenis
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof bij arrest de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
De raadsman heeft verzocht het door de advocaat-generaal gevorderde bevel gevangenneming af te wijzen, nu er geen enkele reden is om de verdachte niet te laten wachten met het uitzitten van een eventuele gevangenisstraf tot het arrest van het gerechtshof onherroepelijk is geworden.
Het hof ziet thans onvoldoende redenen de gevangenneming van de verdachte te bevelen. De vordering van de advocaat-generaal strekkende tot gevangenneming van de verdachte zal derhalve worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
wijst af de vordering tot het gelasten van de gevangenneming van verdachte bij arrest.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 28 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Van de Schepop, Buljevic en Truijen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.