ECLI:NL:GHSHE:2023:3595

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
20-000568-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met geweld en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1976, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en stond terecht voor diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad te kunnen vluchten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest, en had een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 585,00. De benadeelde partij had zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 785,00, die deels was toegewezen.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging heeft verzocht om een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte aangaf dat hij positieve ontwikkelingen in zijn leven doormaakte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden rechtvaardigen.

Wat betreft de vordering van de benadeelde partij heeft het hof geoordeeld dat het deel van de vordering betreffende materiële schade niet ontvankelijk is, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de gemaakte kosten. De immateriële schadevergoeding van € 400,00 werd echter toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 36f, dat betrekking heeft op schadevergoedingsmaatregelen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000568-23
Uitspraak : 17 oktober 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 februari 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-040462-23 en 03-045441-23, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het in de gevoegde strafzaken met parketnummers 03-040462-23 en 03-045441-23 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als
‘diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken (03-040462-23)’en driemaal
‘diefstal (03-045441-23, feit 1, 2 en 3)’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 585,00, bestaande uit € 385,00 aan materiële schadevergoeding en € 200,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2023, tot aan de dag der algehele voldoening. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf genoemde datum opgelegd. Ook is de verdachte in de proceskosten veroordeeld tot aan de datum van het vonnis begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 03-040462-23 en 03-045441-23 onder feit 1, 2 en 3 is tenlastegelegd, dit zal kwalificeren als ‘
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken (03-040462-23)’en driemaal
“diefstal (03-045441-23, feit 1, 2 en 3)”en hem daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel zal toewijzen tot een bedrag van € 785,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en onder aanvulling van de strafoverweging alsmede de door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Aanvulling strafmotivering
De verdediging heeft het hof – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – primair verzocht de verdachte een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de door de politierechter opgelegde straf te matigen en een deel hiervan voorwaardelijk op te leggen. De verdachte heeft (mogelijk) huisvesting en dagbesteding gevonden en er is voorzichtig sprake van een positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte, aldus de raadsman.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de afgelopen maanden niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij – gelet op de ontwikkelingen in zijn leven – voortaan op het juiste pad wil blijven.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen
(03-045441-23, feit 1,2 en 3)en een winkeldiefstal met geweld
(03-040462-23). Daardoor heeft de verdachte het eigendomsrecht van de slachtoffers geschonden. Dergelijk handelen veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar zorgt eveneens voor overlast en ergernis. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten kennelijk gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers. Daarbij komt dat diefstal met geweld als de onderhavige, gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving veroorzaken, in het bijzonder bij het directe slachtoffer [benadeelde] .
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 augustus 2023, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens en door de verdachte naar voren gebracht dat hij op 4 oktober 2023 een gesprek heeft over een trajectwoning aan [adres 2] , een gesprek heeft gehad met een consulent van [bedrijf] over een WMO-uitkering en dat hij hierover binnen twee weken een beslissing ontvangt.
Tevens heeft het hof in het kader van de straftoemeting acht geslagen op het reclasseringsadvies betreffende de persoon van de verdachte d.d. 26 juni 2023 waaruit naar voren komt dat het recidiverisico als ‘hoog’ wordt ingeschat.
Voorts wordt er in voornoemde rapportage geconcludeerd dat er in 23 jaar weinig of niets bij de verdachte is veranderd en de reclassering, ondanks een intensief traject, weinig met zekerheid weet over de levenswandel en de drijfveren van de verdachte. De leefomstandigheden, het delictgedrag en gebruik veranderden in de loop van de jaren volgens de reclassering niet. Voorts ziet de reclassering sterke aanwijzingen voor persoonlijkheidsproblematiek die, meer dan al verondersteld werd, op de voorgrond staat. De langjarige herhaling van gedrag, de planmatigheid in het delictgedrag, het feit dat betrokkene op die momenten bewust niet onder invloed is van middelen en de wijze waarop hij zichzelf presenteert teneinde de ander met zijn doel mee te laten bewegen, is daar volgens de reclassering onderdeel van.
Hoewel het hof wel wil aannemen dat het op persoonlijk vlak met verdachte (voorzichtig) beter gaat, doet dit niet af aan de ernst van de aan hem verweten gedragingen.
Alles afwegende heeft het hof in de door de verdediging genoemde omstandigheden, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de justitiële documentatie van de verdachte, het reclasseringsrapport d.d. 26 juni 2023 en het feit dat de verdachte de onderhavige feiten tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis heeft begaan, geen aanleiding gezien een andersoortige of lagere straf op te leggen dan de eerste rechter heeft gedaan.
Het hof is met de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces tegen de verdachte gevoegd met een vordering, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 785,00, bestaande uit € 385,00 aan materiële schadevergoeding (ter zake van de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering) en € 400,00 aan immateriële schadevergoeding (smartengeld), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 585,00 (bestaande uit € 385,00 aan materiële schadevergoeding en € 200,00 aan immateriële schadevergoeding), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2023, tot aan de dag der algehele voldoening en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in een deel van de vordering (betrekking hebbende op de materiële schade), op de grond dat deze – nu er geen stukken met betrekking tot de daadwerkelijke gemaakte kosten van het eigen risico zijn ingebracht – onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd is.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich geschaard achter de beslissing van de politierechter.
Materiële schade
Met betrekking tot de gevorderde kosten van het eigen risico is het hof op grond van de gegevens in het dossier onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij zijn gehele eigen risico voor het jaar 2023 heeft gebruikt in verband met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit.
Bij gebreke van een nadere onderbouwing kan het hof de daadwerkelijk gemaakte kosten aan eigen risico van de zorgverzekering niet vaststellen en derhalve kan dit deel van de gevorderde schade niet door het hof worden beoordeeld. Het hof is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren indien het hof de zaak aan dient te houden ter onderbouwing van deze kosten door de benadeelde partij, zodat het hof zal bepalen dat dit deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-040462-23 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek. Als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is de verdachte op zijn elleboog gevallen en heeft hij letsel opgelopen boven zijn oog; deze letsels hebben enige tijd tot ongemakken geleid en de benadeelde partij heeft hiervan ook pijn ondervonden.
Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde zoals die uit het schade-onderbouwingsformulier naar voren komen en hiervoor zijn omschreven, en rekening houdende met alle relevante omstandigheden van het geval, alsook de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 400,00.
De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot voornoemd bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van het ontstaan van de schade, te weten 9 februari 2023.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 400,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-040462-23 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2023 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de vordering ter zake van de materiële schade niet ontvankelijk is en de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-040462-23 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2023 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van 8 (acht) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 17 oktober 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.